Achtergrond

Koen Hermans: ‘Je wint geen verkiezingen met goed lokaal sociaal beleid’

Geert Schuermans

Op 13 oktober zijn er lokale verkiezingen. Er staat veel op het spel, zeker voor mensen in een kwetsbare positie. De nieuwe gemeenteraden bepalen immers het lokaal sociaal beleid tot in 2030. Vandaar dit gesprek en een webinar met professor Koen Hermans (KU Leuven): “Met een flankerend armoedebeleid kunnen lokale besturen het leven van mensen gevoelig verbeteren.”

Koen Hermans

© ID / Mies Cosemans

Hoopvolle boodschap

“Elke nederlaag is een overwinning”, zegt professor Koen Hermans, midden in ons gesprek. We hebben het over de veel hardere ideologische context waarin sociaal werkers vandaag actief zijn. “Het is een kwestie van met je lokale bestuur in gesprek te blijven, te blijven wegen op het beleid en te blijven hameren op dezelfde boodschap. Misschien winnen we vandaag niet, maar vroeg of laat zullen we een doorbraak forceren.”

‘Enkel de Vlaamse en federale overheid hebben de slagkracht om de uitkeringen tot boven de armoedegrens te trekken.’

Het is een hoopvolle boodschap in een tijd waarin politici  minder geneigd zijn om sociale grondrechten van mensen te garanderen. Koen Hermans is hoofddocent aan de masteropleiding Sociaal Werk en Sociaal Beleid van de KU Leuven. Daarnaast is hij projectleider bij het onderzoeksinstituut LUCAS, waar hij praktijk- en beleidsgericht onderzoek verricht. Koen Hermans is ook voorzitter van het Vlaams platform Sterk Sociaal Werk.

Als geen ander weet hij welke enorme impact het lokaal sociaal beleid van steden en gemeenten heeft op het leven van mensen in een kwetsbare positie. Kortom: de geknipte man voor een interview en webinar in aanloop naar de lokale verkiezingen van 13 oktober.

Wat moeten we verstaan onder de noemer ‘lokaal sociaal beleid’?

“Je kan die term eng invullen en dan gaat het over het beleid van het OCMW en dat van de schepen van Sociale Zaken. Maar iets breder heb je het Decreet Lokaal Sociaal Beleid. Dat decreet stimuleert gemeenten om een geïntegreerd en samenhangend sociaal beleid te voeren, waarbij de lokale overheid met tal van partners samenwerkt. De bedoeling is om de toegang tot sociale grondrechten te bevorderen.”

Moet niet het hele stads- of gemeentebestuur aan menselijke waardigheid werken en niet enkel de schepen van Sociale Zaken?

“Exact en dat is dan ook de meest omvangrijke invulling van de term lokaal sociaal beleid. De schepen van Sociale Zaken die sociaal beleid uitstippelt, de schepen van Wonen die voor voldoende sociale huisvesting zorgt, de schepen van Participatie die bepleit dat ook mensen die leven in armoede betrokken worden…”

‘De focus op lokale binding is in realiteit vooral een uitsluitingsmechanisme.’

Heeft het lokale beleidsniveau voldoende slagkracht om dit allemaal op te nemen?

“Het antwoord op die vraag is genuanceerd. Aan de ene kant moeten we eerlijk zijn: de echte hefbomen om armoede op te lossen liggen niet lokaal. Enkele de Vlaamse en federale overheid hebben de slagkracht om voldoende sociale woningen te bouwen of om de uitkeringen tot boven de armoedegrens te trekken. Anderzijds is het ook niet zo dat steden en gemeenten geen rol kunnen spelen. Zo nemen zij onder andere de rol van poortwachter op.”

Lokaal Sociaal Beleid

Koen Hermans: “We moeten eerlijk zijn: de echte hefbomen om armoede op te lossen liggen niet lokaal.”

© ID / Mies Cosemans

En dat wil zeggen?

“Met de poortwachtersrol bedoel ik dat de lokale overheid de voorwaarden toetst en mee kan  bepalen wie wel of geen toegang heeft tot sociale rechten. Het meest treffende voorbeeld daarvan zijn natuurlijk de OCMW’s. Zij beslissen of iemand recht heeft op een leefloon.”

‘Met een flankerend armoedebeleid kunnen lokale besturen het leven van mensen gevoelig verbeteren.’

“Maar ook in de sociale huisvesting zien we dat lokale besturen het recht hebben om bepaalde groepen burgers voorrang te geven. Zo krijgen in sommige gemeenten gezinnen die er al een tijd wonen voorrang als er een sociale huurwoning vrijkomt. Jammer genoeg is deze focus op lokale binding in realiteit vooral een uitsluitingsmechanisme om nieuwkomers buiten de deur te houden.”

Het is toch niet alleen maar negatief? Kunnen steden en gemeenten ook een positief verschil maken?

“Zoals gezegd: de echte hefbomen liggen bovenlokaal, maar met een sterk flankerend armoedebeleid kunnen lokale besturen het leven van mensen wel gevoelig verbeteren. Denk aan alle aanvullende maatregelen die steden en gemeenten kunnen nemen om de levensomstandigheden van bijvoorbeeld mensen in armoede te verbeteren. Dat kan op heel wat beleidsdomeinen gebeuren: werk, gezondheid, wonen…”

“Neem onderwijs: de bevoegde schepen kan bijvoorbeeld brugfiguren subsidiëren. Brugfiguren leggen de link tussen gezinnen in een kwetsbare positie en de school waar hun kinderen gaan. Die brugfiguren gaan de armoede van die leerlingen niet oplossen, maar ze hebben vaak wel een positieve impact op hun schoolloopbaan en dus ook op hun verdere leven.”

De Vlaamse overheid legt steeds meer verantwoordelijkheid bij steden en gemeenten, ook als het over sociaal beleid gaat. Is die doorgedreven decentralisatie een goede zaak?

“Ik ben heel kritisch voor deze decentralisatie. Het voeren van sociaal beleid hoort volgens mij thuis op een hoger, bovenlokaal beleidsniveau. Een stad of gemeente kan de armoedeproblematiek niet oplossen omdat daar je een aantal neveneffecten niet kan vermijden. Je krijgt een ‘not in my backyard-fenomeen’ en als gevolg een ‘race-to-the-bottom’.”

‘Steden verstrengen de toegang tot hun opvanginitiatieven om geen extra dak- en thuislozen aan te trekken.’

“Ik neem een voorbeeld uit mijn eigen onderzoek: de aanpak van dak- en thuisloosheid. Wat je vandaag ziet is dat in een aantal kleinere gemeenten de bevolking deze groep mensen liever niet ziet opduiken, laat staan dat ze hun belastinggeld aan opvang willen besteden.”

“Lokale beleidsmakers volgen daarin en sturen deze groep dakloze mensen daarom door naar de grootsteden die wel nachtopvang aanbieden. Het gevolg is dat die steden de toegang tot hun opvanginitiatieven verstrengen om geen extra dak- en thuislozen aan te trekken. Om die negatieve concurrentie tegen te gaan, moet het bovenlokale niveau dit in handen nemen.”

Lokaal Sociaal Beleid

Koen Hermans: “In een cynische bui denk ik wel eens dat er bij decentralisatie een achterliggende agenda is: de afbraak van onze sociale bescherming.”

© ID / Mies Cosemans

Waarom zet Vlaanderen die decentralisatie dan toch door?

“Ik kan dit niet hard maken, maar in een cynische bui denk ik wel eens dat er een achterliggende agenda is: de afbraak van onze sociale bescherming. Op het bovenlokale niveau heb je middenveldorganisaties zoals de vakbonden, het Netwerk tegen Armoede of SAAMO die sociale rechten bewaken en als een soort van verdedigingslijn dienen. Lokaal is dat veel minder het geval en kan je sociaal beleid makkelijk schrappen.”

‘De vraag is of je aan de onderkant van de samenleving rechtsongelijkheid wil toestaan.’

“Natuurlijk zijn er ook voordelen aan decentralisatie, net omdat niet alle gemeenten dezelfde uitdagingen hebben. Maar de eindsom is toch dat je heel voorzichtig moet omgaan met decentralisatie.”

Er zijn ook mensen die er anders naar kijken. Zij stellen dat wanneer het landelijke klimaat politiek zeer rechts is, je op het lokale niveau nog ruimte hebt om sociale initiatieven te lanceren.

“Ik begrijp die houding wel. Het huidige politieke klimaat maakt dat je op het Vlaamse niveau voortdurend tegen die rechtse retoriek moet opboksen als je vooruit wilt raken. Dat is ontmoedigend en vreet energie. Als je dan voelt dat er in een aantal progressievere steden en gemeenten meer mogelijk is, dan lijkt decentralisatie aantrekkelijk.”

“Maar het gevolg zou wel een grote rechtsongelijkheid kunnen zijn. De vraag is of je aan de onderkant van de samenleving die rechtsongelijkheid wil toestaan. Mijn antwoord daarop is duidelijk en resoluut: nee.”

Die lokale verschillen zijn er nu toch ook? Een klein dorp voert automatisch een ander sociaal beleid dan een grootstad.

“Vlaanderen telt in totaal 300 gemeenten. Een op drie daarvan, vooral in landelijke gebieden, heeft minder dan 15.000 inwoners. Die gemeenten hebben niet het ambtelijke apparaat zoals in steden als Gent of Antwerpen. Dat betekent dat zij ook niet dezelfde bestuurskracht hebben. Hun vermogen om effectief en efficiënt beleid te ontwikkelen, beslissingen te nemen en deze succesvol uit te voeren, is veel beperkter.”

Dat is een helder pleidooi voor meer fusies van steden en gemeenten.

“Goed sociaal beleid voeren, betekent ook expertise opbouwen en daarvoor heb je een zekere schaal nodig. In Nederland zag je dat de decentralisatie van sociaal beleid tot een fusiebeweging geleid heeft.”

Koen Hermans

Koen Hermans: “Uit de gesprekken die ik voer, hoor ik wel dat de sociale problematiek ook in kleinere gemeentes toeneemt.”

© ID / Mies Cosemans

Maar is dat wel nodig? Kleine gemeenten hebben toch een andere problematiek dan grootsteden.

“Dat is zeker zo, maar uit de gesprekken die ik voer, hoor ik wel dat de sociale problematiek ook buiten de centrumsteden duidelijk aanwezig is en net die kleinere steden en gemeenten geven aan dat ze op hun grenzen botsen.”

“Bovendien zitten we met een lokale politieke context waar – door dat ‘not-in-my-backyard-fenomeen’ – sociaal beleid geen topprioriteit is. Met het verhogen van de aanvullende steun bij een leefloon win je geen verkiezingen, dat doe je wel met het openen van een nieuwe sporthal, om het met een boutade te zeggen.”

Hoe kijk je in dat opzicht terug naar de inkanteling van het OCMW in de gemeente?

“Sociaal beleid is daardoor nu veel meer een politiek onderwerp. Dat wil ook zeggen dat het politiek gevoeliger ligt, met alle gevolgen van dien. Vroeger had een OCMW toch meer vrijheid. Dat is vandaag minder.”

‘Bij geen enkele poot van onze sociale bescherming zie je een finale toets door politici. Waarom dan wel bij het leefloon?’

“Bestuurskundigen zullen zeggen dat het sociaal beleid democratischer geworden is, maar de vraag is of de kwaliteit ervan hierdoor gestegen is. Het blijft moeilijk om zo’n vraagstelling op wetenschappelijke wijze te beantwoorden, maar zelfs vanuit de meer progressieve gemeenten krijg ik duidelijke signalen dat ze harder moeten strijden voor sociaal beleid.”

Een tijdje terug hield de Antwerpse ex-schepen Tom Meeuws (Vooruit) een pleidooi om het Bijzonder Comité voor de Sociale Dienst af te schaffen. Dat is het orgaan waar politici op voorspraak van maatschappelijk werkers beslissen of mensen al dan niet een leefloon krijgen. Een terechte oproep?

“Ik vind van wel. Voor mensen die een aanvraag doen voor het leefloon, is het vaak een heel vernederende ervaring. Heel wat sociaal werkers zullen het beamen, het discours dat sommige politici in zo’n comité hanteren, is niets meer dan cafépraat.”

“Dat politiekers beslissen of iemand wel of geen leefloon krijgt, is toch niet zinvol. In het Vlaams parlement is er toch ook geen commissie die bijvoorbeeld elke individuele aanvraag voor een studiebeurs goedkeurt. Bij geen enkele andere poot van onze sociale bescherming zie je een finale toets door politici. Waarom dan wel bij het leefloon? We hebben heel bekwame maatschappelijk werkers. Op het vlak van sociaal beleid beschikken zij over de knowhow waaraan het politici ontbreekt.”

Het wordt wel steeds moeilijker om sociaal werkers te vinden. Zeker in de OCMW’s is maatschappelijk werk een knelpuntberoep geworden. Hoe komt dat toch?

“Alles kan altijd beter, maar bij het OCMW zijn de loons- en arbeidsvoorwaarden niet zo slecht. Het probleem ligt elders, namelijk bij de werkdruk en dossierlast.”

“Een sociaal werker behandelt vaak zestig tot tachtig dossiers, in Antwerpen gaat dat naar meer dan honderd dossiers. Dat is absurd veel. Als sociaal werker kan je dan nog onmogelijk je complexe werk goed doen. Bij mensen met een hoge beroepstrots steekt dat. Daarnaast is er ook het toegenomen onbegrip voor hetgeen maatschappelijk werkers doen, alsof zij cliënten pamperen en hen afhankelijk willen maken van het OCMW.”

Om de instroom te verhogen, heeft de Vlaamse overheid de diplomavereisten voor maatschappelijk werkers in de OCMW’s laten vallen. Voortaan komen er meer diploma’s in aanmerking.

“Ik vind dat een ongelukkige beslissing. Ten eerste omdat mensen die als sociaal werker opgeleid zijn, toch over heel specifieke kennis beschikken. Mensen met een ander diploma hebben die kennis niet. Om hen die specifieke context van het OCMW te leren kennen, zou je hen toch een traject moeten aanbieden. Maar zelfs dat heeft de Vlaamse overheid niet willen opleggen. De Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten (VVSG) heeft die taak nu op zich genomen, maar het zijn de gemeenten zelf die beslissen of dat nodig is.”

Koen Hermans

Koen Hermans: “Door de hoge dossierlast kan je als sociaal werker onmogelijk je complexe werk nog goed doen. Bij mensen met een hoge beroepstrots steekt dat.”

© ID / Mies Cosemans

Een andere piste om de job aantrekkelijker te maken, is het verlichten van de dossierlast. Zie je daar mogelijkheden

“Op dat vlak werken mijn collega’s Wim Van Lancker en Marjolijn De Wilde een algoritme uit dat aan maatschappelijk werkers meteen duidelijkheid geeft of iemand recht heeft op een leefloon. Voor heel wat cliënten kan de informatie over de wettelijke voorwaarden op een meer geautomatiseerde wijze toetsen via informatie uit de Kruispuntbank. Daar is veel tijdswinst mee te boeken.”

Algoritmes kunnen veel, maar voor bijvoorbeeld het inschatten van iemands werkbereidheid heb je een menselijke toets nodig.

“Inderdaad. Alleen is het maar de vraag of je dat al kan checken bij een eerste contact. Wanneer mensen bij een OCMW aankloppen, zitten ze meestal zo zwaar in de problemen dat onmiddellijk gaan werken geen optie is. Toch gaan mensen akkoord met de meest onrealistische voorwaarden van het OCMW om toch maar die laatste kans op een inkomen te vrijwaren.”

Als die eis niet te checken valt, kan je die evengoed laten vallen.

“Nee, dat denk ik niet. Daar haal je het maatschappelijk draagvlak voor sociaal beleid mee onderuit. Die symboliek is belangrijk. Het leefloon moet de laatste oplossing zijn en mag niet zomaar beschikbaar zijn voor iedereen die zich aandient.”

‘Bij politici is er een sterke drang om mensen in een kwetsbare positie te controleren.’

“Wat je wel kan doen, is de werkbereidheid later in het traject testen. Dat je eerst de overige wettelijke voorwaarden toetst. Als mensen daaraan voldoen, ken je hen leefloon toe. Je geeft hen dan bijvoorbeeld drie maanden tijd om samen met de maatschappelijk werker en door die financiële stabiliteit hun leven op orde te zetten. Pas nadien ga je als maatschappelijk werker in gesprek over wat zij voor de samenleving kunnen doen. Natuurlijk, als dat niet nodig is, kan je daar al veel sneller aan werken. Maar de maatschappelijk werker kan het best inschatten op welk tempo best gewerkt wordt.”

Is dit een politiek haalbaar voorstel?

“Ik vrees ervoor. Bij politici is er een sterke drang om mensen in een kwetsbare positie te controleren en hen steeds strengere voorwaarden op te leggen voor ze op onze sociale bescherming mogen rekenen. Er wordt vooral over hen gesproken, zonder met hen in gesprek te gaan. Daarom zijn instrumenten zoals de armoedetoets belangrijk. Op die manier breng je ook de ervaringskennis en de stem van mensen in een kwetsbare positie in de beleidscyclus”

“Dat baart me wel zorgen, ja. Deze toegenomen hardheid bemoeilijkt de toegang tot elementaire grondrechten, vooral voor mensen onderaan de samenleving. Dat is niet alleen een probleem voor hen, maar voor heel onze maatschappij. Als je mensen met al veel problemen steeds strengere voorwaarden oplegt, verliezen zij het vertrouwen in onze publieke instellingen.”

“Specifiek in het sociaal werk zien we vaak dat negatieve ervaringen met andere diensten en voorzieningen leiden tot een algemene vertrouwensbreuk. Mensen haken af en vragen niet langer om hulp, wat hun problemen verergert. Uiteindelijk draagt de hele samenleving daarvan de kosten. We moeten dat dus niet doen.”

Reacties [2]

  • Werner De Wael

    Correctie: De volgende lokale bestuursploegen bepalen het lokaal sociaal beleid t.e.m. 2031. De nieuwe lokale meerjarenplannen worden opgemaakt in 2025 en lopen dan van 2026 t.e.m. 2031.

  • Lucas Vandendriessche

    Ik vind dit een super interessante bijdrage. Mooi dat professoren zich met wetenschappelijke achtergrond toch ook geëngageerd uitlaten over belangrijke kwesties. Ik kan ongeveer alle standpunten volgen in deze bijdrage.
    Alleen wat betreft het loslaten van de diplomavoorwaarde van maatschappelijk assist voor OCMW-werkers ben ik (in tegenstelling tot Koen Hermans) al jaren voorstander. Het argument dat opgeleide maatschappelijk assistenten in die mate expertise hebben dat het een solo-positie verantwoordt, vind ik niet kloppen. Andere profielen hebben net zo goed belangrijke expertise, bijvoorbeeld om de psychische conditie van leefloon-cliënten in te schatten. Divers samengestelde teams binnen een OCMW-context zijn veel zinvoller. Nu moeten OCMW’s omwille van een kwantiteitsprobleem de kwalitatieve lat lager leggen bij aanwerving; terwijl men bij nieuwe profielen van menswetenschappelijke bachelors juiste gerichter en kwalitatiever kan selecteren.

We zijn benieuwd naar je mening!
Blijf hoffelijk, constructief en respectvol

 

Elke reactie wordt gemodereerd. Lees hier onze spelregels. Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd.