Zorggerelateerde schade
De laatste jaren ging in de psychiatrie het aantal gedwongen opnames steil de hoogte in. Ook binnen de muren van het psychiatrisch ziekenhuis blijft het gebruik van dwang zorgwekkend. Vooral isolatie en fixatie zijn schadelijk. “Wij doen je pijn zodat je het zelf niet zou doen,” hoorde ik het iemand ooit omschrijven.
‘Vooral isolatie en fixatie zijn schadelijk.’
Voor velen is het niet enkel een spreekwoordelijk nachtmerrie, het houdt hen jaren later nog steeds uit hun slaap. Zorggerelateerde schade, heet zoiets. Of nog: iets erger maken in een poging om het beter te maken. Daar bestaat een mooi Duits woord voor: ‘Verschlimmbesserung’. Onze geestelijke gezondheidszorg is daar soms bedroevend goed in, alle goede bedoelingen ten spijt.
Ironisch genoeg herhaalt deze logica zich bij psychiatrische symptomen. Ook zij zijn vaker wel dan niet het resultaat van pogingen om het hoofd te bieden aan wat het leven zoal op ons afvuurt, iets op te lossen of draaglijk te maken. Alsof iemand zich met alle macht uit het moeras wil werken, maar bij elke poging iets meer vast komt te zitten.
Maar geen enkele vorm van dwang kan een adequaat antwoord zijn op die ontreddering. Een verdere uitdieping van de vermorzeling die aan de opname vooraf ging, dat misschien.
Zorgzaam zijn
Het kan beter, maar hoe?
Zorgzaam zijn, is wellicht eenvoudiger dan het lijkt en wordt nog het meest bedreigd door reparatie-ijver en angst voor de mens in crisis. De grootste uitdaging is misschien geduld en het verdragen van onmacht. Terecht wordt meermaals gesteld: we moeten terug naar een geestelijke gezondheidszorg waar het persoonlijke verhaal centraal staat.
Zo mag het verteld worden
Ik wil een verhaal vertellen. Een verhaal van iemand die niet tot verhaal kan komen, een verhaal dat er (nog) geen is.
‘Voor mij zit een man die normaal heeft gereageerd op abnormale situaties, eerder dan omgekeerd.’
Voor mij zit een man die normaal heeft gereageerd op abnormale situaties, eerder dan omgekeerd. Er liggen scherven op mijn schrijftafel. Van alle deuren die werden verbrijzeld om ergens weg of binnen te raken. Stukjes van een verhaal.
Ik heb een puzzel, maar het is niet aan mij om die te leggen. Ik had beloofd een verhaal te schrijven, zoals een kind dat zou doen nadat het even door een sleutelgat heeft geloerd naar schimmige silhouetten.
“Zo mag het verteld worden,” zegt hij bij het nalezen.
Je m’en fous
“Mijn mama was huismoeder, mijn papa huisschilder”.
Voor mij zit een man van vooraan in de vijftig, iemand die je opmerkt wanneer je hem kruist op straat. Hij zou frontman kunnen zijn van een punkband uit de jaren tachtig. Gepiercet, getatoeëerd tot aan de elleboog: “Want toen was het geld op.” Onmiskenbaar ‘je m’en fous’ gehalte, maar gestileerd, met een opvallend oog voor detail. Bedachtzaam, behoedzaam, schrander.
We zitten tegenover elkaar aan de ronde tafel in de woonkamer van het huis dat hij sinds enkele jaren deelt met zijn echtgenote. Zij zit in de zetel een beetje verderop, want ze wil hem niet storen als hij zijn verhaal vertelt. Hij wou zijn verhaal vertellen, zij wou dat hij zijn verhaal vertelde, het verhaal moest verteld worden.
Zo ben ik hier beland. Met mijn aftandse balpen en mijn blaadjes. Een echte pantoffelheld. Zij tokkelt op haar computer maar mist geen woord van het gesprek. Waar hij stokt, neemt zij over. “Zijn medicatie maakt hem wat vergeetachtig”, zegt ze.
Trauma: Een verhaal dat verteld en verzwegen wil worden
Snel wordt duidelijk dat het een verhaal is dat wil verteld én verzwegen worden, herinnerd én vergeten. Een verhaal dat er nog geen is en twijfelt om er een te worden. Te massief om in één stuk aan te spoelen, in ieder geval, laat staan dat het zich daarna zomaar terug in zee laat duwen.
‘Ik ga naar huis met een lijstje van hoogte- en dieptepunten.’
Maar het hangt hier ergens tussen de muren, het wacht hem op aan de einders van een onafgemaakte zin. Het is niet uitgesproken maar het laat van zich horen. In nachtmerries, in angsten, in de vreemde die de spiegel soms toont.
Ze moesten eens weten wat ik meemaakte
Zijn aarzelende woorden zijn nog niet koud of ik beitel ze al ijverig in steen. Het voelt roekeloos. Middenin het gesprek duw ik mijn aantekeningen voor me uit en opper om ze hier te laten, in dit huis. Ik wil niet diegene zijn die de woorden voor het voetlicht sleept als ze nog niet stevig in hun schoenen staan.
Hij staat erop dat ik alles meeneem. “Ze moesten eens weten wat ik meemaakte.” Het zou misschien rede geven aan wat anderen redeloos overkomt, denk ik erbij. Ik ga niet naar huis met een verhaal, maar met een lijstje van hoogte- en dieptepunten, verstrooid in de tijd.
Klas op stelten
Het is een flamboyant koppel: eigengereid, twee stevige karakters samen. Ze leerden elkaar kennen in 2012. Hij was op dat moment opgenomen in een ontwenningskliniek, zij worstelde met haar toenmalige relatie.
‘Het is een flamboyant koppel: twee stevige karakters samen.’
Ze trouwden in 2015. Ze straalt dezelfde fijngevoeligheid uit, de liefde voor schoonheid, het oog voor detail. Zij heeft er haar beroep van gemaakt. Hij ging lang naar de kunstacademie, maar belandde uiteindelijk in de opleiding elektriciteit omdat zijn vader kunst iets voor meisjes vond en er volgens hem geen geld mee te verdienen viel.
Met een aanstekelijke kwajongensgrijns vertelt hij over hoe hij de klas daar op stelten zette. Het was niets voor hem, die opleiding. Tekenen heeft hij intussen opgegeven. Dat is hij verleerd, beweert hij. Zijn vrouw spreekt hem minzaam tegen.
Eerste thuis
“Ik heb al in vele huizen gewoond,” zegt hij, “maar dit is mijn eerste thuis”. Hij heeft lang geslingerd tussen een onherbergzaam ouderlijk huis, psychiatrische instellingen, huisjesmelkers, het leven op straat. Ze hebben elkaar gevonden, herhalen ze een paar keer. Hun liefde zal tijdens het gesprek regelmatig zuurstof geven. Alsof iemand de ramen even openzet.
‘Ze hebben elkaar gevonden, herhalen ze een paar keer.’
We zitten onder de gloed van een vintage lamp, met een gigantische asbak tussen ons in. Als ik weer opsta om me langs een indrukwekkende platencollectie een weg naar de voordeur te banen, puilt de asbak uit.
“Muziek is de rode draad in mijn leven,” vertelt hij. Vooral Rock, New Wave en Punk. Toen hij jong was draaide hij op fuiven. “Ik verdiende wel 30.000 frank per avond. Meer dan mijn vader.” Hij was populair, “maar ik viel van mijn troon toen ik problemen kreeg.”
Moeilijk te behandelen
Hij had er een lang psychiatrisch parcours op zitten voor hij in dit huis kwam wonen, en werd ook vier keer gedwongen opgenomen. Hij spreekt vol lof over een tweetal instellingen waar hij verbleef, vol lof over zijn huidige psychiater.
‘Hij ziet drie keer per maand iemand: psychiater, huisarts of sociaal werker.’
“Ik was eigenlijk mijn vertrouwen in psychiaters kwijt.” Hij heeft evenveel medicatie voorgeschreven gekregen als hij psychiaters heeft gehad, zegt hij. Nieuwe arts, nieuw medicatieregime. “Ze praatten niet met elkaar, en niet met mij.” Als hij protesteerde, werd hem weerspannigheid verweten: “moeilijk te behandelen.”
Het heeft een hele poos geduurd vooraleer hij weer de drempel over wou. Nu ziet hij drie keer per maand iemand: psychiater, huisarts of sociaal werker. “En die praten wél met elkaar.” En met hem. Hij is tevreden over hoe het nu loopt. “Hij werd niet gedwongen,” zegt zijn vrouw, “dat was heel belangrijk.”
Jullie zijn hier allemaal om geholpen te worden
Maar hij zag ook de minder mooie kanten van de geestelijke gezondheidszorg. Ze houden hem soms nog uit zijn slaap. Hij herbeleeft zijn psychiatrische opnames, vooral de vele verblijven in de isoleercel.
“Maar er waren ook goede instellingen bij.” Als ik vraag wat een goede instelling is, antwoordt hij dat het plaatsen zijn waar ze praten. De eenvoud treft me. Wat is het alternatief? In het slechtste geval dwang, in het beste geval “bloemen maken uit crêpepapier als verplichte therapie.”
“Jullie zijn hier allemaal om geholpen te worden,” echoot hij een goedbedoelende hulpverlener. Even weer die kwajongensgrijns. Een strak staccato van verplichte therapieën, soms wat stumperig geknutsel, eten, slapen. Ingesnoerd worden door een psychiatrisch korset. Met haar woorden, geplogenheden en symptomen.
Zelf gezocht
Thuis was het moeilijk. Hij vertelt hoe hij zijn kleine broer en vooral zijn moeder wou beschermen tegen zijn vader. Hoe hij voor hen de klappen opving. Hoe hij opgesloten werd op de gang en daar met een sierzwaard de glazen deur aan diggelen sloeg. Hoe hij van huis wegliep en daarna weer terugkwam. Opnieuw sneuvelde daarbij een glazen deur. Hoe hij zijn broer in de kast stopte in de hoop dat hij daar veilig zou zijn.
Hij vertelt hoe hij op zijn negende naar de politie trok. Het antwoord van de agent: “Als je slaag krijgt, heb je het zelf gezocht.” Hij vertelt hoe hij later met een vriend brommers zou stelen uit het politiekantoor.
Recht om geboren te worden
Er volgt een stilte. Zijn vrouw zegt iets over een sociaal werkster die hem enkele jaren geleden op het hart drukte dat hij het recht had om geboren te worden en hoe dat een diepe indruk op hem had gemaakt. Hij mocht er zijn. Die boodschap kreeg hij blijkbaar pas laat in het leven te horen.
Hij was dertien toen hij voor het eerst in de drankkast van zijn vader dook. Hij was vierentwintig toen hij voor het eerst opgenomen werd voor zijn drankgebruik. Een jaar later volgt een tweede opname.
‘Hij bleef altijd op veilige afstand van de labels.’
Hij kreeg eerst de diagnose ‘borderline’, later zou nog een hele waslijst volgen: multi-toxicomanie, psychose, post-traumatische stress-stoornis. Enkel in dat laatste meen ik iets te herkennen van de man die voor mij zit. Zelf bleef hij altijd op veilige afstand van de labels. “Ik heb veel gelezen over borderline en herkende me er deels wel, deels niet in. Ik was druk, volgde de regels niet, maar ik sneed mezelf niet.”
Drinken om het leven draaglijk te maken
Drinken deed hij wel. Heel veel. “Ze propten me vol medicatie, ik ben daar toen ook verslaafd aan geraakt.” Hij neemt nog wel medicatie. Vooral tegen angst en om te slapen. “Die heeft hij echt nodig,” springt zijn vrouw bij. “Anders krijgt hij weer nachtmerries.”
Hij zegt dat hij dronk om de situatie thuis te verteren, om meer zelfvertrouwen te krijgen, om erbij te horen. Om het leven draaglijk te maken en om het de pas af te snijden. Tot het te veel werd en een hele rits opnames volgden. Hij weet niet precies hoeveel. De volgorde is zoek en de levenslijn hier en daar doorgeknipt. “Hij heeft soms een slecht geheugen,” herhaalt zijn vrouw.
Robin Hood
Voor mij zit een rebel, een soort van Robin Hood zoals je hem voorstelt laat op de avond, na een drukke dag. Zwijgzaam, rustig, maar steeds op zijn qui vive. De hand altijd op de holster. Je weet maar nooit.
‘Hij straalt de tragiek uit van een zacht karakter in een harde wereld.’
“Als hij een bedelaar ziet, gaat hij er soms bijzitten,” vertelt zijn vrouw. “Hij wil moed geven en de weg wijzen naar waar hulp te vinden is. Of hij vertelt over zichzelf en belooft dat het goed kan komen.” Soms geeft hij ook geld, en één keer nam hij zelfs iemand mee naar huis. Dat ging haar te ver. “Hij wil helpen, maar staat er soms niet bij stil.”
Hij straalt de tragiek uit van een zacht karakter in een harde wereld. Een rechtschapen rug in een kromme werkelijkheid. Maar niet braaf en waarschijnlijk een doorn in het oog van al wie hem wil repareren. Hij zal het zelf wel bepalen, hij zal het zelf wel doen. Zo heeft hij het geleerd. Of zo komt het over.
Op de zwarte lijst
Hij staat op de zwarte lijst van verschillende psychiatrische instellingen, vertelt hij terloops. De belangrijkste dingen vertelt hij terloops. Alsof hij hoopt dat ze snel weer kunnen verdwijnen. “Ze hebben me nooit gezegd waarom. Maar als ik naar het spoed ga sturen ze me soms terug. Of ze verdwijnen en komen terug met security.”
Is hij dan gevaarlijk? “Verbaal soms, vroeger. Maar ik verdedigde mijzelf of anderen”, oordeelt hij.
Ik heb een blik nodig
“Ze binden u vast, in uw eigen urine, en ze kijken niet naar u om.”
‘Hij kan niet meer tellen hoeveel keer hij in de isoleercel heeft gezeten.’
Hij zegt het weer terloops. Hij kan niet meer tellen hoeveel keer hij in de isoleercel heeft gezeten. Dat het een groot deel van zijn huidige angsten verklaart, leid ik af uit veelzeggende blikken en sprekende stiltes. Het is niet gezegd, maar ook niet verzwegen. Hij vertelde eens dat hij het leven niet meer zag zitten. Hij werd vastgebonden en opgesloten.
Iemand die te vaak overgeleverd is, komt moeilijk nog tot zichzelf. In het begin van hun relatie verdween hij vaak, ontvluchtte het huis, wist niet meer waar hij was of hoe hij daar kwam. Kleine voorvallen, ontmoetingen, prikkels katapulteren hem soms terug naar het verleden, en “dan begint het te tollen in mijn hoofd,” zegt hij. “Tot mijn hersenen zeggen: stop!”
Hij koppelt los. Hij kan de mensen nog horen, maar hij begrijpt niet meer wat ze zeggen. Auto’s op straat lijken recht op hem af te komen. De enige manier om dat af te remmen, is met een pint, zegt hij. “Dan voel ik: ik heb een blik nodig.” Eentje, misschien twee of drie, maar hij houdt zichzelf in bedwang. Het lukt meestal, maar ik voel dat het glad ijs blijft. “Medicatie helpt ook wat”.
Hij was de zondebok
Als kind stotterde hij en had astma. Zijn vader zei dat hij gehandicapt was. Er is geen moment waarop hij niet als ziek werd beschouwd.
Hij is vooral boos op zijn moeder, zegt hij. Ze pamperde zijn jongere broer, legt hij uit, en nog steeds. Hij was de zondebok.
Hij was drieënhalf jaar oud toen zijn ouders hem wegbrachten naar het zeepreventorium. “Het had dichterbij gekund,” vermoedt hij. “Maar dan moesten ze meer op bezoek komen. Ze deden dat niet graag.” Wekelijks zochten ze hem op.
‘Ik kreeg van niemand aandacht.’
Toen zijn moeder zwanger werd van zijn broer kwamen zijn grootouders nog. Ze werden gebracht door zijn vader, die er altijd “met een lang gezicht bij zat.” Hij is er anderhalf jaar gebleven.
Hij herinnert zich hoe hij in het preventorium regelmatig aan de zuurstoffles moest en zich dan verstopte. Hoe hij zijn pyjama uitdeed omdat die te veel jeukte. Hoe hij als straf in het midden van de slaapzaal moest staan in zijn onderbroek. “Daar is het begonnen,” zegt hij met klem. “Ik kreeg van niemand aandacht.”
Karma is a bitch
Zijn ouders zijn intussen gescheiden. “Dat hadden ze veel vroeger moeten doen”, gaat hij verder. Zijn moeder belde tot voor kort elke dag, nu is het contact verbroken. Ze keerde hem de rug toe wanneer hij de liefde gevonden had. Ze sloot niet aan bij de feestmaaltijd op hun huwelijk.
Nu is ze volledig uit zijn leven verdwenen, maar “karma is a bitch”, monkelt hij. “Ik wacht op haar erfenis”. Weer die kwajongensgrijns. “Alles ging altijd over haar.”
‘Al een leven lang zoekt hij manieren om met zijn vader te verbinden. Steeds opnieuw volgt een ijskoude douche.’
Hij was een kind met een voltijdse job, zo lijkt het wel. Zij bleef misschien enkel staande zolang hij gebukt ging. Zolang alle schijnwerpers op zijn falen konden rusten, bleef dat van haar ergens veilig in de schaduw. Dan hoefde het onwelriekende potje van de opvoedingssituatie misschien niet open. Het ging goed tussen hen, zolang het slecht ging met hem.
Hij belt zijn vader af en toe. “Maar hij zal zelf nooit naar mij bellen.” Na het laatste telefoongesprek besloot hij om de hoorn voortaan in de haak te laten. Al een leven lang zoekt hij manieren om met zijn vader te verbinden. Steeds opnieuw volgt een ijskoude douche. Hij gelooft nu dat loslaten beter is.
Ook met zijn broer heeft hij geen contact meer.
Platen beluisteren
Mijn blik verdwaalt af en toe in het huis. Op de mat ligt een poes haar twee jongen te zogen. “Die gaan binnenkort elders wonen, allebei. We gaan ze niet uit elkaar halen.” De hond blaft om aandacht.
Wat mis je? “Festivals,” zegt hij. “Ik durf dat niet meer.” Hij wordt angstig in een mensenmassa. “Hij moet altijd weten dat hij weg kan,” vult zijn vrouw aan. “Als we ergens naartoe gaan, is hij soms weken op voorhand bezig met zich te verzekeren dat hij dicht bij de uitgang zal zitten. Hij wil niet opgesloten zijn.”
Wat doe je graag? “Platen beluisteren, rommelmarkten doen, huizen inrichten.” Zijn vrouw toont foto’s waarop hij in de weer is met kastjes of met het hoofd in bakken vol platen zit te snuisteren. Elke dag post hij de platen die hij beluistert op sociale media, telkens met zorg op beeld vastgelegd. Hij heeft ook een virtuele groep gelijkgestemden opgericht, die intussen meer dan drieduizend leden telt.
Tragikomisch mensenleven
Hij probeerde zeven keer zijn leven te beëindigen. De laatste poging dateert van ergens in de jaren negentig. Hij was altijd te dronken om in zijn opzet te slagen.
“Nog een geluk dat ik zoveel dronk, anders was ik er niet meer.” Zijn vrouw moet zelfs even lachen. “Ik heb een blik nodig”. De woorden krijgen plots een dubbele bodem. Voor mij toch.
Ik daver
Er is veel verteld. “Maar evenveel bleef ongezegd”, geeft hij nog mee. Over de littekens in zijn gezicht door de schoenen van zijn vader en later die van de politie. Over de schulden door ziekenhuisfacturen, over stigma. “Ik kom alleen nog op plaatsen waar ze vriendelijk tegen mij zijn”.
Het huis staat rechtop, net als haar bewoners. Ik daver wat op mijn grondvesten als ik de deur achter me dichttrek. Het laat me moeilijk los. Ik denk aan de kleuter in de slaapzaal, aan het kind op de gang en aan de man in de isoleercel. Ik denk aan de moeder die haar zoon verstoot en aan de man op de zwarte lijst. Aan bloemen uit crêpepapier. Aan alle deuren die gesneuveld zijn.
Ik denk aan hoe krankzinnig tragikomisch een mensenleven kan worden. Het is het soort van verhaal dat herinnerd en vergeten wil worden.
Reacties
Zeker lezen
Evi Hanssen: ‘Palliatieve zorgverleners zijn de vroedvrouwen van de dood’
‘Sociaal werk zal meer politiek worden’
Impact van migratie op mentaal welzijn: ‘Kinderen dragen littekens van hun ouders’
Functionele cookies Always active
Voorkeuren
Statistische cookies
Socialemediacookies