Raul, een jongen van negen
Het is 13 april 2023. Alle journaals openen met de schokkende boodschap dat een jongetje van negen jaar werd teruggevonden aan het Houtdok in Gent, in een met stenen verzwaarde sportzak. Hoe de Roemeense jongen precies om het leven kwam, is op dat moment nog niet geweten. Maar dat er sprake is van huiselijk geweld is snel duidelijk.
‘Zijn tragische dood zegt iets over de samenleving.’
Er is een vraag die aan de ribben blijft kleven: “Hoe kan de verdwijning van Raul zo lang onder de radar blijven?”
Wat onder de radar zit, is datgene waar we ons licht niet op laten schijnen. Raul kan niet meer spreken, maar zijn tragische dood zegt iets over de samenleving en het sociaal werk.
Het verhaal van de verzorgingsstaat
Sociaal werk zet zich graag op de kaart als ‘mensenrechtenberoep’. In het kader van de naoorlogse verzorgingsstaat hebben burgers niet alleen burgerlijke en politieke, maar ook sociale rechten. Die sociale rechten zijn het sluitstuk van een volwaardig burgerschap.Marshall, T.H. (1950), Citizenship and Social Class: And Other Essays, Cambridge University Press.
In ons land zijn die sociale rechten gebettoneerd in artikel 23 van de grondwet, maar ook in artikel 1 van de OCMW-wet waar het recht op een menswaardig bestaan gekoppeld wordt aan het recht op maatschappelijke dienstverlening. Die sociale rechten vormen het fundament van de welvaarts- en verzorgingsstaat.
De logica van onze verzorgingsstaat is gestut door principes van volwaardig burgerschap en productiviteit via tewerkstelling. Wie bijdraagt naar vermogen flankeert zijn risico’s. Twee vangnetten breken de val van boven naar beneden: onze sociale zekerheid en het recht op bijstand. Ze zorgen naast zekerheid en stabiliteit, ook voor sociale mobiliteit.
Burgers met precair verblijf
Maar wat met ‘de facto burgers’ die zich in de praktijk op het territorium van stad en staat bevinden, maar op papier quasi rechteloos zijn? Het zijn groepen zonder formeel burgerschap. We hebben het dan niet alleen over mensen zonder wettig verblijf, maar ook over mensen met een precair verblijfsrecht.
‘Heel veel van die families zijn erg mobiel en reizen door Europa, maar hebben vaak een precair verblijfsrecht dat erg voorwaardelijk is.’
Onder die laatsten vallen burgers van de Europese Unie zoals het gezin van Raul. De familie komt uit Roemenië, lid van de Europese Unie. Heel veel van die families zijn erg mobiel en reizen door Europa, maar hebben vaak een precair verblijfsrecht dat erg voorwaardelijk is.
Voor burgers van de Europse Unie is er de eerste drie maanden dat ze in een ander land verblijven immers niets aan de hand. Het enige wat een Unieburger in België moet doen, is binnen de tien werkdagen zijn aanwezigheid op het grondgebied meedelen door zich aan te melden bij de gemeente. Het is pas na drie maanden dat er allerlei voorwaarden beginnen spelen voor een wettig verblijf.
Omdat afhankelijkheid van sociale bijstand verboden is – behalve in het geval van overmacht – is een eigen inkomen de eerste vijf jaar zowat de belangrijkste verblijfsvoorwaarde om als EU-burger legaal in ons land te verblijven. Na vijf jaar leven en werken met een eigen inkomen hebben mensen recht op een duurzaam verblijfsstatuut. Ze krijgen toegang tot dezelfde sociale rechten en bijstand als mensen met de Belgische nationaliteit. In technische taal: mensen krijgen een ‘Plus’ achter hun EU-kaart.
Niet iedereen haalt de lat
Echter, niet iedereen haalt die lat. Het zijn vooral Oost-Europese burgers uit Slowakije, Bulgarije en Roemenië die hierover struikelen. Dit is geen homogene groep. Ze verschillen hard op basis van klasse, etniciteit (Roma of niet), sociale organisatie en verblijfsstatuut.
‘Het zijn mensen op zoek naar een toekomst. Als we ergens de term superdiversiteit kunnen gebruiken, is het wel hier.’
Bepaalde groepen Roemenen organiseren zich tussen diverse Europese landen en het thuisland, waarbij een van de ouders werk en stabiliteit zoekt om dan pas het gezin te herenigen. Terwijl heel wat Roemeense Roma zich verplaatsen met kinderen in de ‘kumpania’, het uitgebreid familienetwerk. Soortgelijk aan bepaalde Roma-Slowaken, grotendeels uit de omgeving van Košice, die een familienetwerk hebben als informeel vangnet. Terwijl Bulgaarse gezinnen deels opgaan in de Turkse gemeenschap en hun economische netwerken.
Even terug naar het gezin van Raul. Het gaat hier om een specifieke mobiele groep Roemeense Unieburgers, intra-Europese migranten zoals ze in Gent worden genoemd. Lector sociaal werk Geert Matthys (Arteveldehogeschool) beschreef het zo aan VRT.NWS: “Veel nieuwkomers hebben een tijdelijke woning en verhuizen vaak. Het gebeurt regelmatig dat een kind of volledig gezin van de radar verdwijnt. Soms verdwijnen gezinnen zonder dat aan de school te laten weten. Bij Oost-Europeanen gebeurt het regelmatig dat kleine kinderen soms enkele maanden bij de grootouders verblijven in het land van herkomst en dan weer een tijdlang naar hier komen.”
Het zijn precies al deze factoren die bepalend zijn voor het migratietraject van deze ‘de facto burgers’: van vertrek tot aankomst, en heen en terug als alledaagse patroon van leven en overleven. Het zijn mensen op zoek naar een toekomst. Als we ergens de term superdiversiteit kunnen gebruiken, is het wel hier. Alleen betekent dit wel dat al deze mensen niet zomaar inschrijfbaar zijn in de logica en praktijk van onze verzorgingsstaat.
Hulpverlening is niet aangepast
Wil je als sociale professional met deze gezinnen aan de slag gaan en een vertrouwensband uitbouwen, is kennis over migratie en asielrechten onontbeerlijk. Alleen ontbreekt het daar nog vaak aan.
‘Wil je met deze gezinnen aan de slag gaan is kennis over migratie onontbeerlijk.’
Ook is onze hulp- en dienstverlening niet aangepast aan deze vorm van niet-stabiele migratie. Hoe koppel je mobiele migratie en tijdelijkheid aan de noodzakelijke continuïteit van sociaalwerkinterventies? Hoe koppel je sociale rechten aan precaire verblijfsstatuten en grillige migratietrajecten?
Gelukkig zijn er in het sociaal werk enkele uitzonderingen. Het zijn werkpraktijken die trouwens vooral in Gent actief zijn. Het maakt de dood van Raul extra tragisch. Want als er ergens ‘boots on the ground’ zijn die dagelijks proactief en outreachend aan de slag gaan met Oost-Europese Unieburgers, waarvan een deel de Rom-etniciteit heeft, dan is het wel in Gent.
Het gaat om straathoekwerkers en buurtstewards van de Dienst Outreach. Hun aanpak? Outreachend werken, vertrouwen opbouwen, presentie, tandems vormen met vrijwilligers die materiële noodhulp en financiële interventies vanuit solidariteitskassen organiseren en het vervlechten van sociaal werk met vreemdelingenrecht.
De werking is een voorbeeld voor anderen. Niet vreemd dat ze ook opduiken in de recente inspiratiebundel ‘Samenwerken met Romagezinnen’ van het Agentschap Opgroeien, vzw VBJK (Vernieuwing in de Basisvoorzieningen voor Jong Kinderen) en het BE-REYN netwerk. Deze bundel moet medewerkers van Kind en Gezin ondersteunen om meer toegankelijk te zijn voor Roma en woonwagenbewoners.
Daarnaast zijn er in Gent een reeks praktijken van opvang en oriëntatie opgezet: instapwonen, project Leegstand, het tijdelijke project Postmobiel Wonen, een vrouwenhuis… De vrijwilligersorganisaties van ‘Gent Samen Solidair’ zorgden ook voor opvangwoningen. Belangrijk, want het toont dat sociaal werk in een context van migratie niet alleen een kwestie van papieren is, waarvan de complexiteit sociaal werkers soms intimideert, maar ook een kwestie is van praktijken die bouwen aan een duurzame toekomst voor mensen.
Sociaal werk in tijden van circulaire migratie
Migratie is niet positief of negatief in morele zin. Het is er. Het circuleren en rondtrekken van burgers met allerhande verblijfsstatuten dagen sociaal werkers op veel vlakken uit. Het sociaal werk moet daarop inspelen.
‘Migratie is er. Het sociaal werk moet daarop inspelen.’
In de eerste plaats is er in sociaalwerkopleidingen meer kennis nodig over asiel en migratie. Als sociaal werk echt een mensenrechtenberoep is, dan is het niet te verantwoorden dat in sommige opleidingen vreemdelingenrecht als vak ontbreekt. Al kan het niet tot de kennis van het vreemdelingenrecht beperkt blijven. Precies de verweving met alledaagse kennis over migratietrajecten en leefwereldpraktijken is cruciaal. Ook om inzicht te krijgen in de bottom-up dynamiek van sociale mobiliteit van nieuwkomers.
Daarnaast moet sociaal werk ook nadenken over een nieuwe visie op migratie, alleen al omwille van de eigen politieke opdracht. Sociaal werkers moeten de beleidsmatige impact op de relatie tussen migratie en sociale rechten vatten. Onderzoeker Jukka Könönen schrijft dat er in tijden van migratie meer differentiële inclusie speelt in plaats van universalisme, wat het principe van gelijkwaardig sociaal burgerschap op losse schroeven zet.Könönen, J. (2018), ‘Differential inclusion of non-citizens in a universalistic welfare state’, Citizenship Studies, 22:1, 53-69.
Het vraagt van het sociaal werk ook om reactie wanneer sociale rechten afgewogen worden tegenover het aanzuigeffect dat ze zouden hebben voor nieuwe migranten.Ataç, I. and Rosenberger, S. (2018), ‘Social Policies as a Tool of Migration Control’, Journal of Immigrant & Refugee Studies.Er is bijvoorbeeld in het geval van Unieburgers veel angst voor sociaal toerisme of welvaartstoerisme.Van Der Mei, A. P. (2005), ‘Union Citizenship, Freedom of Movement and the Fear for Social Tourism’, in Scheider, H. (ed.), Migration, Integration and Citizenship –A challenge for Europe’s Future, Vol. I, Maastricht, Forum.
Denk ook aan de recente discussies over de verlaging van de schooltoeslag voor niet-begeleide minderjarigen. Of de aanpassingen aan het Decreet Integratie en Inburgering die een reeks nieuwe drempels installeren voor nieuwkomers: van het betalend maken van inburgering en een melding bij de Dienst Vreemdelingenzaken wanneer nieuwkomers falen in het integratietraject. Je kunt je niet profileren als mensenrechtenberoep, zonder dat je je hiertoe verhoudt als sociaal werk.
Een meerschalige kwestie
Het net rond gezinnen moet fijnmaziger, horen we naar aanleiding van de dood van Raul. Klopt, helemaal waar. Maar laten we dan ook kijken naar andere beleidsniveau’s dan enkel de stad Gent. Want zoals gezegd: het is niet dat Gent niets doet. Integendeel, nergens is met eigen middelen zoveel expertise opgebouwd. Andere steden komen kijken hoe Gent dat doet. De eerstelijnswerkers krijgen bijzonder veel respect en erkenning vanuit vrijwilligersorganisaties. De overlegtafels om op de eerste lijn tussen stad en middenveld af te stemmen, zijn talrijk.
Als men gaten wil dichten – en die zijn er – vraagt dat investeringen en dus geld en personeel. Het is dan ook aan de federale en Vlaamse overheid om over de brug te komen. Investeer in onderwijs, in wonen, in meer outreachende hulpverlening, in de jeugdhulp, in Kind en Gezin… om die ook op leest van een migratiesamenleving te timmeren.
Het is te gemakkelijk om na zo’n overlijden van de daken te schreeuwen dat het nooit meer mag gebeuren. Dat vinden we allemaal. Alleen kan je dit soort tragische gebeurtenissen maar pareren met meer kennis en expertise. Met openheid en vertrouwen. Met tijd en ruimte.
Reacties [1]
Wat het zegt is eenvoudig. Het gaat jeugdzorg en jeugdbescherming om geld, niet om kinderen. En voor “precair verblijf” kan je geen subsidies krijgen.
Zeker lezen
Evi Hanssen: ‘Palliatieve zorgverleners zijn de vroedvrouwen van de dood’
‘Sociaal werk zal meer politiek worden’
Impact van migratie op mentaal welzijn: ‘Kinderen dragen littekens van hun ouders’
Functionele cookies Always active
Voorkeuren
Statistische cookies
Socialemediacookies