De nodige uitdagingen
Lieven Miguel Kandolo stamt uit een kroostrijk gezin. Hij is de zesde van twaalf broers en zussen. Wanneer hij in 1994 ter wereld komt in Vilvoorde, zoeken zijn ouders – vader uit Congo, moeder uit Angola – nog een vaste stek. De eerste levensjaren van kleine Lieven spelen zich af in verschillende woningen. Tot het gezin Kandolo een thuis vindt in de Vilvoordse Parkstraat.
‘Een klasgenoot zei me dat ik zo speciaal was voor een zwarte. Want zwarten dansen graag en kunnen goed sporten, jij niet.’
“Die werd toen beschouwd als de gevaarlijkste straat van Vilvoorde”, glimlacht Kandolo. “Vandaag is Vilvoorde de meest diverse stad van Vlaanderen. Maar die diversificatie kwam pas op gang in de jaren negentig. Toen verkleurde ook de sociale woonwijk in de Parkstraat in sneltempo. Het ging gepaard met de nodige uitdagingen.”
Vaak wordt hij gevraagd waarom hij doet wat hij doet. Sinds kort beseft hij dat zijn jeugd, gekenmerkt door armoede en sociale uitdagingen, hem gevormd heeft. “Ik was niet vergeten waar ik vandaan kom. Maar ik beschouwde dat altijd als het verleden. Pas de laatste jaren is het besef ingedaald dat die jaren mijn persoonlijkheid hebben gevormd.”
Hoger diploma
In zijn eerste jaar aan de middelbare school komt Kandolo op een tweesprong. Hij hangt soms rond met vrienden die grenzen opzoeken. Zijn moeder waarschuwt hem. Kleine Lieven gehoorzaamt. Hij wordt de eerste van zijn gezin met een hoger diploma. Al ging daar een zoektocht aan vooraf.
“Mijn eerste jaren bracht ik door op een gekleurde school”, vertelt Kandolo. “Ik was een nerd, las boeken tijdens de speeltijd, voelde niks voor stoerdoenerij. Ik werd gepest voor mijn gedrag. Maar op mijn nieuwe school werd ik geconfronteerd met mijn huidskleur. Ik was een van de weinige zwarte leerlingen. Een klasgenoot zei me dat ik zo speciaal was voor een zwarte. ‘Want zwarten dansen graag en kunnen goed sporten, jij niet.’”
“Ik vroeg me toen voor het eerst af: wie ben ik eigenlijk? Ik begon me te verdiepen in de Congolese geschiedenis. Al was dat in die jaren nog heel bescheiden, het was toch een eerste vonkje.”
Na de middelbare school trok je naar Antwerpen, voor een studie rechtspraktijk.
“Daar leerde ik Kilalo kennen, een jeugdwerking voor jongeren van Afrikaanse afkomst. Dat was toen totaal vernieuwend, ook al is het amper tien jaar geleden. Omar Ba (activist en diversiteitsconsulent, red.) zei toen: ‘Het wordt tijd dat jongeren met Afrikaanse roots het heft in handen nemen’. Het raakte een snaar.”
‘We kenden alleen de Chiro en scouts, plekken waar we geen aansluiting vonden.’
“De treinrit van Antwerpen naar Vilvoorde duurt slechts een half uur, maar op weg naar huis leek ik wel uren na te denken en te piekeren: ‘Waarom doe ik zelf niets in Vilvoorde?’ Eens thuis postte ik meteen iets op Facebook: ‘Ik wil in Vilvoorde iets opzetten voor jongeren met migratieachtergrond, wie doet mee?’”
Zo werd jouw jongerenorganisatie Kolamela geboren.
“Woorden als activisme, dekolonisatie, etnisch-culturele organisaties… Ik kende ze zelf nog niet. (lacht) Maar in se was het de bedoeling om jongeren in Vilvoorde een stem en een safe space te geven. Toen kenden we alleen de Chiro en scouts, plekken waar we geen aansluiting vonden.”
“Wellicht hadden we wat dingen beter kunnen doen met Kolamela. Maar het was wel het begin van iets nieuws. Nadien zijn er in Vilvoorde diverse organisaties gekomen die meer hebben verwezenlijkt dan Kolamela, maar dat is prima.”
Nu ben je covoorzitter van Hand in Hand en spreek je op de Europese Sociaalwerkconferentie. Voor een internationaal publiek zal je praten over dekolonisatie van het sociaal werk. Maar wat is dat precies, dekolonisatie?
“Er is geen echte definitie. Maar voor mij is het in essentie een circulair proces. Waarbij je jezelf, je omgeving en de instellingen rondom je in vraag stelt en op zoek gaat naar andere perspectieven. Bij Hand in Hand zeggen we: learn, unlearn, relearn.”
‘Onze samenleving is gestut op de koloniale geschiedenis.’
“De kernidee is dat onze maatschappij gebouwd is op kolonisatie. Letterlijk. Dat zie je in Brussel of Oostende, of in een van de mooiste stations ter wereld: Antwerpen. Het is allemaal gebouwd dankzij koloniale rijkdom. Of je het wil of niet, onze samenleving is gestut op die koloniale geschiedenis. Het proces begint daar: bij dat erkennen.”
Voor veel mensen is die geschiedenis ver weg. Tegenstanders stellen: ‘Waarom moeten wij verantwoording afleggen voor iets wat ons land ooit, lang geleden, heeft aangericht?’
“Tegenstanders kelderen het gesprek al bij voorbaat met die simplismen. De vraag is niet of iemand zich moet excuseren. De vraag is: hoe kunnen wij, witte en niet-witte Belgen, die geschiedenis in de ogen kijken, en samen een toekomst opbouwen. Laten we er samen over spreken, de situatie erkennen, en gezamenlijk een weg vinden.”
De meest zichtbare strijd is die om erfgoed. Over de standbeelden van koning Leopold II, bijvoorbeeld. Maar verzandt het verhaal zo niet in symbooldossiers?
“Het is een en-en-verhaal. Je kan niet discussiëren over standbeelden, zonder te spreken over geschiedenislessen op school en het feit dat een groot deel van de Belgen de kolonisatiegeschiedenis niet kent. Je kan geen nieuw straatnaambordje ophangen, zonder te praten over structureel racisme en over discriminatie op de huizen- of arbeidsmarkt.”
‘Er is nog zoveel onwetendheid.’
“Alle stukken moeten in die puzzel. Wie dekolonisatie niet als een integraal proces ziet, zal het niet begrijpen. Structureel racisme vertrekt vanuit vooroordeel, vanuit de koloniale geschiedenis. Alles begint met die kennis.”
Die kennis moet dan vervolgens ook tot actie leiden?
“Jawel. Maar ik weet eigenlijk niet of we al in die fase zitten. Er is nog zoveel onwetendheid. Enkele weken geleden gaf ik een gastles aan Howest over diversiteit en inclusie in de hulpverlening. Studenten trokken grote ogen toen ik het over het concept intersectionaliteit (kruispuntdenken, red.) had. Ook docenten bleken er niet mee bekend. Dat was een eyeopener. In mijn bubbel is intersectionaliteit een vanzelfsprekendheid. Dus ja, er is nog werk aan de winkel.”
Hoe ziet dekolonisatie van het sociaal werk eruit?
“Je moet weten dat sociaal werk niet vanuit een onschuldig kader vertrokken is. Het is begonnen vanuit liefdadigheid. Dat betekent dat het van oorsprong vrijblijvend en vrijwillig is, niet gelinkt aan structuren. Maar voor de ander zorgen, is in se geen goed sociaal werk. Daarvoor moet het eerst gepolitiseerd worden. Anders blijft sociaal werk een vorm van ‘white saviorism’: de witte sociale professional die zo vriendelijk is het slachtoffer van kleur te helpen.”
‘Discriminatie en armoede gaan hand in hand.’
“De essentie is dat je sociale vraagstukken niet kan loskoppelen van structureel racisme. Discriminatie en armoede gaan hand in hand. Je moet dat ten gronde beseffen. En als je met diverse mensen in contact treedt, moet je dat ook doen met nieuwe referentiekaders. Doelgroepen reduceren tot hun migratieachtergrond heeft geen zin als je niet beseft hoeveel verschillende deelidentiteiten er zijn, hoeveel achterliggende trauma’s zich gevormd hebben. Als je al die dingen begrijpt, zet je al een hele stap vooruit.”
Het sociaal werk moet antiracistisch zijn?
“Ja, toch? Het sociaal werk heeft al een mooie weg afgelegd. Er is gestreden voor gendergelijkheid, voor mensen met een handicap. Waarom zouden sociale professionals het dan niet over racisme mogen hebben?”
Zijn er volgens jou al sectoren binnen het sociaal werkveld op de goede weg?
“Ik zie dat het jeugdwerk een tandje bijsteekt. Initiatieven zoals jeugdwerk tegen racisme zijn een goede eerste stap. Maar als ik zou zeggen dat iedereen goed bezig is, dan zou ik liegen. We moeten beseffen dat we niet alleen in de week van 21 maart (de internationale dag tegen discriminatie en racisme, red.) in actie moeten komen. Ik zie vooruitgang vooral bij middenveldorganisaties zoals RoSa, die mooi werk leveren op vlak van intersectionaliteit.”
Het middenveld heeft op dat vlak meer bewegingsruimte dan pakweg sociale professionals binnen een OCMW, dat ingekapseld zit in een lokale overheid.
“Voor OCMW’s is het inderdaad ingewikkelder. In zulke bureaucratische organisaties verwacht ik niet de grote veranderingen. Voor andere organisaties is het dus makkelijker. Al is zelfs dat relatief. Neem de hetze rond Vrede vzw en De Wereld Morgen, die door de politiek onder druk gezet werden door hun standpunten over Gaza. Het is vandaag voor niemand gemakkelijk om zijn nek uit te steken. Daarom hebben we medestanders nodig.”
Mag je dat van iedereen verwachten? Wat met de sociaal werker die geen zin heeft in politiseren, maar voor iedereen zijn best doet?
“Er zijn mensen die naar eigen zeggen kleurenblind zijn, niet kijken naar gender of geaardheid. Face it: dat kan alleen in een ideale maatschappij. Als mensen zeggen dat ze geen kleur zien, veroorzaakt dat een kortsluiting in mijn hoofd. Zelfs al zeg je het met de beste bedoelingen, het is storend. Je moet kleur zien. Kleur speelt een rol, ook onbewust. Discriminatie is een feit. Ook binnen het sociaal werk.”
Geef eens een voorbeeld?
“Neem een moslima die op zoek is naar werk, maar telkens opnieuw geweigerd wordt voor haar hoofddoek. Dat heet discriminatie. Sommige sociaal werkers zullen haar, voor haar eigen bestwil, aanraden om haar hoofddoek af te nemen voor het werk.”
Goede bedoelingen zijn niet genoeg?
(Overtuigend) “Néén.”
Het is verre van perfect, maar het sociale werkveld lijkt wel steeds diverser te worden. Als ik mensen mag interviewen voor Sociaal.Net, zijn dat vaak mensen van kleur.
“(Lacht luid) Dit is het hele punt! (Verontschuldigend) Ik bedoel het niet op jou. Maar ik vind dit zo vermoeiend. Witte mensen geven zichzelf graag schouderklopjes. ‘We hebben iemand met een hoofddoek aangenomen. We hebben een collega die over dekolonisatie praat. We interviewen vaak mensen van kleur. Complimenten voor onszelf!’ Fijn, maar het is niet genoeg.”
‘We kunnen ook niet eeuwig blijven praten. Soms moeten mensen ook in actie komen.’
“Hoeveel mensen met migratieachtergrond vertrekken opnieuw? Waarom worden zoveel hulpverleners van kleur zelfstandigen? Hoe komt het dat er zoveel mensen uitgeput achterblijven? Het is niet genoeg om naar een mars tegen racisme te gaan, je moet ten gronde een antiracistische strijd voeren. Dus als sociaal werkers zelf zeggen dat ze goed bezig zijn, denk ik: ‘Neen! Er moet nog veel gebeuren.’”
Wat hoop je dat mensen vooral zullen onthouden van je lezing?
“Dat ze zelf dingen kunnen bijleren. Het internet staat vol over thema’s als dekolonisatie, antiracisme, gemeenschapsvorming, intersectionaliteit. Ik ben blij en vereerd om uitgenodigd te worden, dat ontken ik niet. Maar we kunnen ook niet eeuwig blijven praten. Soms moeten mensen ook in actie komen. Dingen doen.”
Het is meer dan ooit nodig, nu extreemrechts zo groot is?
“Absoluut. Want extreemrechts zet sociaal werk en sociale rechten onder druk. En centrumpartijen nemen hun frames zonder de minste weerstand over. Niemand, ook de pers niet, trekt nog een streep in het zand. Ik ben nu tien jaar bezig en het racisme wordt alleen maar erger. Activisten die in mijn beginjaren voorop gingen, zijn gestopt, omdat ze de mentale ruimte niet meer hebben. Ook ik voel de energie afnemen.”
Met je dertig lentes ben je jonger dan de eerste Zwarte Zondag. In juni kondigt zich wellicht de zwartste aller zondagen aan.
“Ik ben mentaal voorbereid. Ik wil hoop koesteren, maar het is beter realistisch te zijn. We moeten nooit praten met het Vlaams Belang. Maar wel met hun kiezers. Of toch met een deel ervan.”
‘Ik ben nu tien jaar bezig en het racisme wordt alleen maar erger.’
“Sommigen zijn racisten, punt. Daar trek je de grens. Maar anderen zweven mee omdat ze geen alternatief vinden bij de partijen in het centrum, die hen al te vaak ontgoocheld hebben. Die centrumpartijen hebben een grote verantwoordelijkheid, maar ik heb het gevoel dat ze het niet beseffen.”
Hoe het tij te keren?
“Ik zoek al tien jaar naar dat antwoord. (lacht luid) Er is niet één middel. Ik denk dat het dit is: ieder van ons, die het goed voorheeft met de samenleving, moet bewust zijn van zijn sterktes. En zich vervolgens afvragen hoe hij die kan aanwenden voor een meer inclusieve maatschappij.”
“Heb je talent om mensen te mobiliseren: doen. Kan je een memorandum schrijven: begin eraan. Heb je politiek talent: sluit je aan bij de partij die je bevalt. Probeer op die manieren verandering te brengen. Samen met andere mensen, met andere sterktes.”
Reacties
Zeker lezen
Jongvolwassenen in detentie: ‘Zorg moet fundamentele pijler blijven’
‘De kerstmarkt heeft betere openingsuren dan de sociale dienst’
Arts Wouter Arrazola de Oñate: ‘Racisme maakt mensen ziek’
Functionele cookies Always active
Voorkeuren
Statistische cookies
Socialemediacookies