Achtergrond

‘Sociaal werk kan niet anders zijn dan tegendraads’

Marcel Ham

Een Vlaamse en Nederlandse professor houden dit jaar in Utrecht de Marie Kamphuis Lezing. Rudi Roose en Margo Trappenburg geven hun kijk weer op het sociaal werk. Het ‘Tijdschrift voor Sociale Vraagstukken’ peilde naar hun eerste gedachten.

sociaal werk

© Unsplash / Bernard Hermant

Jan Willem Bruins, directeur van de Nederlandse beroepsvereniging voor sociaal werkers, zei onlangs dat sociaal werkers klem zitten tussen marktwerking, managerial-achtig denken, bureaucratie en schaalvergroting. Herkennen jullie dat? 

Rudi Roose is professor sociaal werk aan de Universiteit Gent: “Zeker. Ik deel de bekommernis van Bruins volledig, maar de wijze waarop sociale professionals omgaan met die ontwikkelingen is mogelijk ook problematisch. Zo komen managerialistische ideeën niet alleen van buitenaf, maar worden deze in belangrijke mate ook door professionals en professionele organisaties ‘gedragen’.”

‘Sociaal werk kan niet anders zijn dan tegendraads.’

“Als ik bijvoorbeeld kijk naar de wijze waarop sommige organisaties in Vlaanderen meestappen in het kwaliteitszorgverhaal of in de taal van ‘ondernemerschap’, dan is het niet noodzakelijk zo dat sociaal werk zich ‘laat doen’ door deze ontwikkelingen.”

“Historisch is het natuurlijk zo dat sociaal werk niet anders kan zijn dan tegendraads. In de geschiedenis van het sociaal werk zien we drie sociaal-politieke doelstellingen: sociale controle, arbeidsmarktactivering en −met de opkomst van de verzorgingsstaat− de aandacht voor sociale rechtvaardigheid. Met die derde doelstelling verschuift de rol van het sociaal werk conceptueel van functioneel naar kritisch. Met andere woorden: het sociaal werk kan vanaf dan niet anders zijn dan moeilijk, een ‘steen in de schoen’.”

Margo Trappenburg is bijzonder hoogleraar aan de Universiteit voor Humanistiek en hoofddocent bestuurs- en organisatiewetenschap aan de Universiteit Utrecht: “Het probleem met beleidsveranderingen is dat er vaak wel nieuw beleid komt, maar dat oude beleidsmodes blijven bestaan. Beleidsmodes zijn net als aardlagen die boven op elkaar komen te liggen.”

“De huidige beleidstrend in Nederland is decentralisatie en integraal werken. Mooi geformuleerd betekent dit: je kunt als sociaal werker maatwerk leveren, passend bij de buurt of de gemeente waarin je werkt en passend bij de doelgroep waar je mee bezig bent. Je hoeft je bovendien niet te laten hinderen door disciplinaire grenzen: als jouw cliënt psychische problemen heeft, maar daarnaast kampt met schulden en moeilijk opvoedbare kinderen, dan zou je het totaalplaatje in ogenschouw moeten nemen en met de cliënt passende hulp moeten bedenken en organiseren.”

“Maar onder deze laatste beleidsmode bevindt zich de aardlaag van de marktwerking, die in sommige gemeenten betekent dat zij hun sociaal werk jaarlijks uitzetten bij verschillende organisaties die erop mogen intekenen. Vervolgens sleept de organisatie met het beste bod de opdracht in de wacht. Dat betekent dat organisaties en sociaal werkers ook moeten denken in termen van kosten en baten en de volgende offerte.”

“En de oudste aardlaag van de bureaucratie komt ook regelmatig aan de oppervlakte. Bijvoorbeeld als er iets mis is gegaan en de gemeenteraad de onderste steen boven wil halen en precies wil kunnen nagaan waar en door wie de fouten zijn gemaakt. Die aardlaag leidt tot protocollering en het bouwen aan ‘paper trails’.”

‘De huidige trend is decentralisatie en integraal werken.’

“Sociaal werkers delen deze aardlaag-werkelijkheid met andere professionals in zorg en onderwijs. Het is heel belangrijk dat zij of hun leidinggevenden daar heel vaak aandacht voor vragen, in de media en tijdens overleg met de politiek. Anders is de kans groot dat politici en beleidsmakers denken dat hun professionals sinds lang leven in de bovenste beleidslaag. Zo simpel is het niet.”

Rudi Roose: “Het claimen van ‘professionele autonomie’ is in deze context wat mij betreft wel belangrijk en ook nodig. Een eerste stap is zien dat sociaal werk geen uitvoerend beroep is maar een politiserend beroep. Daar ligt zowel voor de opleidingen, die in Nederland bijvoorbeeld nogal dreigen te specialiseren, als voor het middenveld een belangrijke rol.”

“In Vlaanderen proberen we dit momenteel bijvoorbeeld door het installeren van een Vlaams Platform sociaal werk, waarin we samen met opleidingen, onderzoekers, praktijkwerkers en middenveldorganisaties proberen de centrale waarden van het sociaal werk –vertaald in mensenrechten– te bewaken en te versterken. De oriëntatie daarbij is belangrijk: het gaat dus niet om het zoeken naar identiteit op basis van ‘oplosbaarheid’ van problemen, maar op basis van een maatschappelijke opdracht gericht op grotere sociale rechtvaardigheid.”

De onderzoekers van het boek ‘De verhuizing van de verzorgingsstaat’ stellen vast dat sociaal werkers de taal waarin zij zich verantwoorden, aanpassen aan de beleidstaal in plaats van dat ze deze ter discussie stellen.

Margo Trappenburg: “Sociaal werkers moeten tweetalig zijn, en dat zouden ze moeten leren aan de hogeschool. Sociaal werkers moeten de taal van hun cliënt spreken en voor hun cliënt opkomen, maar ze moeten daarnaast ook de taal kennen van het systeem waarin ze functioneren en van de samenleving waar hun cliënt woont. Het is goed om in de opleiding beide talen te leren, maar daarna moeten sociaal werkers beide talen ook blijven oefenen.”

‘Het is belangrijk dat politici de taal van de cliënt horen.’

“Het is belangrijk dat beleidsmakers, politici en leidinggevenden van sociaal werkers ook de taal van de cliënt blijven horen. Zij moeten weten dat er mensen zijn met een laag IQ, met een heel moeilijk leven, die kampen met allerlei beperkingen en voor wie de taal van empowerment en zelfredzaamheid drie, vier of vijf bruggen te ver is.”

“Sociaal werkers zouden daar idealiter op moeten kunnen wijzen. Dat kan niet als zij daar geen ruimte voor krijgen of als zij er hun eigen baan mee op het spel zouden zetten. In Schotland zijn organisaties verplicht om kanalen open te stellen waar sociaal werkers de taal van de cliënt kunnen spreken, waar zij terechtkunnen als het beleid voor bepaalde cliënten verkeerd uitpakt. Dat lijkt me voor Nederland ook een goed idee.”

Rudi Roose: “Die aanpassing van professionals aan de beleidstaal is beslist herkenbaar, maar niet zo nieuw en niet enkel hier. Zie bijvoorbeeld de studie van Urban Nothdurfter in Bolzano waarin hij analyseert dat sociaal werk vooral individualiserende taal gebruikt, gericht op psychologiseren. Het is dus niet zo dat het vroeger anders ging.”

“Soms is dit een strategie om iets anders te kunnen doen. Dat heet dan ‘dazzling management’, waarbij organisaties de overheid geven wat ze willen horen opdat ze in de praktijk iets anders kunnen doen. Als we meer collectief willen werken, zoals ik bepleit, dan moeten we ons ook bewust zijn van taal. Als ik bijvoorbeeld zie hoe weinig aandacht er −in elk geval in Vlaanderen– is voor ‘rapportage’, en het bewust omgaan daarmee, roept dat veel vragen op over het belang daarvan.”

Sociaal werkers lijken in Nederland sterk beleidsgericht: ze zijn bezig met de participatiesamenleving en decentralisaties. Zien jullie dat ook zo? En is dat erg? Hoe is het in Vlaanderen? 

Margo Trappenburg: “Dat sociaal werkers ook oog hebben voor het belang van de samenleving of de gemeenschap en niet alleen voor het belang van hun cliënt, vind ik positief. Sociaal werkers zijn wat dit betreft prettiger professionals dan advocaten voor wie alleen het belang van hun cliënt telt.”

“Maar sociaal werkers moeten niet vervallen in het andere uiterste; de waardigheid van hun cliënt weegt zwaar, en die staat soms haaks op de principes van het beleid.”

‘Er is in Vlaanderen vaak een zeer korte lijn met het beleid.’

Rudi Roose: “Dat is ook zo in Vlaanderen. We zijn een klein landsgebied en kennen een sterk systeem van gesubsidieerde vrijheid, waarbij in ruil voor financiering maatschappelijke opdrachten worden uitgevoerd. Er is –vaak letterlijk– een zeer korte lijn tussen organisaties en beleidsmakers. Bijvoorbeeld ook doordat sociale professionals adviseurs worden van kabinetten.”

“Maar er blijft in Vlaanderen ook zeer veel eigenzinnigheid bestaan. Tussen de lijnen gebeurt er van alles in onderhandeling, ook zaken die niet zouden mogen. Een collega stelde recent voor eens echt te doen wat beleid stelt dat er moet gebeuren. Dan zou het systeem mogelijk volledig vastlopen en zou er echt iets veranderen.”

In Nederland is er weinig tijd voor het stimuleren van burgerinitiatieven of vrijwilligerswerk. Er is weinig opbouwwerk. Alle tijd gaat naar individuele hulp.

Margo Trappenburg: “Individuele hulpverlening lijkt meer status te hebben. Individuele hulpverlening aan jongeren met problemen is in Nederland een taak voor professionele hulpverleners met een registratie. Collectieve hulpverlening via een buurthuis of burgerinitiatief is geen geregistreerde activiteit. Het is ook moeilijker meetbaar wat daarmee wordt bereikt en het past ook minder goed op de verantwoordingsstructuur, op de oudere aardlagen dus.”

‘Individuele hulpverlening lijkt meer status te hebben.’

“Als sociaal werkers allebei moeten doen, is goed voorstelbaar dat individuele hulpverlening voorgaat. Acute nood komt altijd eerst. Je zou dat kunnen oplossen door voor collectieve hulpverlening aparte sociaal werkers aan te stellen, de opbouwwerkers van vroeger. Maar dat is toch wel zonde van de op zich goede gedachte van integrale hulpverlening. Misschien helpt het als sociaal werkers succesverhalen van collectieve hulpverlening vaak en veel met elkaar gaan delen.”

Rudi Roose: “Ik volg dat er vaak zeer individualiserend wordt gewerkt en dat dit ten koste gaat van ontmoetingsactiviteiten. Maar collectivisering gaat voor mij niet enkel om het bijeenbrengen van mensen, maar ook om de capaciteit om van private issues publieke issues te kunnen maken.”

“Een voorbeeldje: er wordt ingezet op individuele re-integratietrajecten van gedetineerden, maar we zien dat die mensen in dezelfde buurten komen te wonen als waar ze voordien vandaan kwamen. Buurten met veel problemen. Sociaal werk zou dat individuele verhaal moeten optillen naar het collectieve en moeten problematiseren.”

Zijn er ook maatschappelijke ontwikkelingen waarvoor sociaal werkers meer oog moeten hebben?

Margo Trappenburg: “In mijn Marie Kamphuis Lezing wil ik het hebben over vermaatschappelijking. De tendens dat allerlei groepen kwetsbare mensen moeten blijven wonen in gewone huizen, in gewone wijken: mensen met een verstandelijke beperking, mensen met ernstige psychiatrische aandoeningen, ouderen met dementie, kwetsbare ouderen met een reeks chronische kwalen. Sociaal werkers hebben altijd al met deze groepen te maken gehad, maar nu meer dan ooit. Dat heeft gevolgen voor de hulpverlening.”

Rudi Roose: “Ik denk dat er veel meer interactie zou moeten komen tussen sociale professionals en andere organisaties in het middenveld. Daar zit vaak ook de creativiteit. Die interactie werd recent nog mooi beschreven in het boek ‘Sociaal schaduwwerk’ in Vlaanderen”

“Daarbij is het belangrijk dat er sterker op langere termijn wordt gedacht. Nu is het sociaal werk vaak ‘momentaan’, maar het kan zich ook oriënteren op ruimere vraagstukken zoals duurzaamheid inzake wonen, energie, voedsel, diversiteit en digitalisering.”

Moeten sociaal werkers meer maatschappelijke thema’s –denk aan dakloosheid– op de politieke, maatschappelijke agenda zetten?

Rudi Roose: “Inderdaad. Dit lijkt me fundamenteel.”

Margo Trappenburg: “Zeker. Sociaal werkers zien sociale problematiek vaak als eerste en het hoort bij hun beroep om daar iets mee te doen.”

Reacties

We zijn benieuwd naar je mening!
Blijf hoffelijk, constructief en respectvol

 

Elke reactie wordt gemodereerd. Lees hier onze spelregels. Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd.