Verhaal

Vrijwilliger op huisbezoek: ‘Armoede krijgt een gezicht’

Ellen De Bock

Ellen De Bock werkt al acht jaar als beleidsondersteuner armoede (stad Antwerpen). Om dichter bij mensen te komen die in armoede leven, ging ze als vrijwilliger op huisbezoek. Die bezoeken maakten indruk: “Armoede heeft een gezicht gekregen, meerdere gezichten en namen. Want armoede gaat in de eerste plaats over mensen.”

huisbezoek

© Unsplash / Alain Rouiller

Kloof tussen twee leefwerelden

Als beleidsondersteuner armoede voor de stad Antwerpen organiseer ik al enkele jaren vorming en overleg rond armoede, samen met verenigingen waar armen het woord nemen.

‘Ik had zelf het geluk om niet in armoede op te groeien.’

Ik had zelf het geluk om niet in armoede op te groeien. Ik ben geboren in België, wit, hoogopgeleid, heb een eigen woning, ben wettelijk samenwonend, heb één kind, een poetsvrouw en ga meerdere keren per jaar met vakantie. Ik deel de stad met mensen die in armoede leven, en toch ken ik hun leefwereld niet echt.

Na al die jaren als beleidsondersteuner armoede, blijf ik mezelf afvragen: ‘Wat heb ik nu over armoede te vertellen? Wie of wat geeft mij het recht om daarover uitspraken te doen?’ Toegegeven, ik leid misschien aan het ‘imposter syndroom’, maar ik vind mijn vraag terecht. Mijn werkomgeving zijn kantoren en middenveldorganisaties, niet de woningen waar deze mensen leven. Hoe goed mijn intenties ook zijn, er blijft een kloof.

Vrijwilliger op huisbezoek

Ik voelde me dan ook persoonlijk aangesproken door het artikel ‘Beleid wordt beter als ambtenaren achter hun laptop vandaan komen’. Auteur Tim ’S Jongers weet waarover hij spreekt: hij groeide op in armoede en wordt vandaag erkend als een belangrijke armoede-onderzoeker.

Zijn heldere appél trok me over de schreef. Tijdens de voorbije zomervakantie gaf ik me op om twee maanden als vrijwilliger te werken binnen de sociale centra van stad Antwerpen. Een halve dag per week ging ik op huisbezoek bij ‘klanten’ van die sociale centra, vaak mensen die een leefloon ontvangen.

Mijn taken: kijken wie er op het adres woont en nagaan of de woning in orde is. De nadruk ligt nogal op controle. Dat is wellicht niet helemaal wat Tim ‘S Jongers in gedachten had, maar ik kom tenminste vanachter mijn laptop vandaan. Eindelijk sta ik wat meer op het terrein.

Met een klein hart op pad

Laten we even terugspoelen naar mijn eerste dag als vrijwilliger. Omdat ik nog nooit een huisbezoek gedaan heb, vertrek ik met een klein hart. Het voelt spannend en ongemakkelijk. Ik denk aan een interview met Tim ’S Jongers dat ik las. Zijn woorden geven me opnieuw een duwtje in de rug: “Ja, er is ongemak. Als ik naar een rijke wijk ga en daar op de kroeg ga, dan proef ik ook ongemak bij mezelf. Dat is ook mijn wereld niet. Dus ik begrijp professionals die ongemak voelen volledig.”

‘Nadat mensen me uitnodigen om binnen te komen, vraag ik schoorvoetend of ik in álle kamers mocht zien.’

Ik raap mijn moed bij elkaar en vraag nog enkele tips aan collega’s die in de praktijk staan. En dan trek ik op pad. Ik bel aan, stel me voor, vraag of alles oké is met de woning en hoeveel huur er betaald wordt. Soms verloopt dat eerste contact in het Nederlands, soms met een vertaalapp.

Nadat mensen me uitnodigen om binnen te komen, vraag ik schoorvoetend of ik in alle kamers mag zien. Dat is voor mij een hele drempel. Ik blijf het vreemd vinden: een onbekende die in je badkamer en slaapkamer rondkijkt. Maar de mensen lijken het te begrijpen.

Checklist

Ik kreeg een checklist mee die opsomt waarop ik kan letten, zoals: voldoende meubels, een koelkast, speelgoed voor kinderen of persoonlijke bezittingen.

Na de middag bel ik aan bij O. Ze opent de deur in pyjama. Ik twijfel: moet ik dit vermelden als signaal? Nee toch, want enkele dagen geleden zat ik rond hetzelfde uur ook nog in pyjama. Het valt me op hoe snel ik zaken die ik in een andere context normaal vindt nu toch als een signaal zie. Niet slecht bedoeld, maar toch verkeerd. Ik probeer me bewust te zijn van mijn eigen bril, mijn eigen referentiekader.

Onbevooroordeeld kijken blijft aartsmoeilijk, ook voor iemand die al acht jaar werkt als beleidsondersteuner armoede. Ik denk aan de campagne van STA-AN vzw tegen vooroordelen over armoede “Wat is hip als je rijk bent, maar marginaal als je arm bent?”

Toch blijf ik zitten

Na enkele huisbezoeken, krijg ik meer vertrouwen. Op huisbezoek bij S. hoor ik mezelf twee keer zeggen: “Dat was het zowat.” Toch blijf ik zitten, ook al valt er niet meteen iets te zeggen.

We kijken samen naar de kinderen van S. die met een bal spelen. Het is dan, in die één of twee minuten, dat er iets ‘speciaals’ gebeurt. Er ontstaat ruimte. Ruimte om iets te zeggen, om iets te delen, iets over vroeger of nu, iets over hen of over mij. In die twee minuten waar je nergens naartoe moet, geen vragen hebt en gewoon aanwezig bent.

Ik vertel aan S. iets over mijn dochter en voel dat het ijs gebroken is. Wanneer ik vertrek, roept ze me nog na dat ik altijd mag binnenspringen. Ik heb het gevoel dat ik meer terugkrijg dan ik geef.

Het lukt niet altijd

Het klinkt eenvoudig om die ruimte laten. Maar wanneer je met een waslijst dossiers en taken van hier naar daar holt, lukt dat niet. Ik doe dit werk als een tijdelijke, vrijwillige zomeropdracht. Ik heb geen lange takenlijst en beperk me tot enkele huisbezoeken. Ik ben geen hulpverlener, dus ik luister naar hun vragen of bezorgdheden zonder de druk om samen ook oplossingen te bedenken.

‘Ik heb het gevoel dat ik meer terugkrijg dan ik geef.’

Ondanks die bevoorrechte positie, lukt het me niet altijd om tijd en ruimte te maken. Er zijn momenten waarop ikzelf niet voldoende ontspannen ben, te snel opsta omdat mijn gedachten al naar het volgende bezoek gaan. Dan komt die ruimte er niet.

En soms is de ruimte er niet aan de andere kant, bij de bewoner. A. is bijvoorbeeld blij dat ze niet heel haar verhaal opnieuw moet doen en ik enkel even kom kijken naar de woning. Ook dat is oké.

Tien koekjes in mijn handen

En ja, soms heb ik tijd nodig om even te bekomen. De meeste mensen die ik zie, hebben al heel wat meegemaakt. In de dossiers lees ik over depressies, angststoornissen, trauma’s of een suïcidepoging. Ik schrik van de ernst van sommige dossiers.

Toch kan je die ernst niet altijd van het gezicht van mensen aflezen. I. en M. zijn gevlucht voor de oorlog. Ze vertellen over hun kinderen en kleinkinderen die achtergebleven zijn. M. gaat er binnenkort op bezoek.

‘Behalve dankbaarheid tonen, kan ik verder weinig doen.’

Ik wil haar zeggen “wees voorzichtig” maar ze begrijpt me niet. Ik probeer het in andere bewoordingen, in gebaren. Hoe druk je zoiets uit? De tranen prikken in mijn ogen. M. merkt het op, ik denk dat ze begrijpt wat ik bedoel. Ze stopt zeker tien koekjes in mijn handen. Behalve dankbaarheid tonen, kan ik verder weinig doen.

Tijd

In vormingen over armoede vertel ik over het belang van een luisterend oor, een veilige omgeving, gelijkwaardigheid, de mens centraal zetten, samen naar oplossingen zoeken, respect tonen en vertrouwen opbouwen. Ik begrijp de betekenis van al die woorden nu een beetje beter, maar besef vooral hoe moeilijk het is om dat ook in de praktijk toe te passen.

Wat ik vooral onthoud? Het belang van tijd. Mijn huisbezoeken evolueerden van een kwartier naar meer dan een uur. Maar ook voor het verdere traject van de mensen bij wie ik op bezoek ga, is tijd cruciaal: om terug overeind te krabbelen, trauma’s te verwerken of breuken te herstellen.

Respect

Ik heb nog meer respect gekregen voor hulpverleners. Hulpverleners die veel ‘dossiers’ maar weinig tijd hebben. Die op de hoogte moeten zijn van wat er allemaal bestaat, nabij moeten zijn, op zoek moeten naar oplossingen en in precaire omstandigheden moeilijke beslissingen moeten nemen.

‘Ik overweeg om me ook voor langere tijd als vrijwilliger te engageren.’

Ik heb nog meer respect gekregen voor wie in armoede leeft. Vaak zijn het mensen die ondanks hun verdriet en tegenslagen toch de deur openen, me vriendelijk binnenlaten en me een stukje van hun kracht en kwetsbaarheid toevertrouwen.

En nu?

De twee zomermaanden met vrijwilligerswerk zitten er op. Ik keer terug naar de kantoren en vergaderzalen voor overleg en vorming. Maar ik heb ook de smaak van dit terreinwerk te pakken en overweeg om me voor langere tijd als vrijwilliger te engageren. Ik ben dankbaar dat ik dit heb mogen doen en de mensen waar ik op bezoek ging een beetje mocht leren kennen.

Vooral hoop ik dat ook hulpverleners zo veel als mogelijk op huisbezoek kunnen blijven gaan. Wie wil deze job nog doen als het enkel over dossiers en controle gaat en niet meer over de mensen zelf? De recente gebeurtenis in Gent, waar een OCMW-hulpverlener gedood werd, zet dit outreachend werken wellicht nog meer onder druk.

Gelukkig hoor en lees ik veel hartverwarmende reacties van hulpverleners om vooral wel op huisbezoek te blijven gaan en in te zetten op vertrouwen, verbondenheid, mededogen. Maar er moet dan ook voldoende tijd, middelen en ondersteuning zijn voor hulpverleners.

Als ik nu door de stad fiets heb ik nieuwe ankerpunten. In het voorbij rijden, herhaal ik hun namen in mijn hoofd, uit angst ze te vergeten.Ik denk dat armoede vooral een gezicht voor me kreeg, meerdere gezichten en namen. Want armoede gaat in de eerste plaats over mensen.

 

Reacties

We zijn benieuwd naar je mening!
Blijf hoffelijk, constructief en respectvol

 

Elke reactie wordt gemodereerd. Lees hier onze spelregels. Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd.