Het viel niet op
Het heeft lang geduurd voor ik het door had. Misschien wou ik het niet weten. Er zijn nu eenmaal dingen die je liever niet weet. En het viel ook niet echt op.
Ze lachte een beetje vreemd, dat wel. En soms hield ze een hand dicht bij haar mond zoals sommigen doen als ze zich schamen voor hun gebit, bijvoorbeeld omdat er een tand ontbreekt. Niet ergens achteraan maar daar helemaal vooraan in het midden. Maar dat deed ze zo behendig dat ik het pas later zag.
‘Ze lachte een beetje vreemd.’
Ze was heel stoer en had altijd een antwoord klaar. Soms werd je gewoon van je sokken geblazen omdat wat ze zei geenszins correspondeerde met het gespreksonderwerp van dat moment. Dan lachte ze triomfantelijk, aangestoken door de verwondering op je gezicht.
“Dat had je niet zien komen hé!”, zei ze grinnikend. Ze had gelijk.
Gevoel voor humor
Je kunt veel over haar zeggen, maar niet dat ze geen gevoel voor humor had. En hoe brutaal ze soms ook was, ze kon evengoed meelevend zijn en voor de zwakkeren onder ons sprong ze altijd in de bres.
Dat verklaarde ook haar relatie met dat graatmagere joch van achttien jaar, die bijna een hoofd kleiner dan zij was. Een rare snuiter die in die vuile anorak met grote kap waarin hij zich verborg, leek te wonen. Een wilde kat die louche zaakjes deed en voor de rest geen reet leek uit te voeren op wat gesleutel aan zijn bromfiets na.
Onbeschaamd teerde hij op haar loon. En zelfs al kwam ze te weten dat hij haar, terwijl ze hier in de kringwinkel werkte, bedroog met een ander, toch had ze het gevoel dat zij de baas was en het in hun relatie voor het zeggen had. Ze was dus ook een beetje naïef.
Mooi op haar eigen manier
Ze was groot en fors gebouwd en had lang haar waar ze graag mee zwaaide. Ze was geen fotomodel maar mooi op haar eigen manier. Ze had iets puurs, ongekunsteld, en een kinderlijkheid die je vaak bij twintigers ziet. Maar zij was bijna dertig. En ze had een zoontje van een jaar of acht, dat te klein was voor zijn leeftijd.
De eerste keer dat ik de jongen zag, had hij in zijn broek geplast en een grote snottebel op zijn bovenlip. Ik moest hem vragen om met die natte broek uit de zetel te komen waarin hij – in de winkel – zat. Hij begreep niet goed waarom.
‘De jongen had in zijn broek geplast.’
Toen kocht ze hier gewoon een slipje en een andere broek voor hem. Hoewel het geen aankoopmoment voor personeel was, lieten we begaan. En zo loste ze het op, op haar manier. Het OCMW was al geruime tijd in stilte aan het kijken om de jongen te laten plaatsen, vooralsnog zonder succes.
Generatiearmoede
Generatiearmoede. Veel kansen had ze niet gekregen en daar, naar eigen vermogen, het beste van gemaakt. Er viel haar niets te verwijten.
Soms kregen we groenten om onder de medewerkers te verdelen. Daar moest ze niet van weten. “Ik gebruik alleen maar groenten uit bokalen”, zei ze op een keer. Het klonk als een boutade. “De kleine lust die verse niet.”
‘Ik deed alsof ik het niet hoorde.’
“En jij?”, vroeg ik. Maar ik wist het al. Of ik had het kunnen weten. Want elke morgen toverde ze een grote zak Pirato zout tevoorschijn. “Ik eet alleen maar chips”, zei ze. “Ik steek ze in mijn mond en wacht tot ze zacht worden en dan slik ik ze door.”
Weer een aanwijzing. Maar ik hoorde het niet. Of ik deed alsof ik het niet hoorde.
Bijna onverdraaglijk lief
Alles werd pas duidelijk die ochtend dat ze heel bloot en openlijk naar me lachte en ik eindelijk haar tanden zag. Een mooi, wit regelmatig gebit. Haar hoofd leek ineens twee keer zo groot. En hoewel haar glimlach nu iets, bijna onverdraaglijk liefs verkregen had, zag ze er plots ook heel gevaarlijk uit met die mond vol enorme tanden.
Ze kreeg haar lippen niet meer op elkaar en telkens ze het toch probeerde, puilden haar boven- en onderlip naar voor. Dat verklaarde waarom het niet echt opgevallen was dat ze voordien zonder tanden door het leven ging. Haar mond bleek zo vergroeid dat er geen plaats meer was voor een gebit.
‘Het lachen verging haar snel.’
Maar het lachen verging haar snel. Soms kwam ik bij haar werkpost en biggelden de tranen langs haar wangen. “Het doew vewschwikkelijk veew pijw!”, brulde ze huilend. We hadden allemaal met haar te doen. Het was heel aandoenlijk om die grote, stoere vrouw zo te zien.
Bijvijlen
Geregeld ging ze naar de tandarts om haar nieuwe tanden bij te laten vijlen, zodat ze beter pasten. Het hielp niet echt.
Toch zette ze door. “Iw moew die tanden wew inhoudew andews went het noowt”, snikte ze. Verbeten werkte ze met een van pijn vertrokken gezicht verder. Dit duurde enkele weken en toen zagen we plots hoe ze in de pauze met een nagelvijl haar vals gebit zat bij te vijlen.
‘Specialisten mijn kloten!’
“Wat doe je nu!”, riep ik, “Dat is werk voor een specialist!” “Specialisten mijn kloten!”, zei ze stoer. Ze was terug.
“Dat ik elke keer weer moet wachten tot ik naar de tandarts mag en zoveel ga betalen voor iets dat ik veel beter zelf kan doen! Want wie kent mijn mond nu beter dan ikzelf?”
Klapperen
Wat ik vreesde werd bewaarheid. Haar tanden begonnen te klapperen in haar mond. Het werd een kunst ze binnen te houden. Op een keer barstte ze in lachen uit aan tafel en vlogen haar tanden in een sierlijke boog door de ruimte. En dat was het einde van haar nieuw gebit.
Al snel was ze weer de oude. Met het enige verschil dat ik het nu wist. Dat er in heel die mond geen tand te bespeuren viel. En dat ze moest overleven op chips en vloeibaar voedsel.
‘Wat ik vreesde werd bewaarheid.’
Ondertussen is ze hier al enkele jaren weg. Maar deze week kwam ze nog eens langs. Het was druk en ik zag haar in de verte. Ze was nog geen haar veranderd. Ze liep als een reuzin naast dat schriele ventje van haar en ik zag hoe ze lachend zwaaide naar een kennis. En hoe ze daarbij onopvallend een hand voor haar mond hield.
Reacties
Zeker lezen
Jongvolwassenen in detentie: ‘Zorg moet fundamentele pijler blijven’
‘De kerstmarkt heeft betere openingsuren dan de sociale dienst’
Arts Wouter Arrazola de Oñate: ‘Racisme maakt mensen ziek’
Functionele cookies Always active
Voorkeuren
Statistische cookies
Socialemediacookies