Je bent pensioengerechtigd, maar blijft nog wel actief als hoogleraar.
Ja, ik blijf nog deeltijds actief als hoogleraar gezondheidszorgbeleid. Terug naar de inhoud dus. De leiding van Tranzo draag ik over aan een opvolger. Ik had van bij het begin van mijn loopbaan veel interesse in gezondheidsbevordering en ‘public health’. Dat werk deed ik eerst in Rotterdam, onder meer met een onderzoek naar probleemdrinken, bij het Instituut voor verslavingsonderzoek en de gemeentelijke gezondheidsdienst. Later werd ik bijzonder hoogleraar verslaving. In 2000 kwam ik dan bij Tranzo. Daar bleef die focus op public health en verslaving, weliswaar in combinatie met de functie van directeur. Die inhoudelijke draad pak ik nu nog even terug op, onder meer als lid van de wetenschappelijke raad van het Europees Drugsagentschap.
‘Nederland is geen gidsland meer.’
Wellicht moet je daar nog steeds de unieke positie van het Nederlands gedoogbeleid uitleggen?
Dat valt mee. Nederland is helemaal niet meer de uitzondering die het vroeger was. De Europese lidstaten groeien inzake drugs een beetje naar elkaar toe. Nederland is dus geen gidsland meer, zonder plots heel conservatief te worden. Ook andere landen ontwikkelen zich naar een middenpositie: minder repressief waar dat ooit wel het geval was, minder tolerant waar dat vroeger wel was.
Nederland blijft met zijn coffeeshops toch uniek. Ik zie het in Vlaanderen niet gebeuren.
We zijn toch minder uniek dan het ooit was. Kijk maar naar ontwikkelingen in het Verenigd Koninkrijk, de Verenigde Staten of Uruguay. En in Nederland zie je dat het aantal coffeeshops daalt: van zo’n 1.100 coffeeshops vroeger naar een kleine 600 nu. En die hebben dan nog beperkende maatregelen. Ze kunnen enkel verkopen aan Nederlandse burgers. Nu, de illegale drugs zijn maar één deel van het verhaal, legale drugs als tabak en alcohol zijn minstens zo belangrijk. Op dat vlak is Nederland een Europese middenmoter. De leeftijdsgrens voor alcohol is wel opgetrokken van zestien naar achttien jaar, maar dat is niet zo grensverleggend.
De gemiddelde supermarkt heeft veel lopende meter rek over voor alcohol.
Klopt. Het is een signaal dat alcohol en tabak kwantitatief belangrijker zijn dan illegale drugs. Het werkt als een piramide: hoe meer alcohol beschikbaar is, hoe meer mensen gebruiken. En hoe meer mensen veel gebruiken, hoe meer mensen problemen rond gebruik krijgen. Die piramide is voor alcohol heel groot, voor cannabis zit die beetje in het midden en voor de illegale harddrugs gaat het om een kleine piramide.
Toch zie je veel verschil in aanpak van tabak en alcohol. James Bond is gestopt met roken, maar drinkt nog wel.
Dat is natuurlijk de hamvraag. Hoe komt het dat het gelukt is tabaksgebruik significant terug te dringen en zie je die ontwikkeling niet voor alcohol?In tegenstelling tot het roken, is het alcoholgebruik de afgelopen jaren enorm toegenomen: per hoofd van de bevolking is het de afgelopen halve eeuw verdrievoudigd. “Nuttigden we in Nederland in 1960 gemiddeld 2,6 liter pure alcohol per persoon per jaar, inmiddels is dit gestegen tot 7,5 liter.” Citaat uit Kahn, R. (2016), Op je gezondheid? Over de effecten van alcohol, Amsterdam, Balans, 13.Voor tabak kreeg je op een gegeven moment een kantelpunt en werd het sociaal-cultureel not-done om te roken. Belangrijk verschil is natuurlijk dat tabak slecht is, ook bij één sigaret. Bij alcohol kan je niet zeggen dat één glas per dag zo slecht is. Een verhaal om het te verbieden of terug te dringen, kan je dus nooit zo stevig onderbouwen. En daar speelt de machtige alcoholindustrie vanzelfsprekend op in. Toch veroorzaakt alcohol veel gezondheidsschade en is het oorzaak van heel wat kankers.
‘In Nederland zijn er veel academische werkplaatsen.’
Naast verslaving ging veel van je tijd en aandacht naar de academische werkplaatsen.
Ja, ik ben naar Tilburg gekomen met het idee om wetenschap en praktijk aan elkaar te verbinden. Er was hier al een sterke samenwerking tussen allerlei zorginstellingen en zorgverzekeraars, die waren verenigd in de stichting wetenschappelijk onderwijs en onderzoek gezondheidszorg. Dat leidde tot de start van Tranzo als een project voor vier jaar. Door de goede contacten met de geestelijke gezondheidszorg en de gemeentelijke gezondheidsdienst ontstond na een jaar of twee het idee om structureel te gaan samenwerken op basis van gelijkwaardigheid. Dat hebben we dan academische werkplaatsen genoemd.Garretsen, H. (2001), Goed geholpen? Over vraagsturing en evidence based werken in zorg en preventie, Tilburg, Katholieke Universiteit Brabant.
Het idee om bruggen te slaan tussen wetenschap en praktijk was niet nieuw.
Klopt, maar om dat te doen via academische werkplaatsen was wel nieuw. Na een bezoek aan onze academische werkplaats op het gebied van openbare gezondheidszorg is daar een landelijk programma van gemaakt. Nu zijn er op diverse plaatsen in Nederland academische werkplaatsen voor gezondheid, jeugd, autisme en ouderenzorg. Daar zit niet alleen inhoudelijk maar ook organisatorisch wel wat variatie op. De term academische werkplaats is niet beschermd en iedereen kan zich zo noemen. Wij zijn vooralsnog de enigen die de hele range hebben van sociaal werk tot en met ziekenhuiszorg. Je landgenote Tine Van Regenmortel is één van de coördinatoren van de academische werkplaats sociaal werk.
‘Het werkveld moet zijn praktijk verbeteren.’
Wat zijn de werkzame bestanddelen van jullie academische werkplaatsen?
Structureel samenwerken, doe je vanuit gelijkwaardigheid tussen de partners. In een werkplaats investeren zowel de universiteit als het werkveld. Beide partijen moeten dus profiteren. Dat moet je echter niet zien op het niveau van een individueel project, maar op het niveau van de werkplaats, van de hele samenwerking. De werkpraktijk wil bijvoorbeeld kortlopende zeer toepassingsgerichte projecten terwijl de universiteit ook langdurige onderzoeken wil die op korte termijn zelden iets opleveren voor de praktijk. Wij worden binnen de universiteit afgerekend zoals elk ander departement, dus op dure internationale publicaties en het aantal wetenschappelijke promoties. Het werkveld moet uit de werkplaats kennis halen die hun praktijk verbetert. Maar de win-win moet je dus evalueren op niveau van de werkplaats, want geen enkel project heeft een mooie verdeling over wetenschap en praktijk.
Hoe zien jullie die gelijkwaardigheid?
Gelijkwaardigheid betekent dat wij het werkveld niet zien als iets dat mooie patiëntendata levert. Het werkveld moet ons niet zien als een instituut voor toegepast onderzoek waar ze een opdracht uitzetten, ervoor betalen en een mooi rapport terugkrijgen. De aansturing van een academische werkplaats doen we volledig samen. Persoonlijke contacten zijn daarbij belangrijk. Die situeren zich op drie niveau’s: een paar keer per jaar met de stuurgroep waar de hoofdlijnen uitgezet worden, elk project op zich bestaat uit contacten tussen onderzoek en werkveld. Op het niveau van het middenmanagement en afdelingshoofden zitten de contacten voor de dagelijkse aansturing van het werk.
‘Aan Tranzo zijn 180 mensen verbonden.’
De onderzoekers zijn de ruggengraat van een academische werkplaats.
Helemaal waar. Aan Tranzo zijn zo’n 180 mensen verbonden, waarvan zo’n 30 externe promovendi. Dat betekent dat er 150 mensen minimaal één dag per week hier aanwezig zijn. Meer dan de helft daarvan zijn praktijkonderzoekers. Zij zijn deeltijds werkzaam in de wetenschap en deeltijds in het werkveld. Zij worden door hun werkgever doorbetaald maar doen hier aan onderzoek of kennisuitwisseling. Wij voorzien de inhoudelijke begeleiding, huisvesting, bibliotheek… Binnen de groep van die praktijkonderzoekers kan je nog onderscheid maken tussen mensen die bezig zijn met promotieonderzoek, mensen die meer toegepast onderzoek doen zij die zich vooral richten op kennisuitwisseling.
Doet Tranzo ook aan onderwijs?
Wij hebben momenteel geen eigen bachelor- of masteropleiding maar dat willen we wel al een hele tijd. Het is één van de uitdagingen voor mijn opvolger. We hebben sinds jaar en dag postacademisch onderwijs, met name op het gebied van management en gezondheidszorg. En veel van ons personeel participeert natuurlijk wel her en der in opleidingen.
Zijn er ook risicofactoren voor academische werkplaatsen?
Vroeger wilde het wel eens gebeuren dat samenwerking met een organisatie dreigde stil te vallen als bijvoorbeeld de directeur vertrok. Nu is dat minder een kwetsbaar moment omdat we juist structureel samenwerken. Samenwerking is zo dieper ingedaald in organisaties en minder afhankelijk van één persoon.
‘Universiteiten moeten hun bestaansrecht bewijzen.’
Staan de werkplaatsen onder druk van besparingen?
We zijn behoorlijk crisisproof. Tranzo is van 2000 tot nu zo gegroeid terwijl we dat de laatste jaren echt niet meer nastreefden. Eén van onze werkplaatsen zit in een sector waar de afgelopen jaren erg hard bezuinigd werd. Maar bij de discussie over een tweede vijfjarige periode voor deze werkplaats ging het werkveld juist ambitieuzer investeren. Ze namen zelfs een groter deel van onze kosten op zich. Ook in dit opzicht is het werken met praktijkonderzoekers belangrijk. Organisaties uit het werkveld kunnen immers makkelijker iemand vrijstellen om onderzoek te doen dan contant geld te geven.
Heb je ooit te maken gehad met window-dressing? Dat instellingen streepje voor willen bij aanbestedingen door veeleer symbolische deelname aan een academische werkplaats?
Nee, want dat worden lege werkplaatsen waar wij niets aan hebben en dus niet aan meewerken. Dat neemt niet weg dat status af en toe één van de redenen is voor een organisatie om mee te doen. Maar het kan nooit een belangrijke reden zijn.
In Antwerpen hebben we het wel meegemaakt. De uitbating van inloopcentrum De Vaart werd in eerste instantie toegekend aan G4S Care. Hun dossier verwees echter valselijk naar een onbestaande samenwerking met de academische werkplaats maatschappelijke opvang van de Radboud Universiteit.
Wat een toestand. Zoiets hebben we in onze academisch werkplaatsen gelukkig nog niet meegemaakt.
Zijn academische werkplaatsen ondertussen een gevestigde waarde in universitair Nederland?
Wij worden steeds vaker genoemd als ‘best practice’. Soms vallen er woorden als ‘parel’. Dat heeft te maken met de ontwikkeling waarin universiteiten naast onderwijs en onderzoek ook meer aandacht besteden aan de valorisatie van hun kennis. Universiteiten moeten hun bestaansrecht steeds meer bewijzen. Ze beslissen wel zelf hoe ze die valorisatie invullen, maar bij onze faculteit gaat het toch al om 10% van het budget.
‘Er is een verkeerd beeld over evidence based werken.’
Je hebt in je carrière ook veel werk geleverd rond evidence based werken.Garretsen, H. F. L., Rodenburg, G., en Bongers, I. M. B. (2003), ‘Evidence based werken in de welzijnssector’, Sociale Interventie, 30-35.
Dat is natuurlijk erg vervlochten met die academische werkplaatsen, daarin werken we aan meer evidence based werken in zorg en welzijn. Maar het blijft een lastige. Er is veel verkeerde beeldvorming rond dit thema. Telkens opnieuw moet je blijven uitleggen dat evidence based werken heel wat anders is dan science based werken. Telkens opnieuw moet je uitleggen dat het gaat om drie kenniscirkels: wetenschappelijke evidentie, professionele deskundigheid en de kennis en ervaringen van de patiënt of cliënt. Het is volstrekt onterecht evidence based practice te verengen tot alleen de kenniscirkel van de wetenschap. Zo is het nooit bedoeld. In een recent rapport van de Nederlandse Raad voor Volksgezondheid en Samenleving wordt het ook verwarrend gebracht. Mijn collega Renske van der Zwet heeft er een weerwoord op geschreven op Sociale Vraagstukken, de stropop van evidence based practice.Je ziet de sector dan ook zoeken naar betere termen. Het tijdschrift Journal of evidence-based social work is van naam veranderd naar Journal of evidence-informed social work. En kennisinstituut Movisie heeft het nu over ‘Bezielende interventies’ (nvdr.); Serrien, L. (2017), ‘Bezielende interventies. Wat sociaal werk succesvol maakt‘, Sociaal.Net, 29 september 2017.
Wat zijn de grote uitdagingen voor een academische werkplaats als Tranzo?
Ter gelegenheid van mijn afscheid heb ik samen met mijn opvolger een pleidooi gehouden voor een vierde generatie universiteit. We moeten van universiteiten een nog grotere bijdrage verwachten inzake maatschappelijke vraagstukken. Daarvoor moet er naast de kerntaken van onderwijs, onderzoek en valorisatie, ruimte ontstaan voor co-creatie, gezamenlijk met het werkveld. Zo gaat valorisatie veel verder dan ‘de universiteit brengt iets naar de samenleving’. Bovendien is valorisatie nu meer gericht op economisch gewin dan op maatschappelijke vooruitgang.
Reacties
Zeker lezen
Wat kan de lokale politiek aan armoede doen? ‘Regels strenger maken is niet altijd de oplossing’
Sociaal werk op het platteland: ‘Voor sommige cliënten is schaamte het grootste probleem’
Voedselonzekerheid: in het spoor van kwetsbare bewoners in Antwerpen-Noord
Functionele cookies Altijd actief
Voorkeuren
Statistische cookies
Socialemediacookies