Verborgen ongelijkheid
Hoewel België bekend staat als land met een relatief hoge gelijkheid, blijkt uit recente cijfers van de Nationale Bank dat de rijkste 10 procent minstens 57 procent van het nettovermogen bezit. Dat is goed voor maar liefst 1.710 miljard euro. Hiermee bezitten zij ruim acht keer zoveel als de armste helft van de bevolking samen.
‘Ongelijkheid ondermijnt onze manier van solidair samenleven.’
Paul Goossens, oud-hoofdredacteur van de krant De Morgen, schreef er een boek over. Het is een turf van 580 pagina’s waarin de oud-studentenleider van mei ‘68 de hedendaagse ongelijkheid verbindt met het kolonialisme, de Franse en Amerikaanse revolutie en de Europese eenmaking.
Geen gemakkelijke lectuur maar toch een must-read voor elke sociaal werker, zegt Ellen Bertels. Zij is opbouwwerkster bij SAAMO Antwerpen waar ze in buurtwerk ‘t Pleintje vooral werkt rond het belangrijke thema sociale bescherming.
Paul, waarom schrijft iemand op zijn tachtigste nog zo’n omvangrijk boek over ongelijkheid?
Paul: “Omdat we het er te lang niet over gehad hebben. Ongelijkheid is een graafmachine die onze hele manier van solidair samenleven ondermijnt.”
“Mensen met heel veel geld hebben geen behoefte aan een solidair sociaal systeem. Zij kunnen hun problemen immers zelf oplossen. Zij kunnen het beste onderwijs en de beste zorg inkopen. Je rolt zo de rode loper uit voor meer vermarkting. Dienstverlening is er op de duur enkel voor wie ze kan betalen. Op die manier sla je de pijlers weg onder onze sociale zekerheid, het onderwijs, de zorg en het sociaal werk.”
Nochtans zeggen heel wat mensen dat niet ongelijkheid, maar wel armoede het grote maatschappelijk probleem is.
Paul: “Dat hoor je vooral bij rechtse denkers. Nog niet zo lang geleden verkondigde filosoof Maarten Boudry het nog op televisie. Sommigen beweren zelfs dat ongelijkheid een deugd is omdat het de economie doet draaien. Met de gewonnen welvaart kunnen we dan de armoede oplossen. Een stelling waarmee ik het oneens ben.”
Waarom?
Paul: “De voorbije decennia was er economische groei en toch is de armoede niet gedaald. Het punt is dat als je abstractie maakt van ongelijkheid, je niet meer ziet welke mechanismen armoede veroorzaken.”
‘Je moet al dakloos zijn om arm genoemd te worden.’
“Bovendien hebben zij en ik het over iets anders als we het woord armoede gebruiken. Als ik over armoede praat, bedoel ik relatieve armoede. Je bent arm ten opzichte van de anderen in de maatschappij waarin je leeft. Concreet gaat dat over minder hebben dan 60 procent van het mediaan inkomen.”
“Mensen die het liever niet over ongelijkheid hebben, spreken over absolute armoede: mensen die geen geld hebben om eten te kopen. In mijn boek citeer ik bijvoorbeeld de bekende econoom Peter De Keyser die beweerde dat de strijd tegen armoede in ons land gestreden is en sociale organisaties daar dus ook niet meer mee bezig moeten zijn.”
Herken jij dat beeld van armoede?
Ellen: “Ik hoor het in het buurthuis haast elke dag. Je moet al dakloos zijn om arm genoemd te worden. Wat me ook opvalt, is dat mensen die duidelijk onder de armoedegrens leven zichzelf niet als arm bestempelen. Schaamte zal daar veel mee te maken hebben, maar soms lijkt het ook alsof ze dit denken geïnternaliseerd hebben en het dus zelf echt geloven.”
Heb jij als opbouwwerker iets aan een boek als ‘De ongelijkheidsmachine’?
Ellen: “Absoluut. Elke sociaal werker zou het moeten lezen. Als we willen dat mensen impact hebben op de samenleving, moeten we het niet alleen over ongelijkheid hebben, maar ook de achterliggende mechanismen begrijpen die ervoor zorgen dat sommigen zeer weinig hebben en anderen heel veel.”
‘In het boek vind je een schat aan argumenten waarmee je je als praktijkwerker kan wapenen.’
“Om dat soort maatschappelijke discussie aan te wakkeren heb je wel wat achtergrond nodig. In het boek van Paul vind je een schat aan argumenten waarmee je je als praktijkwerker kan wapenen.”
Geef eens een voorbeeld.
Ellen: “Mensen die het moeilijk hebben, zien zichzelf niet als arm. En mensen die het goed hebben, denken dat ze dichter bij Bill Gates staan dan bij hun huishoudhulp. Ze geloven dat ze door hard te werken miljonair kunnen worden. Dat werkt heel verdelend.”
‘Ondanks onze vele verschillen behoren wij allemaal tot de 99 procent.’
“De idee van ‘de 1 procent’, de piepkleine groep rijkste mensen, is in dat soort discussies heel bruikbaar. Ondanks de vele verschillen behoren wij allemaal tot die 99 procent anderen. Wij zijn met veel meer: als we ons verbinden, kunnen we echt verandering creëren.”
Paul: “Het klopt wat je zegt. De gedachte van de 1 procent, die de Franse econoom Thomas Piketty lanceerde, heeft het debat echt veranderd. Als we in mijn jonge tijd beweerden dat de rijkdom ongelijk verdeeld was, werd dat afgedaan als cafépraat. Vandaag is het onomstotelijk bewezen. In vergelijking met 1980 werd het deel van de koek dat naar de 1 procent rijksten gaat steeds groter. Er heeft in die periode een transfer plaatsgevonden, niet van rijk naar arm, maar van arm naar rijk. Dat is nogal wat.”
Is het niet gek dat politici daar geen moord en brand over schreeuwen?
Paul: “Ik stel dat samen met jou vast. Het financiële systeem is de stuurcabine van de economie. Ook linkse politici hebben het er weinig over, identiteit domineert het politieke debat. Soms heb ik het gevoel dat bij politici niet alleen de kennis maar ook de interesse ontbreekt. Alsof ze er zich nauwelijks van bewust zijn welke ravages en destructieve processen extreme ongelijkheid activeert.”
Hebben sociale professionals ook niet te weinig interesse voor dit soort harde, economische thema’s?
Ellen: “Ondanks de verpletterende invloed van het economisch denken op de mensen waarmee we werken, zijn we daar veel te weinig mee bezig. Het is moeilijke materie, maar ik heb de indruk dat sommige economen het expres nog moeilijker maken dan het is.”
Paul: “Dat is absoluut zo. Op die manier hebben ze minder pottenkijkers en kunnen de mensen die op het terrein zien dat hun theorieën een funeste uitwerking hebben zich er niet mee bemoeien.”
Waarom spreken we die economen dan niet vaker tegen?
Ellen: “Het neoliberale discours is de norm. Als je hier tegen ingaat, word je direct gebrandmerkt als radicaal of extreemlinks. Vandaag denken veel mensen dat ‘voor wat hoort wat’ een volstrekt objectieve uitspraak is. Maar dat klopt niet, het is een sterk ideologisch geladen stelling.”
‘Neoliberale ideeën worden als exacte wetenschap gezien, maar dat zijn ze niet.’
Paul: “De neoliberale ideeën worden als exacte wetenschap gezien, maar dat zijn ze niet. Dat ongelijkheid goed is voor de economie is onzin. Zelfs onderzoek van de OESO (Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling, nvdr.) spreekt dat tegen. Toch zijn er nog steeds economen die denken dat het een wetenschappelijk feit is, zoals de zwaartekracht dat voor fysici is. De geschiedenis leert dat elke elite er, althans tijdelijk, in slaagt om hun ideeën of dogma’s als feiten te verkopen.”
Paul, je klaagt aan dat het debat te vaak gaat over identiteit, maar in je boek benadruk je sterk de link tussen ongelijkheid en het kolonialisme. Is dat niet vreemd?
Paul: “Nee, dat zijn zeer verschillende zaken. Het kolonialisme en de racistische denkbeelden die ermee gepaard gingen, waren manieren om de slachtoffers van het economisch systeem te verdelen. Dat moet je benoemen.”
“Met al die identitaire thema’s die ik voor het gemak even ‘woke’ noem, zit de economische elite op rozen. Als we in die speeltuin blijven, hebben ze weinig te vrezen. Als je het steeds over de hoofddoek hebt, heb je het immers niet over de 1 procent die de economische macht heeft. Hoe zijn ze aan hun geld gekomen? Wie wint bij dit systeem? Wie verliest? Die vragen worden niet gesteld, nochtans schuilt daarin de potentie tot maatschappelijke verandering.”
‘Als je het steeds over de hoofddoek hebt, heb je het immers niet over de 1 procent die de economische macht heeft.’
Ellen: “We hebben het misschien te weinig over sociale klasse, maar het is ook niet de enige verklarende factor voor ongelijkheid. Je moet in je analyse alle factoren meenemen die ingezet worden om ongelijkheid te creëren, dus ook bijvoorbeeld gender en etniciteit. Doe je dat niet, dan ga je onbewust oplossingen bedenken die enkel werken voor de groep die aan de dominante, witte mannelijke norm beantwoordt. Vrouwen van kleur vallen dan bijvoorbeeld uit de boot.”
Hoe trap je niet in die val?
Ellen: “Ik zie nog te vaak onderlinge rivaliteit tussen mensen die racisme aankaarten en mensen die strijden tegen financiële ongelijkheid. Nochtans is dat één strijd. Je kan het ene niet los zien van het andere.”
‘Als we de 99 procent mee willen krijgen, is het kwestie van minder boos zijn op elkaar en meer op de 1 procent.’
“Mij helpt het kruispuntdenken. Daarbij erken je dat verschillende elementen van ongelijkheid invloed hebben op elkaar. Bijvoorbeeld: wie een migratieachtergrond heeft, leeft vaker in armoede omdat racisme een belangrijk uitsluitingsmechanisme is van het kapitalistisch systeem. Op die manier verbind je de strijd tegen racisme met die tegen financiële ongelijkheid. Als we de volledige 99 procent mee willen krijgen, is het kwestie van minder boos zijn op elkaar en meer op de 1 procent.”
Wil dat ook zeggen dat je steeds samen met mensen in een kwetsbare positie het gevecht aangaat?
Ellen: “Vanzelfsprekend, het is de enige manier om je eigen blinde vlekken uit het verhaal te krijgen. Dat is niet evident, want mensen hebben door hun problemen vaak niet de ruimte om zich in zo’n complexe problematiek te smijten. Daarom vertrekken we bij SAAMO altijd vanuit individuele ervaringen die we vervolgens met elkaar delen. Als je dat in groep doet, laat je mensen zien dat er veel anderen in een gelijkaardige situatie zitten. Dat werkt heel ontschuldigend.”
‘Zonder sterke vakbonden kan je de strijd tegen ongelijkheid niet winnen.’
Paul: “Daarom is het hoopgevend dat ik steeds vaker middenveldorganisaties zie samenwerken: armoedeverenigingen, vrouwenorganisaties, de milieubeweging… maar zeker ook de vakbonden. Ik weet dat ze niet perfect zijn, maar zonder sterke vakbonden kan je de strijd tegen ongelijkheid niet winnen. De geschiedenis bewijst dat.”
Een voorbeeld van zo’n samenwerking tussen het middenveld is de klacht bij het Grondwettelijk Hof tegen de hervorming van de Vlaamse Sociale Bescherming.
Ellen: “Inderdaad. De Vlaamse regering wilde het recht op zorgbudgetten voor bijvoorbeeld ouderen en mensen met een handicap meer voorwaardelijk maken. Om recht te hebben moest je volgens de nieuwe bepalingen minstens tien jaar, waarvan vijf jaar ononderbroken, in Vlaanderen of Brussel wonen. Dat vonden wij niet juist.”
“We dienden als SAAMO mee de klacht in. Tegelijk bespraken we dit soort zaken in het buurtwerk en trokken we samen met burgers naar het Grondwettelijk Hof om naar de pleidooien te luisteren.”
Ondertussen is er een uitspraak die jullie op veel punten gelijk gaf. “Het Grondwettelijk Hof fluit de Vlaamse regering terug”, blokletterde VRT.nws.
Ellen: “Het was voor ons een echt symbooldossier. Het leefloon, sociale huisvesting en dus ook de Vlaamse sociale bescherming worden alsmaar meer voorwaardelijk. Dat is een enorm probleem, want eigenlijk creëer je zo A- en B-burgers. De A-burgers voldoen aan de voorwaarden en hebben sociale rechten, de anderen moeten hun plan maar trekken.”
‘Er bestaat zoiets als grondrechten die onontvreemdbaar zijn, wie je ook bent, wat je ook op je kerfstok hebt.’
Paul: “Natuurlijk zijn niet alle sociale voordelen onvoorwaardelijk. Maar er bestaat zoiets als grondrechten die onontvreemdbaar zijn, wie je ook bent, wat je ook op je kerfstok hebt. De Universele Verklaring van de Rechten van de Mens is er een voorbeeld van. Alleen zie je dat politici alsmaar meer moeite hebben met dit soort grondrechten.”
De ‘actieve welvaartstaat’ heeft die toenemende voorwaardelijkheid een boost gegeven. Paul, je schrijft dat het sociaal contract hierdoor wezenlijk veranderd is.
Paul: “De nadruk veranderde van het beschermen van zij die uit de boot vallen, naar mensen koste wat het kost op de arbeidsmarkt krijgen. En natuurlijk moet je het sociaal systeem soms aanpassen aan nieuwe noden maar de actieve welvaartstaat werd uitgerold tegen een politieke achtergrond van besparingen. Op die manier oogst je natuurlijk dramatische sociale resultaten.”
“Het waren in die tijd vooral sociaaldemocraten, Tony Blair in Groot-Brittannië, Gerard Schröder in Duitsland, Wim Kok in Nederland en bij ons Frank Vandenbroucke, die hier voorstander van waren. Rond de millenniumwisseling lag de verzorgingsstaat zwaar onder vuur. Het leek wel de oorzaak van alle kwaad in onze samenleving.”
“Ik denk dat toenmalige sociaaldemocraten een vergelijk hebben proberen maken met ‘the powers that be’: de financiële groepen en werkgeversorganisaties. Alleen is het machtsevenwicht tussen die groepen en de werknemersbewegingen nooit hersteld, integendeel.”
Paul, zowel in je boek als nu klink je niet echt optimistisch.
Paul: “De macht van de financiële markten en instellingen is enorm. Bovendien hebben we de instituties die hen nog enigszins kunnen controleren, zoals de Europese Centrale Bank, onafhankelijk gemaakt van elke democratische controle. In al die instellingen is gelijkheid geen thema. Meer zelfs, bij een volgende crisis zullen die krachten onze nationale staten verplichten om de kosten ervan te dragen. En wie zal dat betalen? Ik vrees door nog meer te snoeien in ons sociaal bestel.”
‘Mensen zijn boos. Ze hebben het gevoel dat het niet stopt.’
Ellen: “Dat klinkt erg zorgwekkend, ook omdat ik in onze buurtwerking zie dat de woede vandaag al zo groot is. Veel mensen zijn boos. Ze hebben het gevoel dat het niet stopt.”
Wat doe je met die boosheid?
Ellen: “In gesprekken met mensen merk ik dat extreemrechts die woede op een slimme manier capteert. Daarom is het onze job om die boosheid om te zetten in iets positiefs. Dat begint bij het erkennen dat mensen hun woede terecht is.”
Paul: “Die woede was er ook na de bankencrisis in 2008. Alleen is dat verzet weggeëbd omdat bewegingen als Occupy Wallstreet en de Indignados te weinig structuur hadden. Boos zijn alleen is niet voldoende. Je hebt een werkelijke tegenmacht nodig die de woede politieke richting kan geven, en het verzet rond haalbare doelstellingen mobiliseert. Ik kijk daarvoor naar de vakbond en het sociale middenveld. Zij moeten de manier waarop we over economie denken in vraag durven stellen.”
Ellen: “Ik ben daar hoopvol in. Ik zie veel mensen de juiste vragen stellen. Intersectionele feministen die over klasse nadenken. Activisten die met dekolonialisme aan de slag gaan en de destructieve rol van het kapitalisme in beeld brengen. Het is niet omdat zij in de media niet aan het woord komen, dat ze er niet zijn. We moeten vooral weg van het defaitisme. We moeten geloven dat verandering mogelijk is.”
Paul: “Het doet me deugd te zien dat de nieuwe generatie positief is. Alles begint bij de ambitie om de samenleving rechtvaardiger en socialer te maken. Dat is geen individuele zaak, je moet dat collectief aanpakken. Daar is lef voor nodig, optimisme en energie. En dat zie ik hier vandaag in overvloed.”
Reacties [2]
Hoe geweldig is dit : leren van elkaar over een tijdspanne in leeftijd van meer dan vijftig jaar!!!! Dit kunnen we echt veel meer doen.
Als we alle stoffelijke dingen en alle geld herverdelen, bekomen we na twee jaar opnieuw rijken en armen…
Mensen maken keuzes. De ene keuze is ‘directe behoeftenbevrediging’, de andere denkt op langere termijn…
De ene is gezonder dan de ander.
We zijn allemaal verschillend.
Zeker lezen
Sociaal werk op het platteland: ‘Voor sommige cliënten is schaamte het grootste probleem’
Wat kan de lokale politiek aan armoede doen? ‘Regels strenger maken is niet altijd de oplossing’
Voedselonzekerheid: in het spoor van kwetsbare bewoners in Antwerpen-Noord
Functionele cookies Altijd actief
Voorkeuren
Statistische cookies
Socialemediacookies