Samen
Een zonnige herfstdag. Ik haal hem thuis op met de wagen. Het is een gewoonte geworden. Als hij naar die verafgelegen winkel moet, dan gaan we samen.
‘Ik kon nauwelijks verbinding maken.’
Hij zou ook de bus kunnen nemen. Als psycholoog zou ik hem op kantoor kunnen ontvangen of ik zou bij hem thuis een gesprek kunnen voeren. De zeldzame keren dat ik dat probeerde, was het contact zeer kort. Hij kwam niet opdagen op de afspraak en in zijn kamer voelden de stiltes ongemakkelijk. Ik kon nauwelijks verbinding maken. Spreken leek een zware opgave.
Die ene keer dat hij me bij hem thuis vroeg om zijn tv af te stemmen, lukte het wel om te praten. Tussen het praktische werk door, spontaan, zonder enige druk.
Hij staart voor zich uit
Samen naar de winkel rijden dus, daar belt hij me voor. De tussenstop, de bankautomaat waar hij geld afhaalt, is me vertrouwd. Ik vind een parkeerplaats dichtbij. Ik wacht op hem in de auto.
Van bij het instappen tot nu heeft hij geen woord gezegd. Ook de rest van de rit zie ik hem af en toe zijdelings door het raam kijken. Meestal staart hij voor zich uit.
Hij zegt dat hij zijn sigaretten is vergeten. Ik antwoord dat we al te ver zijn om nog terug te keren. Hij knikt. Ik wijs even naar een auto die een gevaarlijk maneuver uitvoert. Hij antwoordt pas bevestigend als de auto al lang uit het zicht is verdwenen.
Hij glimlacht voor het eerst
Als we bijna aankomen, vraagt hij: “Wat doe je nog vandaag?” Dat klinkt alsof we al de hele tijd gezellig aan het praten zijn. En zo voelt het eigenlijk ook. Ik vertel over een vergadering waar ik niet zo veel zin in heb.
Hij glimlacht nu voor het eerst. Hij vraagt ook naar mijn inspanningen om gewicht te verliezen. Hij lijkt het vooral fijn te vinden af en toe iets persoonlijks van mij te vernemen.
In de winkel laat ik hem zijn gang gaan. Ik doe zelf ook wat boodschappen. Soms roept hij mijn naam omdat hij graag heeft dat ik hem uitleg geef over een artikel. Dan wandelt hij weer verder.
‘Ik knik en glimlach.’
Hij gaat naar de kassa en ik volg hem. Ik zeg dat we iets kunnen gaan drinken en dat het mijn beurt is om te trakteren. Hij vindt het goed.
Ik kijk af en toe onopvallend naar hem
De koffie is gloeiend heet. Hij beaamt dat. Dan vraagt hij of hij mijn melkje mag hebben. Ik kijk af en toe onopvallend naar hem en zie hoe hij lang voor zich uit staart om dan plots weer alert te worden.
Hij rekt zich uit en gaat met zijn rug tegen de muur zitten. Hij zegt dat hij naar de mensen achter de toog kijkt, dat ze aan het werken zijn. Ik knik en glimlach. Hij staart weer voor zich uit.
Wezens
We stappen terug in de auto, maar hij blijft zitten met de deur half open. Ik wacht, maar hij maakt geen aanstalten om de deur te sluiten. Hij duwt zijn hoofd ver naar buiten.
Als ik hem vraag of er iets scheelt dan zegt hij: “Ze zijn er weer. Ze vallen me lastig.” Ik hoorde hem al vaak praten over deze wezens die hem het leven zuur maken. Hij heeft het over de stemmen en hoe ze hem bevelen geven.
‘Hij voert een monoloog.’
Hij doet nu de deur dicht en praat minutenlang onophoudelijk. Ik probeer alles wat hij zegt te onthouden. Ik herhaal soms een woord. Hij voert een monoloog. Hij lijkt geen antwoord te verwachten. Ik knik terwijl hij spreekt. Het oogcontact is heel intens en hij blijft maar doorgaan.
Een opdracht
De wezens gaven hem een opdracht: hij moet lijden voor de andere mensen in de wereld. Zijn hart zal eerst moeten breken vooraleer hij verlost zal worden. Iedereen zal gelukkig zijn, maar hij moet eerst afzien.
Hij vertelt het ernstig, zonder enige emotie. Een aantal zinnen herhaalt hij telkens weer. Om me op het belang ervan te wijzen? Omdat hij de stemmen napraat? Ik blijf knikken.
Hij valt stil. Ik vraag of het goed is dat we verder rijden. Hij knikt en doet zijn gordel aan.
Brede glimlach
Op de terugweg blijft het opnieuw stil. Als we halt houden voor zijn deur zegt hij bij het uitstappen lachend dat hij zijn sigaretten heeft gemist. Hij vertelt dat hij op weg naar de bank van een voobijganger een sigaretje had gekregen. Het is voor het eerst dat ik hem vandaag iets hoor vertellen over een sociaal contact. Hij trekt even de wenkbrauwen heel hoog en lacht om zijn eigen zwakte: “Dat is toch nogal iets hé, die sigaretten”.
‘Ik fluister zachtjes dat ik voor hem zal duimen.’
Voor het eerst zie ik een brede en spontane glimlach terwijl hij me bedankt. In dezelfde vriendelijk beweging voegt hij er bij het uitstappen aan toe dat hij zijn best zal doen om van deze wereld een betere plaats te maken. “En tot volgende week, hé.”
Ik zie hem de voordeur open doen en fluister zachtjes dat ik voor hem zal duimen.
Reacties [2]
Mooi verhaal. Bedankt.
Schitterend verhaal ! Hartverwarmend. Zou op de 1ste pagina moeten komen van veel cursussen psychiatrie.
Zeker lezen
Sociaal werk op het platteland: ‘Voor sommige cliënten is schaamte het grootste probleem’
Wat kan de lokale politiek aan armoede doen? ‘Regels strenger maken is niet altijd de oplossing’
Voedselonzekerheid: in het spoor van kwetsbare bewoners in Antwerpen-Noord
Functionele cookies Altijd actief
Voorkeuren
Statistische cookies
Socialemediacookies