Achtergrond

Kinderarmoede blijft een groot probleem

Samen strijden op vele fronten

Jill Coene

In het nieuwe Jaarboek Armoede en Sociale Uitsluiting brengt onderzoekscentrum OASeS de problematiek van kinderarmoede onder de aandacht. Kinderarmoede is een sociaal probleem dat in een welvarend land onrechtvaardig is. We zetten de belangrijkste vaststellingen op een rijtje.Voor een uitgebreide bibliografie verwijzen we naar de oorspronkelijke publicatie: Dierckx, D., Coene, J., Raeymaeckers, P. en van der Burg, M. (2015), Armoede en Sociale Uitsluiting. Jaarboek 2015, Leuven, Acco.

© Angela Sevin

© Angela Sevin

© Angela Sevin

© Angela Sevin

Hoog risico

In België groeit bijna één kind op de vijf op in een gezin met een inkomen onder de armoederisicogrens. Voor een alleenstaande ligt die armoederisicogrens op 1.085 euro, voor een alleenstaande ouder met 1 kind gaat het om 1.411 euro en voor een koppel met 2 kinderen om 2.279 euro.

‘In gezinnen waar niemand werkt, schiet het armoederisico de hoogte in.’

Terwijl het armoederisico van 65-plussers in de loop der jaren is gedaald, nam het bij kinderen op tien jaar tijd toe met 2,9 procentpunten (van 15,9% in 2004 tot 18,8% in 2014). Lopen vooral een risico op armoede: kinderen in éénoudergezinnen (36,4%), kinderen in gezinnen met drie of meer kinderen (20,2%), kinderen van laagopgeleide ouders (53,8%) of waarvan de ouders geboren zijn in een ander land (37,2%).

Dat risico schiet nog verder de hoogte in voor kinderen in gezinnen waar niemand werkt: 73,6% kinderen in dergelijke gezinnen groeit op in armoede. Ter vergelijking: in de ‘oude’ EU15-lidstaten is dat gemiddeld 64,6%.

Nochtans liggen de meeste sociale minima voor koppels met kinderen onder de armoededrempel. Het leefloon en de minimum werkloosheidsuitkering voor gezinnen met kinderen volstaan niet om menswaardig aan de samenleving te participeren. Zelfs wanneer koppels met kinderen recht hebben op een sociale woning en ze alle sociale voordelen waar ze recht op hebben, zouden uitputten, zijn beide uitkeringen ontoereikend.Storms, B., Penne, T., Vandelannoote, D. en Van Thielen, L. (2015), Is de minimuminkomensbescherming in ons land doeltreffender geworden sinds 2008? Wat leren we uit de geüpdatete referentiebudgetten?, VLAS studie 21, Antwerpen, Vlaams Armoedesteunpunt.

Daarom is ook de kinderbijslag een belangrijk instrument in de strijd tegen kinderarmoede.Dit instrument kwam elders op Sociaal.Net al uitvoerig aan bod.

Vroege sporen

Armoede laat vroeg in het leven sporen na. Doodgeboortes en sterfgevallen tijdens het eerste levensjaar hangen niet alleen samen met biologische kenmerken van het kind, maar ook met sociale kenmerken van de ouders zoals opleidingsniveau of etniciteit.

Onderzoekers stelden een verband vast tussen het inkomen van ouders en de oppervlakte van de hersenschors van kinderen. Noble, K. G. e.a. (2015), ‘Family income, parental education and brain structure in children and adolescents’, Nature Neuroscience, 18, 773–778.Bij kinderen die opgroeien in lage inkomensgezinnen hangen kleine inkomensverschillen samen met relatief grote verschillen in de oppervlakte van de hersenschors.

De ervaringen van kinderen tijdens hun vroege levensjaren vormen het fundament van hun hele levensloop. In deze periode wordt de basis gelegd voor fysieke, sociale, emotionele, taalkundige en cognitieve vaardigheden die belangrijk zijn voor welzijn, gezondheid, schoolse vaardigheden en latere economische participatie.

‘Gezinnen in armoede stellen medische consumptie vaak uit.’

Toch moeten gezinnen in armoede, maar ook veel eenoudergezinnen, hun medische consumptie vaak uitstellen omwille van ontoereikende financiële middelen.

Veelkoppige uitsluiting

Kinderen in armoede maken veel minder gebruik van kinderopvang. In het onderwijs behalen leerlingen uit een lager sociaaleconomisch thuismilieu minder goede resultaten.

Op vlak van wonen zien we dat kinderen in armoede vaker in een woning wonen van gebrekkige kwaliteit. Voor eenoudergezinnen betekenen de woonkosten een zeer grote financiële last. Gezinnen in armoede wonen bovendien vaker in buurten met hinder op vlak van lawaai, vervuiling of criminaliteit.

Vrijetijdsparticipatie is een belangrijk recht van kinderen. Deelnemen aan vrije tijd en spel zorgt voor ontspanning, biedt leerkansen, doorbreekt het sociaal isolement en geeft kinderen het gevoel ergens bij te horen. Nochtans kon in 2014 68,7% gezinnen met kinderen in armoede in België zich geen week vakantie weg van huis veroorloven.

De deelname aan groepsgerichte vrijetijdswerkingen zoals jeugdbewegingen blijkt samen te hangen met socio-economische indicatoren. Zo participeren jongeren uit eenoudergezinnen of uit het beroepssecundair onderwijs minder vaak dan andere kinderen. Vlaamse kinderen in armoede hebben ook veel minder kans om lid te zijn van een sportclub dan niet-arme leeftijdsgenootjes.

Wanneer kinderen in armoede vertellen over hun situatie, geven ze vaak aan dat ze zich allerlei activiteiten moeten ontzeggen, zoals zwemmen, een pretpark bezoeken of op kamp gaan. Bovendien is er vaak geen geld om nieuwe (merk)kleding te kopen. Hierdoor voelen kinderen in armoede zich vaak buitengesloten.

Ook jongeren verdienen aandacht

Met de focus op kinderarmoede dreigt een andere groep uit het oog te worden verloren. Ook jongeren (18-24 jaar) hebben het moeilijker om een volwaardige positie te veroveren in de samenleving. De financieel-economische crisis van 2007-2008 veroorzaakte toenemende werkloosheid die sterk gevoeld werd door deze groep. De werkloosheidsgraad van Vlaamse jongeren bedroeg 16,1% in 2014.

‘Jongeren zijn het eerste slachtoffer van een economische crisis.’

In tijden van economische crisis zijn jongeren het eerste slachtoffer wanneer er ontslagen vallen. Ze vinden ook moeilijker (nieuw) werk. Laaggeschoolde jongeren die tijdens een recessie de arbeidsmarkt betreden, lopen een groter risico om minder uren te werken maar ook om een lager loon te verdienen. Hooggeschoolde jongeren hebben tijdens een recessie een groter risico om een job onder hun scholingsniveau aan te nemen. Beide groepen kunnen de gevolgen daarvan voelen tot jaren na het afstuderen.

Vooral laaggeschoolde jongeren en jongeren met een migratieachtergrond hebben het moeilijk. Volgens de VDAB was in 2014 45,1% van de Vlaamse niet-werkende werkzoekenden tot en met 24 jaar laaggeschoold en had 19,3% een huidige of vorige nationaliteit van buiten de EU28 of de EVA-landen (Noorwegen, IJsland, Liechtenstein en Zwitserland).

Met het inperken van de inschakelingsuitkering viel een aanzienlijke groep jongeren buiten de boot. Meer jongeren moeten zich noodgedwongen tot het OCMW wenden. Het maandelijks aantal leefloongerechtigden jonger dan 25 jaar is met gemiddeld 5,1% gestegen in 2014, tegenover 3,9% voor alle leefloners. Jongeren tussen 18 en 25 jaar vertegenwoordigden in 2014 31,9% van de totale leefloonpopulatie.

Het armoederisico van jongeren in België is anno 2014 dan ook even hoog (18,8%) als dat van kinderen.

Een taboe

Onderzoek naar de beleving van Nederlandse kinderen in armoede toont dat zij zich vergelijken met anderen en daardoor gevoelens van schaamte ontwikkelen en zich buitengesloten voelen.Nederland, T. en Mak, J. (2015), ‘Weg met het taboe: hoe kinderen armoede beleven en hoe Nederlandse gemeenten kinderarmoede bestrijden’, in Dierckx, D., Coene, J., Raeymaeckers, P. en van der Burg, M. (red.), Armoede en Sociale Uitsluiting, Jaarboek 2015, Leuven, Acco.Kinderen in armoede kunnen niet meepraten over leuke uitstapjes of kunnen niet altijd merkkleding dragen zoals hun klasgenootjes.

‘Kinderen proberen hun problemen te verbergen.’

Financiële problemen leiden bovendien tot spanningen binnen het gezin. Kinderen pikken die zorgen vaak op, wat zich kan uiten in fysieke of psychische klachten.

Al te vaak is armoede een groot taboe: vooral op school proberen kinderen hun problemen te verbergen, zelfs vriendjes worden zelden in vertrouwen genomen. Kinderen in armoede durven bijvoorbeeld hun vriendjes niet thuis uit te nodigen.

Slechte strategie

Armoede veroorzaakt heel wat stress. Om stress te lijf te gaan, kunnen verschillende strategieën toegepast worden. Men kan het probleem dat aan de basis ligt, trachten op te lossen, men kan het probleem aanvaarden, men kan steun zoeken bij familie of vrienden of men kan het probleem trachten te vermijden, bijvoorbeeld door het te ontkennen of negeren.

Ouders uit gezinnen met een laag inkomen bleken op financieel en relationeel vlak meer stress te ervaren dan ouders uit gezinnen met een midden tot hoog inkomen.Ponnet, K. en Van Crombrugge, H. (2015), ‘Het is geen kwestie van slechte wil. Een vergelijking tussen laag en midden tot hoog inkomensgezinnen inzake omgaan met financiële en relationele stress’, in Dierckx, D., Coene, J., Raeymaeckers, P. en van der Burg, M. (red.), Armoede en Sociale Uitsluiting, Jaarboek 2015, Leuven, Acco.Daarbij proberen ze, in tegenstelling tot vaak wordt gedacht, niet minder dan andere ouders oplossingen te zoeken voor hun problemen, steun te zoeken of het probleem te aanvaarden.

Wel passen ouders uit lage inkomensgezinnen vaker vermijdende strategieën toe. Dat is een jammerlijke vaststelling, want deze strategieën kunnen in combinatie met aanhoudend hoge stressniveaus leiden tot bijkomende psychosociale klachten.

Voor mensen die langdurig onder stress staan, zoals mensen in armoede, zijn de beste strategieën niet altijd mogelijk. Wellicht moeten mensen in armoede zoveel energie steken in hun dagelijkse overlevingsstrijd, dat er geen energie meer over blijft voor andere zaken.

Breekbare hefboom

Het onderwijs vervult een belangrijke hefboomfunctie. Een goede opleiding verhoogt de kans op werk en dus op het verwerven van een inkomen. Hoogopgeleiden leven bovendien langer en leven langer in goede gezondheid.

Toch kent ons onderwijssysteem heel wat tekortkomingen, waardoor niet iedereen gelijke onderwijskansen geniet.

‘Ons onderwijssysteem kent heel wat tekortkomingen.’

Zo is de etnische ongelijkheid in het onderwijs al lang een doorn in het oog. Jongeren met migratieachtergrond presteren minder goed voor onder meer begrijpend lezen en wetenschappen.

Doorgaans verwijst men naar allerlei ‘gebreken’ van deze leerlingen: hun slechtere onderwijsprestaties zijn te wijten aan hun lagere sociaaleconomische status of hun gebrekkige kennis van het Nederlands. Dit is niet noodzakelijk het geval.

Zo presteren kinderen uit het vijfde leerjaar waarvan de ouders een lage sociaaleconomische status hebben ondermaats, maar hoger op de sociale ladder neemt de kloof in onderwijsprestaties tussen autochtone kinderen en kinderen van Turkse en Marokkaanse origine toe.Agirdag, O. en Korkmazer, B. (2015), ‘Etnische ongelijkheid in het onderwijs’, in Dierckx, D., Coene, J., Raeymaeckers, P. en van der Burg, M. (red.), Armoede en Sociale Uitsluiting, Jaarboek 2015, Leuven, Acco.

Het verschil in onderwijsprestaties is juist het grootst bij leerlingen uit de hoogste sociale klasse. Afkomstig zijn uit een gegoed milieu beschermt Turkse en Marokkaanse kinderen dus niet tegen slechte onderwijsresultaten.

Bovendien leiden betere cognitieve vaardigheden voor alle leerlingen wel tot betere onderwijsresultaten, maar dit is sterker het geval bij autochtone leerlingen. Daardoor presteren Turkse en Marokkaanse kinderen met hoge cognitieve vaardigheden slechts op het niveau van medium-laagbegaafde autochtone leerlingen.

Ook intelligentie beschermt hen dus niet tegen minder goede onderwijsresultaten. Bovendien biedt kennis van het Nederlands geen verklaring. Zowel Turkse en Marokkaanse leerlingen die thuis Nederlands spreken, als zij die dat niet doen, presteren minder goed dan autochtone leerlingen.

Schoolmoe

In Vlaanderen verlieten anno 2014 7% van de jongeren vroegtijdig de schoolbanken, met alle gevolgen van dien voor hun tewerkstellingskansen. Schoolmoeheid kan vroegtijdig schoolverlaten in de hand werken. Zo wordt een verband vastgesteld tussen schoolmoeheid en economische deprivatie.Demanet, J., Van den Broeck, L. en Van Houtte, M. (2015), ‘Schoolmoeheid door economische deprivatie?’, in Dierckx, D., Coene, J., Raeymaeckers, P. en van der Burg, M. (red.), Armoede en Sociale Uitsluiting, Jaarboek 2015, Leuven, Acco.

‘In 2014 verlieten 7% van de jongeren vroegtijdig de schoolbanken.’

Gedragsmatige schoolmoeheid gaat over een lage actieve participatie aan het schools gebeuren, vaak gemeten aan de hand van regelovertredend gedrag in de schoolcontext. Cognitieve schoolmoeheid verwijst naar de wil om tijd en energie te steken in schools presteren. Emotionele schoolmoeheid gaat eerder over het zich niet thuis voelen in de schoolcontext en het tonen van gebrek aan interesse in de leerstof.

Voor leerlingen uit het vierde jaar secundair onderwijs blijkt de subjectieve perceptie van hun financiële thuissituatie doorslaggevend voor het ontwikkelen van schoolmoeheid. Leerlingen die percipiëren dat hun ouders financiële problemen hebben, vertonen een grotere kans op gedragsmatige schoolmoeheid.

Die schoolmoeheid hangt ook samen met de werkloosheidscompositie van de school. In scholen met meer leerlingen met werkloze ouders is de kans op gedragsmatige schoolmoeheid groter.

Schools verzet

Er blijkt ook een effect uit te gaan van een ‘deprivatiecultuur’ op schoolniveau, de mate waarin verschillende leerlingen van eenzelfde school eenzelfde perceptie hebben van de financiële situatie van hun ouders.

Hoe meer leerlingen op school vinden dat hun ouders financiële problemen hebben, hoe groter de kans dat alle leerlingen gedragsmatig afhaken, ongeacht hun eigen inschatting van de financiële toestand thuis. Leerlingen die zichzelf economisch gedepriveerd voelen, kunnen zich tegen de school verzetten omdat ze vinden dat ze geen gelijke onderwijskansen krijgen.

Voorts blijkt dat leerlingen die vinden dat hun ouders er financieel slecht voor staan en leerlingen in scholen met een hoge deprivatiecultuur ook een grotere kans hebben om cognitief af te haken. Leerlingen met een lagere sociaaleconomische achtergrond vinden wellicht dat ze weinig impact hebben op hun onderwijsresultaten en zijn daardoor minder geneigd tijd en energie te investeren in school.

Emotionele schoolmoeheid hangt enkel samen met de perceptie van de leerling over de financiële situatie thuis. Leerlingen die opgroeien in economisch minder gunstige omstandigheden voelen zich minder thuis in de schoolcontext omdat scholen eerder aansluiten bij een middenklassencultuur, waarmee zij zich minder identificeren.

Mogelijke beleidsopties

Welke maatregelen kunnen overheden treffen om kinderarmoede en armoede bij jongeren te bestrijden? Op deze eenvoudige vraag bestaat geen eenduidig antwoord. Armoede is complex en multidimensioneel, en heeft zowel materiële als immateriële aspecten. Maatregelen op talrijke beleidsdomeinen en -niveaus zijn vereist.

‘Kinderarmoede is een probleem van armoede in gezinnen.’

Kinderarmoede is een probleem van armoede in gezinnen. Het zijn de ouders die een toereikend inkomen moeten kunnen verwerven. Inzetten op tewerkstelling en activering zijn een deel van de puzzel. Daarbij moet erover gewaakt worden dat de combinatie werk-gezin mogelijk is.

Gezinnen, zeker éénoudergezinnen, moeten bijvoorbeeld toegang hebben tot kwaliteitsvolle en toegankelijke kinderopvang. Zonder dat de kost hiervoor de winst van tewerkstelling teniet doet. Kwaliteitsvolle voorschoolse voorzieningen komen bovendien ook de kinderen ten goede.

Een eenzijdige focus op activering moet echter worden losgelaten. Armoede is meer dan een gebrek aan inkomen en gezinnen wijzen vaak heel andere factoren aan om uit armoede te geraken.

Arbeid en onderwijs

Een grote hinderpaal is het onevenwicht op de arbeidsmarkt tussen vraag en aanbod. Laaggeschoolden hebben slechts toegang tot een bepaald segment van de arbeidsmarkt, waar steeds meer jobs verloren gaan. Inzetten op gelijke onderwijskansen, levenslang leren en het voorkomen van voortijdig schoolverlaten zijn noodzakelijke puzzelstukken.

‘Scholen moeten de talenten van alle leerlingen erkennen.’

In het onderwijs moet vanaf het prille begin gewaakt worden over ongelijkheden. Scholen moeten de kwaliteiten en talenten van alle leerlingen erkennen.

Ze kunnen bijvoorbeeld naast klassieke lesmethoden een aanpak hanteren die beter aansluit bij leerlingen met een lagere sociaaleconomische status of met een andere etnische achtergrond. Scholen moeten wel de nodige middelen krijgen om te kunnen compenseren voor de ongelijke start van hun leerlingen.

Wonen en spelen

Op het gebied van huisvesting geldt uiteraard dat een groter aanbod aan betaalbare en kwaliteitsvolle woningen voor lage inkomensgroepen beschikbaar moet zijn. Sociale woningen, sociale verhuurkantoren en huursubsidies zijn hier stukjes van de puzzel.

Kinderen moeten in hun woonbuurt ruimte hebben om veilig te spelen. Of, in het geval van jongeren, plekken waar ze mogen ‘rondhangen’ zonder dat dit stelselmatig als negatief wordt gepercipieerd.

De buurt kan via een laagdrempelig aanbod van sport- en vrijetijdsvoorzieningen ontplooiingskansen bieden aan kinderen en jongeren. Dit aanbod moet wel vertrekken vanuit hun wensen en verwachtingen om aan te sluiten bij hun leefwereld. Initiatieven als de Uitpas of het Steunpunt Vakantieparticipatie zijn toe te juichen.

Fysieke en mentale gezondheid

Onderzoek leert dat wonen in achtergestelde buurten een nadelige impact kan hebben op de gezondheid en ontwikkeling van kinderen. Een buurtgerichte aanpak van gezondheidszorg, bijvoorbeeld in de vorm van wijkgezondheidscentra, kan hierop inspelen. Het moet gaan om universele voorzieningen die voor alle kinderen toegankelijk zijn, met aandacht voor het bereiken van kwetsbare groepen.

‘Er moet ook aandacht zijn voor de mentale gezondheid.’

Aandacht moet niet alleen gaan naar de fysieke, maar ook naar de mentale gezondheid. Als armoede stress veroorzaakt en ouders er moeilijk in slagen om gepaste strategieën toe te passen, moeten ze ergens terecht kunnen met hun zorgen en problemen. Dure geestelijke gezondheidszorg en wachtlijsten staan dit in de weg, evenals het niet weten waar men waarvoor terecht kan.

Gratis preventieve gezinsondersteuning biedt een enorme meerwaarde voor ouders. Ook voor kinderen betekent armoede mentale en emotionele belasting. Ook zij hebben nood aan vertrouwensfiguren.

Bovendien moet het taboe op armoede doorbroken worden. Niet durven praten over je situatie en problemen verstoppen voor anderen, verergert mentale zorgen.

Hoger inkomen

Uiteraard is het verhogen van het inkomen van gezinnen met kinderen zeer belangrijk. Zolang de minimumuitkeringen en leeflonen ontoereikend zijn, blijven gezinnen gevangen in armoede.

‘Toereikende uitkeringen geven meer ademruimte.’

Toereikende uitkeringen geven meer ademruimte, bijvoorbeeld om de zoektocht naar werk te kunnen voortzetten. Ze zorgen er ook voor dat mensen die langdurig van de arbeidsmarkt zijn uitgesloten menswaardig kunnen leven.

Naast het verhogen van de sociale minima moet worden ingezet op kostencompenserende maatregelen, zoals de kinderbijslag, de schooltoelage en de maximumfactuur in het onderwijs. Deze systemen kunnen worden verbeterd of uitgebreid. Ze worden best zoveel mogelijk automatisch toegekend om te vermijden dat ze onvoldoende benut worden.

Overleg maakt verschil

Ook lokale overlegplatformen spelen een rol in de strijd tegen kinderarmoede.Volders, S., Martijn, I., Verschueren, W, Walterus, B. en Van Geertsom, J. (2015), ‘Kinderen eerst: lokale overlegplatformen voor de preventie en opsporing van kinderarmoede’, in Dierckx, D., Coene, J., Raeymaeckers, P. en van der Burg, M. (red.), Armoede en Sociale Uitsluiting, Jaarboek 2015, Leuven, Acco.Het betreft netwerken van diverse actoren die met kinderen in aanraking komen, zowel uit de welzijns- als niet-welzijnssector. Op lokaal niveau kunnen netwerken door samenwerking, expertisedeling en overleg het verschil maken.

‘Op lokaal vlak kunnen netwerken het verschil maken.’

Lokale actoren moeten elkaars aanbod kennen en weten naar wie kan worden doorverwezen. Maar ze moeten ook overlap vermijden door zoveel mogelijk aan te sluiten bij bestaande initiatieven. Dergelijk netwerk van (hulpverlenings)actoren moet structureel ingebed worden, niet projectmatig.

Gerichte participatie

Ten slotte wijst het jaarboek naar het belang van beleidsparticipatie door kinderen en jongeren. Het draagt vooral bij aan het ontwikkelen van zelfvertrouwen, zelfrespect en de morele, sociale en emotionele ontwikkeling van jongeren. Bovendien komt beleidsparticipatie de kwaliteit van datgene waar men inspraak in krijgt ten goede.

Daarom zijn kindvriendelijke steden een positieve ontwikkeling. Steden moeten hun beleidsvoering afstemmen op de noden en behoeften van kinderen en jongeren.Piessens, A. en Vaningelgem, F. (2015), ‘Een stad, wat is dat? Het perspectief van kinderen en jongeren op hun stad’, in Dierckx, D., Coene, J., Raeymaeckers, P. en van der Burg, M. (red.), Armoede en Sociale Uitsluiting, Jaarboek 2015, Leuven, Acco.In het kader van een armoedebeleid kunnen ze daarbij prioriteiten stellen ten aanzien van kinderen die minder ontplooiingskansen hebben.

Het bestrijden van kinderarmoede is dus geen sinecure, maar zowel de lokale, regionale als federale overheden dragen hierin verantwoordelijkheid en moeten de krachten bundelen.

Reacties

We zijn benieuwd naar je mening!
Blijf hoffelijk, constructief en respectvol

 

Elke reactie wordt gemodereerd. Lees hier onze spelregels. Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd.