Achtergrond

Wat na bijzondere jeugdzorg, gevangenis of psychiatrie?

Zelfstandig wonen blijft lastige klip

Isabelle Pannecoucke, Bruno Meeus, Jana Verstraete, Pascal De Decker

Hoewel niet alle instellingverlaters dak- of thuisloos worden, hebben veel thuislozen wel een instellingsverleden.Van Menxel G. (2005), ‘De ultieme onderkant: de thuisloze in het vizier’, in De Decker P., Goossens L. en Pannecoucke I. (red.), Wonen aan de Onderkant, Antwerpen, Garant, 157-194.Bij het verlaten van een instelling is het vinden van een woning niet evident. Mensen met een beperkt netwerk en financiële problemen lopen dan een verhoogd risico op thuis- en dakloosheid. Vermoedelijk heeft de trend naar de-institutionalisering en vermaatschappelijking van zorg de doorstroomproblematiek bij specifieke groepen ook verscherpt.

© Bas Bogers

© Bas Bogers

Drie casestudies

Welke problemen instellingverlaters precies ervaren en hoe ze voorbereid worden op een zelfstandige woonsituatie, brachten we in kaart met drie verkennende casestudies.Het onderzoek werd grotendeels verricht binnen het kader van het door de Vlaamse overheid gefinancierde Steunpunt Wonen. De drie casestudies werden gepubliceerd in het boek: De Decker, P., Meeus, B., Pannecoucke, I. en Verstraete, J. (2014), De moeilijke oversteek. Wonen na een verblijf in bijzondere jeugdzorg, gevangenis en psychiatrie, Antwerpen, Garant.

‘Sociaal huren wordt aangestipt als de beste optie.’

De drie casestudies behoren elk tot een ander beleidsdomein: welzijn, justitie en geestelijke gezondheidszorg. Zo konden gelijkaardige problematieken doorheen die verschillende beleidsdomeinen worden opgespoord. De casestudies bevonden zich telkens in een andere regio in Vlaanderen. Zo werden verschillende regionale woonmarkten in de analyse betrokken. In de grootstedelijke regio Antwerpen stond de uitstroom uit bijzondere jeugdzorg centraal. In Leuven, met de duurste woningmarkt, namen we de verlaters van één van de Leuvense gevangenissen onder de onderzoeksloep. En in Gent, een gentrificerende post-industriële stad, werd gefocust op de geestelijke gezondheidszorg.

Telkens werden medewerkers van welzijnsinstellingen, huisvestingsmaatschappijen en sociale verhuurkantoren geïnterviewd rond drie thema’s: de toegankelijkheid van de woningmarkt, de manier waarop zij cliënten voorbereiden op het zelfstandig wonen en de hindernissen waartegen zij en hun cliënten botsen bij de uitstroom naar een zelfstandige woonsituatie.

Verschillende woonopties

Wie zelfstandig wil wonen, beschikt in principe over verschillende opties. Men kan een woning huren of kopen. Huren kan via een sociale huisvestingsmaatschappij, een sociaal verhuurkantoor of op de private huurmarkt.

Over het verwerven van een woning door iemand die een instelling verlaat, kunnen we kort zijn. Het is zelden een optie omwille van de beperkte financiële mogelijkheden van de cliënt. De mensen waarover we het hebben, zijn meestal aangewezen op de huursector. Hierbij wordt het sociaal huren als de beste optie aangestipt: de woonkwaliteit is er goed, de huur is er gerelateerd aan het inkomen en contracten van onbeperkte duur bieden woonzekerheid.

Voorrang in de wachtrij

Maar de toegang tot de sociale huursector is problematisch. Er zijn lange wachtlijsten en dus lange wachttijden. In 2012 stonden er 107.090 kandidaat-huurders op de wachtlijst voor één van de 146.214 sociale woningen.Vlaamse Maatschappij voor Sociaal Wonen, Statistisch bulletin kandidaat-huurders – editie 2012, Brussel, VMSW.Om dit aan te pakken werden voorrangsregels in het kaderbesluit Sociale Huur ingevoerd. In eerste instantie golden deze voor bepaalde categorieën jongeren die een instelling verlaten. In 2013 werd deze toewijzing uitgebreid naar daklozen en mensen uit de geestelijke gezondheidszorg.

Hoewel deze voorrangsregels de problematiek erkennen, volstaan ze niet om deze doelgroepen vlot toegang te verlenen tot de sociale huursector.De Decker P., Meeus B., Pannecoucke I. en Verstraete J. (2014), De moeilijke oversteek. Wonen na een verblijf in bijzondere jeugdzorg, gevangenis en psychiatrie, Antwerpen, Garant.Op jaarbasis gebeurt slechts 5% van de toewijzingen via een versnelde toewijzing aan mensen uit één van deze doelgroepen. Bovendien: stelt een begeleidende instelling de vraag naar versnelde toewijzing, dan kan die worden geweigerd als al 5% van de toewijzingen dat jaar is gebeurd. Dit betekent dat, ruwweg geschat, voor gans Vlaanderen er jaarlijks slechts 450 versnelde toewijzingen aan deze specifieke doelgroepen gerealiseerd worden.

Een ander heikel punt betreft de actualisatie bij de sociale huursector. Daarbij wordt getoetst of men nog steeds kandidaat is om de woning te huren en of men nog voldoet aan de nodige voorwaarden. Dit is een weerkerend gegeven en verloopt niet vlot waardoor de kandidatuur ofwel verdwijnt ofwel naar achter op de wachtlijst schuift.

Wisselend enthousiasme

Terwijl het welzijnswerk deze voorrangsregels toejuicht, zijn de sociale huisvesters minder enthousiast. Ze vinden het niet kunnen dat het voor een ‘normale’ kandidaat-huurder steeds moeilijker wordt om te verhuizen naar een sociale huurwoning.

‘Sociale huisvesters staan niet te springen voor instellingverlaters.’

Sociale huisvesters staan niet te springen om instellingverlaters op te nemen. Ze oordelen dat heel wat van hen niet ‘woonklaar’ zijn. Ze pleiten voor een langer volgehouden begeleiding en stellen dat verhuren buiten het sociale huurstelsel een goede formule is. Er mag dan enkel verhuurd worden aan openbare besturen, welzijnsorganisaties of organisaties die de Vlaamse Regering hiervoor erkent.

Sociale verhuurkantoren

In de tweede plaats zijn er de sociale verhuurkantoren (SVK’s). Ook hier is de kwaliteit geregeld en worden de huurprijzen onder controle gehouden. De sector van de sociale verhuurkantoren is klein en kampt met nog langere wachttijden. SVK-initiatieven zijn kleinschalig en toewijzing is, in vergelijking met de sociale huurwoningen, nog meer aan de woonnood gekoppeld.

De indruk bestaat dat gedetineerden en ex-psychiatrische patiënten bij sociale verhuurkantoren relatief meer kans maken op een woning. Omdat SVK-woningen op de private woningmarkt worden ingehuurd, is de contractduur beperkt tot maximaal negen jaar en kan het tussentijds worden opgezegd.

Dan toch maar private huurmarkt

Als gevolg van het tekort aan betaalbare sociale woningen moeten instellingverlaters vooral een woning vinden op de private huurmarkt. Alleen blijkt die private huursector geen geschikt instrument om na verblijf in een instelling kwaliteitsvol te wonen. Het betere deel van de private huurmarkt is niet betaalbaar voor instellingverlaters. Dat impliceert dat ze op het slechte deelsegment terechtkomen. Als er uiteindelijk dan toch iets betaalbaars wordt gevonden, houdt dit vaak in dat men ‘inboet’ op de woningkwaliteit.

‘Instellingverlaters zijn aangewezen op de private huurmarkt.’

Bovendien staat dit marktsegment onder druk door de grote vraag en nemen de betaalbaarheidsproblemen er toe.Winters, S. e.a. (2015), Wonen in Vlaanderen anno 2013. De bevindingen uit het Grote Woononderzoek 2013 gebundeld, Antwerpen, Garant.De prijs-kwaliteitsverhouding is problematisch en deuren blijven dicht door negatieve selectie- en stigmatiseringsmechanismen. De verhuurder wil een rendement en zo weinig mogelijk last. Deze argumenten spelen mee bij de keuze van een huurder.

Bij verschillende kandidaten is het niet evident om iemand met een detentieverleden of verleden in de psychiatrie of bijzondere jeugdzorg in huis te halen. Dit wordt nog extra bezwaard wanneer bijvoorbeeld het lage inkomen duidelijk ‘geafficheerd’ wordt omdat men afhankelijk is van OCMW-steun.De negatieve selectie en discriminatie op de private huurmarkt werd uitgebreid beschreven in ander onderzoek: Interfederaal Gelijkekansencentrum (2014). Diversiteitsbarometer Huisvesting, Brussel, Interfederaal Gelijkekansencentrum.

Zelfstandig wonen

In principe ondersteunen instellingen hun cliënten bij het zoeken naar een woning. Toch zijn instellingverlaters onvoldoende voorbereid op dat zelfstandig wonen. In de jeugdzorg zien we dat begeleiders heel wat tijd investeren in het zoeken van de woning zelf, tijd die niet in woonbegeleiding kan worden geïnvesteerd. Nochtans vraagt net het dagelijks leren omgaan met complexe administratie of eenzaamheid een behoorlijk intensieve en flexibel inzetbare begeleiding van een vertrouwenspersoon.

‘Wie de instelling verlaat, is onvoldoende voorbereid op zelfstandig wonen.’

Psychiatrische instellingen besteden vanaf het moment van opname aandacht aan de woonsituatie van cliënten. Toch hebben sociaal werkers het bij ontslag van cliënten moeilijk om de woonproblematiek doortastend aan te pakken, onder andere omdat in de instelling het genezingsproces centraal staat. Daarnaast blijkt het voor sommige cliënten op verschillende terreinen moeilijk te lopen. ‘Wonen’ is immers slechts één van de vele levensdomeinen die in een begeleidingsplan naar voor komen, terwijl zo’n begelei­dingsplan bijna per definitie arbeids- en tijdsintensief is.

Abrupte overgang

De begeleiding van een zorgsituatie naar zelfstandig wonen vertoont ernstige lacunes. De bevraagde instellingen hebben slechts een beperkte ruimte en expertise om in te grijpen op de woningmarkt. In gevangenissen bijvoorbeeld bestaat er een breed aanbod aan diensten die gedetineerden mee voorbereiden op hun re-integratie. Met het ‘Strategisch Plan Hulp- en Dienstverlening aan Gedetineerden’ kwam er binnen de gevangenismuren aandacht voor levensdomeinen als arbeid, geestelijke gezondheidszorg, sport en onderwijs. Wonen maakt daar geen deel van uit.

‘De deur naar thuisloosheid staat opnieuw open.’

Bovendien is bij het verlaten van de instelling het aanbod van ambulante voorzieningen te beperkt om tegemoet te komen aan de ondersteuningsvraag. Zo’n ondersteuning kan bijdragen aan een succesvolle overgang van een residentiële instelling naar een woonsituatie buiten de instelling. Nu verloopt deze overgang nog te abrupt. Daardoor blijft de kloof tussen het verblijf in een residentiële context en het wonen erbuiten voor velen te groot. De deur naar een situatie van dak- en thuisloosheid staat dan (opnieuw) open.

Flexibel uitbreiden

Het onderzoek toont een structurele problematiek op de woningmarkt. Mensen die in de samenleving ‘niet graag gezien worden’ of ‘anders zijn’ ondervinden meer dan anderen de gevolgen van de krapte op de woningmarkt.

De realisatie van nieuwe sociale huurwoningen, de invoering van voorrangsregels voor verschillende doelgroepen en de uitbreiding van de sociale verhuurkantoren zijn allemaal pistes voor een groter aanbod. Hoewel deze verruiming een must is, blijft waakzaamheid geboden. Niet alle woonconcepten zijn geschikt en er wordt nadrukkelijk bepleit om ex-cliënten in eerder kleinschalige entiteiten te huisvesten.

Wanneer men steeds meer inzet op een doelgroepenbeleid in functie van specifieke noden, moet de woningvoorraad zich kunnen aanpassen aan die doelgroepen. Dat vraagt bijzondere aandacht, bijvoorbeeld op vlak van de ruimtelijke vorm van de woning, woonlocatie en de keuze voor levenslang wonen of doorstroomwonen.

Wie doet wat?

De keuze voor een doelgroepenbeleid kadert binnen een grondig maatschappelijk debat over het recht op wonen. Welke rol kan sociale huur hierin vervullen? Welk model van sociale huisvesting kan hierbij worden gehanteerd? Is de sociale huursector er enkel voor zij die elders uit de boot vallen? Welke houding is gewenst ten aanzien van ‘moeilijke’ huurders?

‘De welzijnssector kruipt ten onrechte in de rol van huisvester.’

Ongeacht de uitkomst van dit debat zijn we ervan overtuigd dat een betere toegang tot de sociale huursector ertoe kan bijdragen dat de welzijnssector kan focussen op haar kerntaak. Nu kruipt de welzijnssector ten onrechte in de rol van huisvester, en dat gaat ten koste van haar begeleidingsopdracht.

Anders kijken naar wonen

Naast meer kwalitatieve en betaalbare woningen is er ook nood aan alternatieve woonvormen zoals ‘house sharing’. Zo wordt bij zorgwonen binnen een bestaande woning een kleine woongelegenheid gecreëerd waar hulpbehoevende personen kunnen inwonen. De nadelige effecten van het samenwonen op de uitkering worden aangepakt door de woning te laten erkennen als zorgwoning. Bij de berekening van een uitkering wordt dan rekening gehouden met dit specifieke woningtype.

Om de overgang naar een zelfstandige woonsituatie niet al te bruusk te laten verlopen, is er volgens verschillende respondenten nood aan een geleidelijke overgang. Zo bieden vormen van ‘tussenwonen’ in eerste instantie zorg aan die na verloop van tijd, indien mogelijk, wordt afgebouwd. De meerwaarde daarvan zie je bijvoorbeeld in het beperkt toegankelijke traject met kamer- en studiowonen in de jeugdzorg.

Naast deze alternatieven is er ook nood aan veranderingen in het denken over wonen en het woonklaar zijn. In plaats van dak- en thuislozen via een continuüm van zorg in verschillende types residentiële zorgverlening woonklaar te maken, moet er meer ruimte komen voor Housing First.Pannecoucke I. en De Decker, P. (2014), Housing First: een alternatief voor de woonladder?, Leuven, Steunpunt Wonen; Demaerschalk, E. (2014), ‘Eerst het huis, de rest komt later’, Alert, 1, 44-50.Hierbij wordt eerst snelle toegang tot stabiele huisvesting voorzien. Pas nadien wordt langdurige multidisciplinaire ondersteuning aangeboden.

Anonieme huurwaarborg

Hoewel de overheid instrumenten heeft uitgewerkt om in te spelen op de betaal­baarheid van het wonen, bereiken ze niet altijd het verhoopte resultaat. Eén van de elementen waar verhuurders op afhaken, is de OCMW-huurwaarborg. In plaats van een financiële ondersteuning bij het zoeken van een woning, stellen we vast dat deze meer deuren sluit dan opent. We vragen ons af in welke mate anonimisering mogelijk is zodat niet meer te achterhalen valt waar die waarborg vandaan komt.

Bovendien werkt dit instrument ook paradoxaal: om een OCMW-huurwaarborg te krijgen, dient de aanvrager al een huurcontract op zak hebben. Terwijl de verhuurders dan weer de zekerheid willen dat die waarborg ook effectief betaald zal worden.

Meermalige installatiepremie

Een ander financieel instrument is de installatiepremie. Naast het herbekijken van de koppeling tussen de huursubsidie en de installatiepremie, oordelen we dat deze premie te beperkt is omdat ze maar éénmalig wordt toegekend.

Hiermee bepleiten we geen onbeperkt recht op een installatiepremie. Wel stellen we vast dat die éénmaligheid een grote druk legt op bepaalde personen. Anderen stellen de aanvraag van een installatiepremie uit maar kunnen ondertussen de eindjes niet aan elkaar knopen. Daardoor krijgt hun re-integratieproces niet alle kansen.

‘De installatiepremie is te beperkt.’

Dit geldt zeker voor mensen met een psychische kwetsbaarheid. Eigen aan dergelijke kwetsbaarheid is het cyclisch verloop. Door de éénmaligheid krijgen ex-psychiatrische patiënten geen kans om te falen waardoor de druk voor sommigen te groot wordt.

Onbekende huurpremie

Omwille van de wachtlijsten binnen de sociale huursector heeft de Vlaamse overheid in 2012 de huurpremie ontwikkeld. Deze premie wordt toegekend aan gezinnen met een laag inkomen die noodgedwongen een private woning huren omdat ze al vier jaar of langer wachten op een sociale woning.

Deze premie is echter nog relatief onbekend in de welzijnssector. En hoewel zo’n tegemoetkoming voor enige verlichting kan zorgen, is ze irrelevant voor instellingverlaters. Want eerst moeten er vier jaar overbrugd worden. Dat is niet evident als het iedere maand een rekenoefening vergt om rond te komen.

Een differentiatie in de toekenning van de huurpremie lijkt ons aangewezen. Daardoor moeten bepaalde doelgroepen de eerste periode niet zelf overbruggen maar maken ze onmiddellijk aanspraak op een huurpremie.

Afstemmen en bundelen

De specifieke eigenheid van doelgroepen vereist sociale omkadering bij huisvesting. De uitbouw van die omkadering door de sociale huisvestingsmaatschappij en de welzijnssector moet degelijker uitgewerkt worden. Naast de nodige middelen die zo’n omkadering vereist, dient de ontwikkeling ervan te worden gefaciliteerd.

Onder andere het wegwerken van de schotten tussen de verschillende sectoren is hierbij noodzakelijk. Hoewel het belang van het vormen van netwerken voor het succesvol uitstromen van instellingverlaters veelvuldig wordt onderstreept, is dat in de realiteit nog onvoldoende zichtbaar.

Niet enkel de huisvestingssector en de welzijnssector functioneren als afzonderlijke entiteiten, ook de verschillende welzijnswerkmodellen werken vanuit geïsoleerde eilanden. Er is niet enkel nood aan het formuleren van afspraken met betrekking tot het uitwisselen van informatie over cliënten. Ook begeleidingspraktijken inzake wonen moeten systematischer worden opgenomen. Dit vergt een investering van zowel de welzijns-, gezondheidssector, het gevangeniswezen als van de huisvestingssector. Een belangrijk aandachtspunt hierbij is de nodige zorg voor de overgang van het verblijf in een instelling naar een zelfstandige woonsituatie.

Twee simultane sporen

Het bewerkstelligen van continuïteit en het opzetten van netwerken worden tevens bemoeilijkt door de wachtlijsten. De moeilijke doorstroming binnen de welzijnssector komt daarenboven onder druk te staan door het tekort aan degelijke, betaalbare woningen.

Kortom, het succesvol verlaten van een instelling zal maar een duurzaam karakter krijgen als er voldoende betaalbare en kwalitatieve huisvesting én een degelijk, divers aanbod aan ambulante zorg beschikbaar is.

Reacties [2]

  • Tristan

    Ik zit al van mijn 18 opgenomen in de psychiatrie, het was ook nodig, uiteindelijk kreeg ik de juiste medicatie en kon ik terug aandacht geven aan mijn toekomst, hoe diep ik ook gezeten heb, ik ben er stilaan terug bovenop geraakt en kreeg terug hoop voor de toekomst, stilaan begin ik dit vaak terug te verliezen wanneer ik meer besef krijg over de situatie, eigenlijk was mijn leven al voorbij op mijn 18e, maar ik hou mijn hoofd omhoog, ik geef niet op, ookal zit alles tegen nu, ik zal wel een weg vinden, ik bijt er mij in vast, en ik wijk niet meer van mijn pad, ik wil gewoon werken voor mijn brood, ik verdien ook een stukje van de taart…

  • Verhoogen Nicole

    Is het logisch dat een persoon die opgenomen wordt in een forensische
    psychiatrische kliniek verplicht wordt zijn geld te laten beheren en verplicht moet ingeschreven worden in de gemeente waar de instelling zich bevindt?
    Deze persoon is volledig in orde met huur en betaling van een sociaal appartement, betaling van maandelijkse kosten en heeft geen schulden. Dus verlies
    app,meubelen enz….Waarom moeten zaken die totaal in orde zijn afgebroken worden? Dan komen ze plots tot ontdekking dat de persoon daar toch niet kan verzorgd worden maar bieden geen hulp om alles terug op orde te brengen.
    Een leuke opmerking:”Als je niet tekent voor beheer, krijg je geen therapie!”
    Hoe kan die” behandeling” positief worden als je plots niets meer hebt en weet dat een opbouw bijna onmogelijk is?

We zijn benieuwd naar je mening!
Blijf hoffelijk, constructief en respectvol

 

Elke reactie wordt gemodereerd. Lees hier onze spelregels. Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd.