We gebruiken elke dag allemaal veel woorden. Ook in de hulpverlening. En het vakjargon is nooit ver weg. Maar verstaan we elkaar ook? En dekt de vlag altijd de lading? Zo gebruiken sociale professionals vaak het woord ‘sector’. Meestal gaat het dan over ‘onze sector’ of ‘hun sector’. Vanwaar de neiging om territoria af te bakenen?
Vier sectoren
Op een post-corona terras vroeg de zaakvoerder hoe het liep met mijn traiteurszaak. “Dat moet een vergissing zijn”, zei ik, “want ik werkte mijn leven lang in de sociale sector”. “Oeps, verkeerd. Maar dan moet je toch wel veel last hebben van al die profiteurs…”
‘Waarom denkt iemand dat de non-profit er is om met profiteurs om te gaan?’
Slik, ik zweeg, stomverbaasd over deze blijk van medeleven vanuit de ‘profit’-sector. Waarom denkt zo iemand dat de non-profit er is om met profiteurs om te gaan?
Het deed me ook nadenken over de term ‘sector’. In de economie is dat vrij eenvoudig en zijn er slechts vier sectoren: de primaire sector levert voedsel en grondstoffen, de secundaire sector is de industrie die producten en grondstoffen maakt, de tertiare sector verkoopt producten en diensten. De quartaire sector omvat de overheid en private organisaties die diensten leveren zonder winst te maken, niet-commercieel dus, non of not-for-profit. Maar dat betekent nog niet dat al die diensten gratis zijn.
De grenzen tussen deze vier sectoren vertonen soms lekken, met de nodige grensconflicten. Dat heb je met sectoren.
De drang naar hokjesdenken
Wat sectoren ook doen is op hun beurt de sector weer in stukjes kappen. Sectoren die zich reproduceren in een wonderlijke vermenigvuldiging. Vanwaar toch die drang om hokjes te maken?
In de non-profit zijn er wel wat, al hebben we het steeds moeilijker met de afbakening. Te beginnen met welzijn en gezondheid. Zijn dat wel twee sectoren? En is gezondheid een noodzakelijke voorwaarde voor welzijn of is welzijn een onderdeeltje van gezondheid? En is de mentale toestand van de mens een zaak van geestelijke gezondheid of geestelijk welzijn? Daar kan je eindeloos over nadenken. Tot de overheid Vlaanderen indeelt in eerstelijnszones waar het onderscheid tussen welzijn en gezondheid ogenschijnlijk wegvalt.
Ogenschijnlijk, want wie bepaalt er de regels en de afspraken?
De sector jeugdhulp
De jeugdhulp is nog zo’n sectorkwestie. Zo is Integrale Jeugdhulp eigenlijk een intersectorale jeugdhulp, met zes sectoren die niet zo geneigd zijn om samen één sector jeugdhulp te worden.
‘Integrale Jeugdhulp is intersectorale jeugdhulp met zes sectoren die niet geneigd zijn om samen één sector jeugdhulp te worden.’
Wat hen daarvan weerhoudt is een vervelend vraagstuk. Is het omdat een sectorale opdeling in jeugdhulp en volwassenenhulp moeilijk houdbaar is? Intrigerend, want hoe maak je een onderscheid tussen problemen van kinderen en de bredere welzijnsnoden van hun ouders? En wat met de jeugdhulp die uitdeint tot 25 jaar?
Centen en reglementen
Toch is er een eenvoudige verklaring voor de afbakeningsdrang van sectoren.
Binnen welzijn zijn sectoren vooral gebaseerd op decretale regelgeving. Centen en reglementen maken de sector. Een merkwaardige vaststelling is dat sectoren zich daardoor zijn gaan ontwikkelen tot werelden of biotopen, met een gezamenlijke identiteit, een wij-gevoel. Dat is jarenlang gecultiveerd door een centralistische en gecompartimenteerde overheid.
‘De noden van mensen laten zich niet sectoraal opdelen.’
Ooit is de term ‘jaloezieberoep’ gebruikt, voor de klacht die een sector formuleert over een betere subsidiëring van een andere sector voor gelijkaardige taken. Denk aan de oeverloze discussies over het verschil tussen het ‘begeleid zelfstandig wonen’ van de sector Algemeen Welzijnswerk en de sector Bijzondere Jeugdzorg.
Als je door de retoriek over doelgroep en aanpak keek, zag je vooral een verschil in subsidiëring en omkadering.
Wij tegen zij
Problematisch aan sectoren is dat het clubs worden met een gemeenschappelijk belang. Een wij-zij discours leidt dan tot intersectorale afstemming in plaats van intersectorale samenwerking.
Maar er is hoop. Waar op het lokale niveau de lamp sterker gaat branden, vervagen de sectorale grenzen. Ook de Vlaamse overheid kan sectorale grenzen doorbreken zonder een nieuwe sector te maken. Dat gebeurt onder meer in ‘Een gezin, een plan’. En meer en meer sociale ondernemers sluiten zich niet op binnen één sector.
Ik weet het, ook die tendensen hebben hun keerzijden. De muren tussen de sectoren slopen blijft wel een noodzakelijk en zelfs onvermijdelijk perspectief. Want sectoren zijn wereldvreemd. De vragen en noden van mensen laten zich niet sectoraal opdelen.
Reacties [2]
Misschien moeten we dat boek van Hans Achterhuis (De markt van welzijn en geluk) van 1979 maar weer eens boven halen. Het wordt tijd…
Mooie reflectie over de sector. Ik voeg er even nog een persoonlijke beleving aan toe. Wanneer het beleid een thema benadert, dan kijkt men meestal naar de sector in plaats van naar de mensen zelf. En de sector neemt ook graag het woord in plaats van de mensen. Toch?
Zeker lezen
Evi Hanssen: ‘Palliatieve zorgverleners zijn de vroedvrouwen van de dood’
‘AI biedt enorme kansen voor sociaal werk’
Monsterbrouwsel Fentanyl: ‘Ik wil het niet zien, maar kan niet stoppen met kijken’
Functionele cookies Altijd actief
Voorkeuren
Statistische cookies
Socialemediacookies