Voor- of achtergrond?
Dat deze eerste sociaalwerkconferentie in het teken staat van de mensenrechten blijkt niet uit het programma. Ze komen uitdrukkelijk aan bod tijdens de voorbereidende werkzaamheden. Tijdens de conferentie zelf is dat alleen het geval in de vorm van een verslag van die werkzaamheden. Een prominente plaats kan je dit niet noemen, eerder een soort achtergrond, een decor waarop sociaal werk van vandaag en morgen wordt geprojecteerd.
‘Pas nu kiest men resoluut voor het rechtendiscours.’
Vandaar wellicht dat men ongegeneerd van mening kan verschillen over het belang van mensenrechten bij de identiteitsbepaling van sociaal werk. Dat blijkt uit de talrijke bijdragen hierover op Sociaal.Net.Van Crombrugge, H. (2018), ‘Sociaal werk is geen mensenrechtenberoep. Zorgzame aandacht is de kernwaarde’, Sociaal.Net, 25 januari 2018; Reynaert, D., Roose, R. en Hermans, K. (2018), ‘Sociaal werk is mede-maker van mensenrechten. Debat over kernwaarden woedt voort’, Sociaal.Net, 26 januari 2018; Debruyne, P. en Grymonprez, P. (2018), ‘Sociale professionals moeten positie innemen. De kracht van mensenrechten voor sociaal werk’, Sociaal.Net, 5 maart 2018.Vooraleer hierover in discussie te gaan, wil ik eerst enkele bedenkingen formuleren bij het opzet van de conferentie.
Late inhaalbeweging
Ten eerste. Als mensenrechten het referentie- en handelingskader voor sociaal werk moeten ‘worden’, dan houdt dit in dat ze het nog niet ‘zijn’. Die fundamentele vaststelling komt niet genoeg uit de verf.
Tijdens de voorbije halve eeuw speelden mensenrechten geen rol van betekenis, noch in de vernieuwing van het sociaal werk tijdens de jaren zeventig, noch tijdens de opeenvolgende welzijnsprogramma’s van de Koning Boudewijnstichting tijdens de jaren zeventig-tachtig, noch tijdens het eerste Vlaams Welzijnscongres in 1990. Toen werkte men met het welzijnsbegrip en het behoeftenconcept. Vijfentwintig jaar later wordt nog steeds vastgesteld dat sociaal werkers “zich niet als hoeders van mensenrechten beschouwen. Meer zelfs: vaak zijn sociaal werkers niet op de hoogte van het belang van sociale grondrechten voor hun vak.”Reynaert, D. en Nachtergaele, S. (2015), ‘Sociaal werk is een mensenrechtenberoep. Hoeder van sociale grondrechten’, Sociaal.Net, 26 maart 2015.
Het zou een mooie openingsvraag zijn voor de sociaalwerkconferentie: ‘Waarom hebben mensenrechten in het sociaal werk tot dusver geen rol van betekenis gespeeld?’ Dat is vreemd omdat het mensenrechtendiscours vooral in de jaren zeventig en negentig succesvol was. Het is een heel late inhaalbeweging. Pas nu kiest men resoluut voor het rechtendiscours, conform de globale definitie die stelt dat in sociaal werk “principes van sociale rechtvaardigheid, mensenrechten, collectieve verantwoordelijkheid en respect voor diversiteit centraal staan.”
Mensenrechtenberoep
Ten tweede. Ik heb een probleem met het begrip ‘mensenrechtenberoep’. Het zegt tegelijkertijd te veel en te weinig.
Een mensenrechtenberoep is een beroep dat wordt uitgeoefend op het terrein van de verwezenlijking van mensenrechten. In het geval van België zijn dat de rechten die zijn opgenomen in de internationale verklaringen en conventies waartoe de Belgische staat zich heeft verbonden, in de Belgische grondwet en in specifieke wetten zoals de organieke wet van 1976 betreffende de OCMW en de wet van 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie.
‘Ik heb een probleem met het begrip ‘mensenrechtenberoep’.’
Alle beroepen die actief zijn bij de verwezenlijking van deze rechten zijn mensenrechtenberoepen. Sociaal werk is vermoedelijk het enige beroep dat die titel claimt. De vraag is in welk register men spreekt: de beschrijving van de werkelijkheid, de wenselijkheid of de strategische inzet in een debat over professionalisering. Met een boutade van Griet Op de Beeck : “Het gaat mij om het contrast tussen wie we proberen te zijn, willen lijken te zijn, wie we laten uitschijnen te zijn en wie we echt zijn”.Op de Beeck, G. (2018), Gezien de feiten, Stichting Collectieve Propaganda van het Nederlandse Boek.
Men kan dus moeilijk ontkennen dat sociaal werk de facto een mensenrechtenberoep is, maar dat zegt erg weinig. Stelt men vast dat er een sterke normativiteit in schuilt (“versterk het recht” of “herpositioneer het sociaal werk als de hoeder van de mensenrechten”) en dat het rechtendiscours wordt ingezet in het debat over de onontbeerlijkheid van sociaal werk, dan wordt het begrip te veelzeggend. Problematisch is verder dat het begrip mensenrechten een specifieke betekenis heeft die we moeten uitklaren in relatie tot andere begrippen.
Het enige referentiekader?
Ten derde. De sociaalwerkconferentie wil van die rechten het referentie- en handelingskader maken. Wat mij hier interesseert is het woordje ‘het’: zijn de mensenrechten ‘het’ enige en exclusieve kader voor het sociaal werk of gaat het om slechts één van de mogelijke kaders?
‘Zijn mensenrechten het enige kader?’
Persoonlijk pleit ik voor een pluralistische benadering, ook op het vlak van kernwaarden. Dat vereist duidelijkheid omtrent wat we wel en wat we niet als kernwaarden beschouwen en wat we eronder verstaan – zoals vrijheid, gelijkheid, solidariteit of menselijke waardigheid. De mensenrechten zelf vormen geen kernwaarde, maar een strategie, een instrument om die kernwaarden te realiseren.
Haken en ogen
Terug naar de eerdere bijdragen op Sociaal.Net, te beginnen bij Van Crombrugge. Zijn centrale stelling is dat het mensenrechtendiscours niet geschikt is om de kernwaarden en de meerwaarde van het sociaal werk te verwoorden. Als alternatief stelt hij voor: “verplichtingen tegenover de mens”, en “aandachtige zorg en zorgzame rechtvaardigheid”. Hij benoemt ze als kernwaarden en “professionele deugden”. Een helder standpunt. Waaraan vanzelfsprekend enkele haken en ogen zitten.
‘Mensenrechten en grondrechten zijn niet hetzelfde.’
Zo maakt Van Crombrugge geen onderscheid tussen soorten van rechten. Laten we ervan uitgaan dat alle rechten van de mens universeel, ondeelbaar, onderling afhankelijk en nauw met elkaar vervlochten zijn. Dan nog blijft het zinvol en noodzakelijk om een onderscheid te maken. Zo zijn er verscheidene generaties van rechten: de eerste generatie van burgerlijke en politieke rechten, de tweede generatie van sociale, economische en culturele rechten en de derde generatie van collectieve rechten.
En ook mensenrechten en grondrechten zijn niet hetzelfde. Mensenrechten werden neergelegd in internationale verklaringen en conventies. Grondrechten zijn grondwettelijk of in nationaal recht verankerd. Het gaat hier dus over het onderscheid tussen ‘rechten als mens’ en ‘rechten als staatsburger’.
Als men een link wil leggen tussen sociaal werk en rechten, dan dient het in eerste instantie te gaan om sociale rechten die in de nationale wetgeving zijn opgenomen. Ik vind het weinig zinvol een link te leggen tussen Vlaams sociaal werk en internationale mensenrechten, al zijn er duidelijk linken zoals vluchtelingen en migratie.
Mensenrechten de-legitimeren
Ik vermoed dat Van Crombrugge het onderscheid doelbewust uit de weg gaat. De kritiek die hij op het mensenrechtendiscours heeft, zou nooit dezelfde zijn indien hij dat onderscheid zou maken en verduidelijken, om vervolgens de relatie te behandelen tussen sociaal werk en sociale rechten.
‘Een polemische aanval op de mensenrechten.’
Verder schuift hij fundamentele problemen achteloos aan de kant en hanteert ze als munitie om mensenrechten te de-legitimeren. Zo kan hij naadloos overstappen op zijn pleidooi om de eigenheid van sociaal werk op te hangen aan “een substantiële opvatting van menswaardigheid” in plaats van “zich te verschuilen achter en te beperken tot formele mensenrechten.”
Dit kan ik moeilijk anders interpreteren dan een polemische aanval op de mensenrechten met als doel deze te vervangen door compassie, mededogen, barmhartigheid, caritas en een christelijke boodschap.
Alles naar het middenveld
Eén van die vervelende zaken met mensenrechten is dat ze door nationale staten worden uitgevaardigd. Dat die staten een monopolie hebben op het definiëren van rechten, klopt niet. Dat wijst vooral op de problemen die Van Crombrugge klaarblijkelijk heeft met de staat. Wellicht wil hij het liefst alles uit handen geven aan het maatschappelijk middenveld.
‘De relatie tussen staat, democratie en rechten is niet evident.’
De verhouding tussen staat, markt en gemeenschap, ook in de verwezenlijking van rechten, is uiterst relevant. Maar de huidige niet-uitgebalanceerde verstrengeling tussen de drie vervangen door de dominantie van één opent weinig perspectieven. En met de staat gaat meteen ook de democratie op de schop. De relatie tussen staat, democratie en rechten is zeker niet evident. Maar volkssoevereiniteit in slechts enkele woorden afserveren, is wel heel radicaal.
Verleiden tot consensus
In hun reactie gaan Reynaert, Roose en Hermans in de tegenaanval. Nu ja, het is meer een vriendelijke poging om de tegenstander te verleiden en in te palmen.
‘Ze poneren een consensus die er niet is.’
Van Crombrugge wordt vriendelijk uitgenodigd en aangepord om samen het agonistische traject van politicologe Chantal Mouffe te volgen. Er moet vooral ruimte zijn voor dissensus en verschil. Maar in dit debat zou dat verschil zich volgens deze auteurs ‘slechts’ situeren op niveau van de modaliteiten, de interpretatie en invulling van mensenrechten.
Want au fond zou iedereen het erover eens zijn “dat mensenrechten één van de fundamentele ijkpunten zijn van het sociaal werk”. Die stelling is een huizenhoog probleem. Ze poneren het bestaan van een consensus die er manifest niet is.
Ik geloof dan ook dat het niet verstandig is om de klemtoon te leggen op wat bindt eerder dan op wat scheidt. Waardenpluralisme houdt in dat de verschillen volledig tot hun recht kunnen komen. Men moet onderscheid en verschil niet uit de weg gaan en krampachtig proberen elkaar toch op één lijn te brengen. Zowel de uitgangspunten als de doelstellingen zijn fundamenteel verschillend, namelijk de verwezenlijking van de sociale rechten versus de maatschappelijke organisatie van de zorgzaamheid.
De kracht van mensenrechten
Vervolgens leveren ook Debruyne en Grymonprez met ‘De kracht van mensenrechten voor het sociaal werk’ hun bijdrage aan dit debat.
Ze vertrekken vanuit de driehoeksverhouding tussen politiek, recht en ethiek. Probleem is dat de auteurs deze drie elementen niet omschrijven noch een eerste indicatie geven van de dynamiek tussen de drie. Je weet niet wat ze verstaan onder mensenrechten, tenzij dat ze functioneren als ‘horizon’ en een sterke ‘performatieve kracht’ hebben. Ze laten ook achterwege om grondrechten te definiëren en beperken zich tot de stelling dat ze juridisch moeilijk afdwingbaar zijn, overigens zonder argumenten.
‘De thematiek wordt verengd tot vreemdelingen en vluchtelingen.’
Vervolgens beperken ze zich tot de verhouding tussen twee van de drie elementen, ethiek en recht, waartussen een spanning zou bestaan. Het derde element, de politiek, wordt dan het terrein van het sociaal werk. Dat positioneren ze als de sociaal-politieke lezing van de kloof tussen mensenrechten en sociale grondrechten op basis van nieuwe ‘noden en claims’.
Politiek boven wet
Onwillekeurig ontstaat op die manier een hiërarchie: eerst de noden en claims (politiek), vervolgens de mensenrechten (ethiek) en tenslotte de grondrechten (recht). Maar dient de prioritisering er niet omgekeerd uit te zien? Eerst de verwezenlijking van het bestaande pakket aan rechten, inclusief interpretatie en concretisering, vervolgens de verdediging van de rechten waar zij onder druk staan en tenslotte de bevordering met inbegrip van rechtsontwikkeling en -uitbreiding.
Het meest moeite heb ik met de verenging van de thematiek tot vreemdelingen en vluchtelingen. Men kan geen debat voeren over sociaal werk en rechten en daarbij bijna uitsluitend verwijzen naar de sfeer van de internationale migratie.
Heel wat opdrachten voor sociaal werk
Ik zie dus heel wat haken en ogen aan het gevoerde debat over mensenrechten en sociaal werk. Hoe benader ik zelf deze kwestie?
Kiest men voor mensenrechten als referentie- en handelingskader of als beginsel van sociale rechtvaardigheid, dan legt dat heel wat opdrachten in handen van sociaal werk. Sociaal werk moet deze benadering concrete vorm en inhoud geven in het eigen functioneren. En ze moet deze benadering ook actief uitdragen.
‘Welke rol speelt sociaal werk in de verdediging van sociale rechten?’
De cruciale vraag is dan welke rol sociaal werk kan spelen in de verdediging, de bevordering en de verwezenlijking van de sociale rechten. Want er zijn nog heel wat andere hoofdrolspelers betrokken. Niet in het minst de overheid, met een belangrijke rol voor het juridisch systeem. Maar ook het individu draagt een persoonlijke verantwoordelijkheid. En tegelijkertijd groeit het belang van het maatschappelijk middenveld en het bedrijfsleven.
Verschillende vragen
Het sociaal werk, dat zich zowel situeert binnen de overheid als op het middenveld, is dus slechts één van de actoren. Dat roept opnieuw verschillende vragen op die belangrijk zijn bij de identiteitsbepaling van sociaal werk.
Eerste vraag. In hoeverre is de logica van sociale rechtvaardigheid en sociale rechten karakteristiek of representatief voor sociaal werk? Dan zou bijvoorbeeld uit de geschiedenis moeten blijken in welke mate sociaal werk bijgedragen heeft tot de verwezenlijking van sociale rechten.
Tweede vraag. Welke zijn de inhoudelijke, organisatorische en methodologische randvoorwaarden opdat sociaal werk zou kunnen functioneren als ‘socialerechtenberoep’? Dit verwijst zowel naar de concrete discretionaire ruimte op microniveau, naar het democratisch forum op mesoniveau als naar de kracht van de sector om de transformatie van de verzorgingsstaat mee te sturen.
Praktijk centraal
Derde vraag. Wie formuleert de opdracht van het sociaal werk om te werken aan de verwezenlijking van sociale rechten? De promotoren kiezen bij de voorbereiding van de sociaalwerkconferentie voor een frontlinieperspectief waarin ‘de praktijk’ centraal staat. “Deelnemers zijn veldwerkers, geen directies, stafmedewerkers of medewerkers van steunpunten.”Hermans, K., Roose, R., Raeymaeckers, P. en Vandekinderen, C. (2016), ‘Een solide toekomst voor het sociaal werk. Het traject naar een Vlaamse sociaalwerkconferentie in 2018’, Sociaal.Net, 14 oktober 2016.De andere zijn het beleids- en het organisatieperspectief.
‘Wie formuleert de opdracht van het sociaal werk?’
Deze drie perspectieven volstaan evenwel niet om een goed beeld te krijgen van de relatie tussen sociaal werk en sociale rechten.
Vijf mandaatgevers
Daarom breid ik het aantal perspectieven uit tot vijf opdracht- of mandaatgevers: de overheid, de cliënt, het beroep, de organisatorische inbedding en de frontlinie.
Of ‘mandaat’ hier het beste begrip is laat ik in het midden. Voordeel is dat het voor sociaal werkers een bekend begrip is. Een mandaat is de bevoegdheid om in naam van een ander te handelen, maar zonder de daarbij horende verantwoordelijkheid. Bij mandateren worden geen bevoegdheden overgedragen, de mandaatgever blijft zelf bevoegd.
Richtinggevend is de vraag hoe elk van deze mandaatgevers de rechten omschrijft, in hoeverre de mandaten de identiteit en het functioneren van sociaal werk mede bepalen, welke hun onderlinge verhouding is, hoe ze in conflict komen en hoe de conflicten worden gehanteerd.Men zou een historiek van sociaal werk kunnen schrijven als de opeenvolging van fasen in de ontwikkeling van de mandaten en hun wisselende onderlinge verhouding. Uitgangspunt is dat ze steeds aanwezig zijn geweest, dat de klemtoon voortdurend is verschoven en dat in de wisselende verhoudingen steeds een zekere hiërarchie schuilt.
De onderdrukkende staat
Het enkelvoudig mandaat wordt op een radicale manier omschreven als “control and repression according to a top-down mono-mandate of help as control.”Wronka, J. and Staub-Bernasconi, S, (2012), ‘Human rights’, In Lyons, K., Hokenstad, T., Pawar, M., Huegler, N., Hall, N. (eds.), The Sage Handbook of International Social Work, London, Sage, 70-84.Enkel de staat is mandaatverlener.
‘Elk emancipatiestreven wordt verstikt.’
Zo’n benadering klinkt erg gedateerd en lijkt vandaag in onze contreien niet voorstelbaar. Toch blijft zo’n onderdrukkende top-down benadering een schrikbeeld voor het sociaal werk: de mens wordt uitsluitend beheerst, gecontroleerd en gedisciplineerd. Elk emancipatiestreven wordt verstikt.
Cliënt als mandaatverlener
Bij een tweevoudig mandaat doet ook de cliënt (patiënt, gebruiker, klant, consument) zijn intrede als mandaatverlener. Dat cliëntenmandaat kan men zich op verschillende manieren voorstellen: als een expliciete vraag waarop een persoon een antwoord wenst, als cliënt die een beroep doet op sociale diensten, als gerechtvaardigde aanspraken in het kader van de uitoefening van de sociale grondrechten, als mens op zoek naar waardigheid.
Tussen de mandaten van overheid en cliënt, tussen controle en hulp, bestaat een spanning die wordt omschreven als dubbelmandaat of dubbelkarakter. Voorbeeld bij uitstek is de dubbelrol van het bijstandsmaatschappelijk werk van het OCMW.
Overigens blijf ik het vreemd vinden dat men de controle problematiseert, terwijl rechten steeds voorwaardelijk zijn geformuleerd. Controle is dus noodzakelijk. Maar het lijkt alsof controle niet past in het normatieve beroepsbeeld. Ook is mij niet duidelijk welke de plaats en de rol is van de cliënt in de discretionaire ruimte die sociaal werkers, althans volgens Reynaert, Roose en Hermans “krijgen, hebben en nemen om wetten, protocollen en contexten te interpreteren en hier professioneel naar te handelen”.
Ook beroep en organisatie
Na staat en cliënt wordt een derde mandaatgever toegevoegd: het ‘beroep’. Dat professionele mandaat valt uiteen in een wetenschappelijk en een ethisch luik. Het beroep omvat een wetenschappelijke basis die interventies, methodieken en beleid onderbouwt. De focus is gericht op het oplossen en voorkomen van problemen. Maar sociaal werk als beroep heeft ook een ethische basis die uitgetekend wordt vanuit principes van mensenrechten en sociale rechtvaardigheid.
‘Controle lijkt niet te passen in het normatieve beroepsbeeld.’
Met de toevoeging van het organisatorisch kader waarbinnen beroepsmatig sociaal werk wordt uitgeoefend, kom je aan vier mandaatgevers.Röh, D. (2006), ‘Die Mandate der Sozialen Arbeit. In wessen Auftrag arbeiten wir?’, SozialeArbeit, 55, 442-449.Veelal wordt de organisatie gezien als een uitvoerder van het overheidsbeleid en dus niet als een autonome mandaatgever. Maar er zijn meerdere argumenten om dat wel te doen.
Denken we aan de specifieke organisatorische vormgeving van het OCMW, aan het onderscheid tussen openbare diensten, commerciële en sociale ondernemers, aan de invloed van de verzuiling en de relatieve autonomie van het maatschappelijk middenveld, aan de invoeging van een derde, institutionele laag in de theorie van de armoedemodellen.
Het vijfvoudig mandaat
De keuze voor het frontlinieperspectief en de invulling van het begrip ‘discretionaire ruimte’ suggereren dat de frontliniewerker kan worden toegevoegd als vijfde mandaatgever: de zelfmandatering. Een op Max Weber geïnspireerde benadering van het beroep als een combinatie van ambacht en roeping kan helpen om de rol van de frontliniewerker te verduidelijken.
Daarbij hoeven we niet, zoals Reynaert, Roose en Hermans dat doen, een tegenstelling te scheppen tussen formele overheidsinstanties en frontliniewerkers, of tussen formele, vaak bureaucratische logica’s en de spontane ontmoetingen tussen mensen. Dit doet erg aan Habermas’ verhouding tussen systeem en leefwereld denken. Daarbij rekent men sociaal werk tot de leefwereld, terwijl het net zo goed tot het systeem kan worden gerekend.
Cruciale nuances
De identiteit van het sociaal werk is een complexe kwestie. De discussie wordt weliswaar gretig gevoerd, maar op basis van begrippen die we gemakshalve niet omschrijven omdat we rekenen op hun vanzelfsprekendheid en hun performatieve kracht. Zoals ‘(mensen)rechten’.
‘De identiteit van het sociaal werk is een complexe kwestie.’
De vijfvoudige mandatering van het sociaal werk en de uiteenlopende doelstellingen en opdrachten die dat met zich brengt laat zien hoe cruciaal nuances zijn in dit debat. Ik hoop dat deze vraag naar nuancering ook een rode draad is doorheen de sociaalwerkconferentie en de verdere ontwikkeling van sociaal werk.
Reacties [3]
Wie de uitdaging en het engagement aangaat om een conferentie te organiseren over sociaal werk, dient natuurlijk duidelijk te maken wat ( momenteel) sociaal werk wel en niet is. En dat is geen sinecure: want een juiste omschrijving dient én zowel omvattend/volledig te zijn, maar ook specifiek, waardoor sociaal werk zich onderscheidt van iets anders. Dit ook m.b.t. ( het werken inzake) mensen- en grondrechten. In die zin lees ik het artikel van Luc Notredame eerder als aanvullend op vroegere publicaties, en niet zozeer als kritiek. En, in het omschrijven van ‘wat’ sociaal is sta je natuurlijk ook voor de kwestie tussen feitelijkheid ( wat is momenteel de situatie), wenselijkheid ( wat hoort het te zijn, en volgens welke normatieve kaders?), maar ook haalbaarheid ( wat kan/ vermag) sociaal werk? Maar precies om hierop antwoorden te vinden, dient die conferentie natuurlijk, lijkt me. Dus ik wens de organisatoren ervan alvast veel succes!
Notredame laat duidelijk de hiaten zien in de bijdragen die de voorbije maanden verschenen. Het luik over de ‘mandaten’ is een interessante oefening, maar nog weinig concreet. De vijf mandaten komen immers steeds samen in de praktijk van het sociaal werk. En als we niet willen dat de schizofrenie daar toeslaat, zullen we toch stap verder moeten zetten. In die zin is de analyse van Luc scherp, bruikbaar en een uitnodiging tot debat, maar is hij te kritisch naar de conferentie. De conferentie kan de start zijn van een uitgebleven debat over sociaal werk in Vlaanderen, een aanzet tot het maken van verbindingen. Ook met een boutade: de kracht én de zwakte van de positionering van het sociaal werk ligt net in de ‘eenheid in verscheidenheid’ van het werkterrein. Net dat verbindende ‘mycelium’ is moeilijk zichtbaar te maken. De conferentie lijkt me een geschikt moment om alvast een worp te doen. Wie beter kan, mag altijd met een alternatief komen.
De onderdrukkende staat : “niet (langer) voorstelbaar in onze contreien?” Mij komt het voor dat de cliënt een mandaat verleent aan de hulpverlener, onder druk van een gestructureerd maatschappelijk systeem dat hem een eigen plaats ontzegt. De burger wordt cliënt (in de werk- of opvoedingswinkel, enz…), op het moment dat hij ‘het’ niet meer weet. Als cliënt verleent hij dan misschien wel mee het mandaat, het is steeds meer de overheid die het voor hem invult, anoniem en vaak te hard… Laat duidelijk zijn dat de articulatie tussen systeem en leefwereld zoals die nu bestaat, hoewel ethisch bedenkelijk, onder de vorm van ‘nudging’ de Wet zal zijn en de identiteit van het beroep zal dicteren, zolang de overheid zich tot taak stelt ook individuele crises te beheren. De vraag moet zijn : Hoe zorgt het sociale werk voor sociaal weefsel en weerbaarheid? En doet ze dat zichzelf (politiek) bewust?
Zeker lezen
Wat kan de lokale politiek aan armoede doen? ‘Regels strenger maken is niet altijd de oplossing’
Sociaal werk op het platteland: ‘Voor sommige cliënten is schaamte het grootste probleem’
Voedselonzekerheid: in het spoor van kwetsbare bewoners in Antwerpen-Noord
Functionele cookies Altijd actief
Voorkeuren
Statistische cookies
Socialemediacookies