Werkdruk is hét thema!
Vorig jaar hield de Federatie van Vlaamse OCMW maatschappelijk werkers een bevraging bij haar leden. Daaruit bleek dat de toegenomen werkdruk met stip het thema was waar maatschappelijk werkers van wakker liggen.
‘Sinds corona zijn de drempels naar mutualiteiten en vakbonden toegenomen.’
De Federatie ging op zoek naar concreet feitenmateriaal en identificeerde drie oorzaken van die toegenomen werkdruk: ontoegankelijkheid van sociale organisaties, bureaucratie van de bovenlokale overheid en extra druk van het eigen OCMW of lokaal bestuur.
Ziekenfonds
Maatschappelijk werkers ervaren een hogere werkdruk doordat tal van andere organisaties minder toegankelijk werden: mutualiteiten, vakbonden, sociale huisvestingsmaatschappijen… Zeker sinds corona zijn de drempels toegenomen.
OCMW maatschappelijk werkers hebben het gevoel dat vragen van mensen daardoor al te gemakkelijk naar hen worden doorgeschoven. Een medewerker getuigt: “Het lijkt wel of sommige diensten de coronamaatregelen en telewerken als alibi gebruiken om de groeiende afstand met cliënten te vergoelijken. Het OCMW moet het gat dan maar dichtrijden.”
Niet alleen maatschappelijk werkers doen hierover hun beklag. De koepel van de wijkgezondheidscentra signaleerde eerder eenzelfde bekommernis. Ze werden bijgetreden door auteur Erik Vlaminck. Hij richtte zijn brief van Dikke Freddy aan de bazen van de onafhankelijke ziekenkas: “Geen enkele firma hield zijn burelen tijdens de coronacrisis langer gesloten dan de Belgische ziekenkassen.”
Hoge drempel
Inclusie is een opdracht voor alle sociale organisaties. Het is voor ons duidelijk dat de meest kwetsbare mensen de dupe zijn van een te ver doorgedreven digitalisering van de dienstverlening. Als Federatie willen we hier dan ook met klem tegen protesteren.
‘Papieren en documenten worden opgesteld in een jargon dat veel mensen niet begrijpen.’
Bovendien gebruiken tal van organisaties ook veel te moeilijke taal. Zelfs na jaren signaleren en aankaarten, worden papieren en documenten nog altijd geschreven in een jargon dat veel mensen niet begrijpen.
Veel maatschappelijk werkers hebben er moeite mee: “Deze klachten zijn niet nieuw. De instanties zijn wel degelijk op de hoogte van onze ervaringen, maar doen er weinig mee. Documenten voor de bevolking moeten dringend doorgelicht worden door specialisten in duidelijke en eenvoudige taal.”
Daarnaast zijn documenten uitsluitend in het Nederlands opgesteld: “Heel wat nieuwkomers begrijpen niet wat ze allemaal in de bus krijgen en doen beroep op het OCMW voor tekst en uitleg. Men moet dringend documenten ook beschikbaar maken in andere talen. Al te vaak wordt de taalwetgeving als excuus ingeroepen om niets te doen.”
Tenslotte wijzen maatschappelijk werkers op nodeloos ingewikkelde procedures die het cliënten moeilijk maken om hun rechten uit te putten.
Waar is de administratieve vereenvoudiging?
Maar naast die sociale organisaties zorgt ook de bovenlokale overheid voor meer druk. De roep om administratieve vereenvoudiging en duidelijke regelgeving vindt geen gehoor. Als er al eens een positief initiatief komt, dan wordt dit snel gecounterd door bijkomende nieuwe regelgeving.
‘De roep om administratieve vereenvoudiging vindt geen gehoor.’
Twee voorbeelden uit de dagelijkse OCMW-praktijk: “Instructies van de POD Maatschappelijke Integratie over de verrekening van vakantiegeld in functie van het leefloon zijn praktisch niet haalbaar en onmogelijk correct op te volgen. Net als de formules voor de berekening van de verkoop van een eigendom. Die zijn te ingewikkeld”
Dat de overheid controle wil uitoefenen op de toepassing van de wet en de besteding van de middelen is begrijpelijk. Maar veel maatschappelijk werkers ervaren de vragen naar verantwoording als disproportioneel.
Eigen lokale werking
Maatschappelijk werkers van de OCMW’s nemen ook hun eigen lokaal bestuur in het vizier als het gaat om de hoge werkdruk.
Heel wat klachten en opmerkingen gaan over personeel dat niet of niet tijdig vervangen wordt, over ongebruiksvriendelijke software en over complexe interne procedures en protocollen. Vaak heeft een lokaal bestuur ook te weinig aandacht voor de eigenheid van het sociaal werk. Sinds de inkanteling van het OCMW in de gemeente is dit nog meer een thema.
‘Ik werk nog maar drie jaar als maatschappelijk werker en voel me al uitgeblust.’
Onder al deze klachten zit een dieper ongenoegen over een gebrek aan erkenning en waardering, zowel vanuit het management als het politieke bestuur. Twee maatschappelijk werkers doen kort hun verhaal.
“Wat momenteel voor veel frustratie zorgt, is de houding van de raadsleden op het Bijzonder Comité. Waar de raadsleden ons vroeger erkenden als specialisten, wordt nu bij elk verslag een hoop commentaar gegeven. Dit zorgt voor veel onnodige stress, en maakt ook dat sommige hulpvragen misschien wel niet meer worden gesteld, wat in het nadeel is van de cliënt.”
“Toen ik startte als maatschappelijk assistent kwam ik net van de schoolbanken. Ik kwam terecht in een slagveld. De werkdruk was te hoog. Ervaren collega’s vielen één voor één uit. Van een opleiding was geen sprake. Tot laat in de nacht zocht ik uit hoe ik mijn werk moest doen. (…) Ik werd in de steek gelaten. Ik ben boos dat dit nog steeds mijn job bemoeilijkt, het gebrek aan zelfvertrouwen door de vele fouten, het gebrek aan energie om zaken opnieuw aan te pakken. Ik werk nog maar drie jaar als maatschappelijk werker en voel me al uitgeblust.”
Maatschappelijk werkers zijn bruggenbouwers
Door al die extra administratie en bureaucratie, dreigt het begeleidingswerk van een OCMW-werker helemaal onder te sneeuwen. Administratie is altijd al een onderdeel geweest van ons werk, maar het aandeel is disproportioneel groot geworden. Onaanvaardbaar groot: het verstikt de begeleidingsopdracht.
‘Het aandeel administratie is onaanvaardbaar groot.’
Maatschappelijk werk in het OCMW is verbindend werken tussen mensen, groepen, organisaties en de samenleving. Maatschappelijk werkers zijn bruggenbouwers. Wij helpen mensen om hun plek te vinden in de samenleving, er actief aan te participeren en er aan bij te dragen.
Dit begeleidingswerk is meer dan ooit nodig in tijden waarin de sociale ongelijkheid blijft groeien, alsook de wrok van achtergestelde groepen tegen die ongelijkheid. Professor en armoede-expert Bea Cantillon waarschuwde onlangs nog dat deze gevoelens een onderschat gevaar zijn.
Het is in het belang van de samenleving dat iedereen er zijn plek vindt en het gevoel heeft er bij te horen. Sociaal werk van de OCMW’s kan hier een sleutelrol spelen. Het OCMW bereikt immers jaarlijks een paar honderdduizend alleenstaanden en gezinnen, vaak mensen die zich door de samenleving in de steek gelaten voelen.
Wat nu?
Toen we als Federatie het resultaat van de bevraging voorlegden aan de Vereniging van Vlaams Steden en Gemeenten (VVSG) bleek dat zij deze klachten ook al hadden opgevangen. Ze toonden bereidheid om rond concrete dossiers samen te werken.
Ook met de POD Maatschappelijke Integratie hadden we een onderhoud. Ook zij nemen de aangegeven pijnpunten ernstig en zijn bereid te streven naar meer administratieve vereenvoudiging. Een project daarrond is reeds van start gegaan.
De toekomst oogt niet hoopvol
Eind vorig jaar vierden we als Vlaamse Federatie onze 35ste verjaardag. Zo te zien zijn er weinig redenen voor een feest, en ook de toekomst oogt niet hoopvol. Er zijn immers nog kwesties die ons zorgen baren…
‘Het Sociaal Huis staat nog niet in brand, maar het smeult wel.’
Denk bijvoorbeeld aan de superdiversiteit die op veel onvoorbereide lokale besturen afkomt, de vermaatschappelijking van zorg die soms op de OCMW maatschappelijk werkers wordt afgewenteld, de impact van de wachtlijsten in de geestelijke gezondheidszorg op de OCMW’s, de steeds prangender wordende wooncrisis en de mogelijke besparingen en saneringen die ons boven het hoofd hangen in nasleep van de pandemie.
Het Sociaal Huis staat nog niet in brand, maar het smeult wel. Het is hoog tijd om maatregelen te nemen.
De Federatie zal dan ook vasthoudend en vastberaden blijven kloppen op vele deuren, zowel lokaal als bovenlokaal als bij partnerorganisaties. Wij willen immers vermijden dat een Overbevraagd OCMW verandert in een Onbemand Centrum voor Maatschappelijk Welzijn.
Reacties [12]
mijn eerste werkervaring was ook in een OCMW. Waar ik voor de leeuwen werd gegooid en mezelf ben verloren. Van authentiek en empatisch naar strak en gefrusteerd. Dit was een onthoudbare situatie voor mezelf en de clienten.
De organisaties waar OCMW cliënten beroep op moeten doen (banken, mutualiteiten, vakbonden, hulpkas,…) vertrekken voor hun dienstverlening vanuit hun eigen behoeften, niet vanuit de behoefte van de cliënt. Digitale processen kunnen nog veel sterker geoptimaliseerd en zijn een goed hulpmiddel op de achtergrond, zodat mensen niet telkens opnieuw nog allerlei dienen te bewijzen. Veel informatie is voorhanden. Als maatschappelijk werker zie je het totale plaatje van je cliënt en probeer je de telkens groter wordende hiaten op te vullen.
Alle extra’s bovenop een dossier tijdig verlengen of een nieuwe in orde maken is er te veel aan.
De werkdruk zou al veel kunnen verlagen door GPMI’s /
– terug te beperken voor specifieke situaties – bv. enkel jongeren en enkel dossiers die moeilijk lopen
– of maar om de 6m te evalueren (2x/j) ipv 3x/j
Het GPMI is in het leven gekomen om jongeren tussen 18-25j meer kansen te geven en niet onmiddellijk te kunnen afschaffen. De politiek heeft dan beslist dat dit voor iedereen moet (op enkele uitz. na) onder het mom van ‘de leefloner moet beseffen dat er verwachtingen en voorwaarden zijn om leefloon te krijgen (dit komt politiek goed over naar de buitenwereld) maar dat ook hij dingen mag verwachten van ons’. Ik ervaar het vooral als een administratieve extra grote werkdruk. En als de inspectie dan nog moeilijk doet over punten en komma’s die er moeten staan.. waar zijn we dan mee bezig?? .. en meer kan ik hier blijkbaar niet kwijt :(
Nav 20 jaar OCMW bracht De Rynck in 1998 een zelfde analyse. Men kan niet verwachten dat maatschappelijk werkers, of meer samenwerking op de eerste lijn, of meer ondersteuning vanuit de tweede lijn de stijgende en complexere instroom de baas kan. Een sociale dienst of OCMW, zelfs een lokaal bestuur heeft geen grip op alle factoren die de instroom doen toenemen. Decentralisatie biedt tal van mogelijkheden om op het lokale niveau aan de slag te gaan, maar veel hefbomen liggen (terecht) op hogere beleidsniveaus omdat zij net mee verantwoordelijkheid zijn voor (een deel) van die verhoogde instroom).
Ik ben nu 6 jaar op pensioen, het is niet anders dan vroeger. Ik heb tijden gekend dat maatschappelijk werkers 100 dossiers moesten bolwerken. Dan kwam men met meetsystemen voor de zwaarte van het dossier te meten maar daar ben je niet veel mee bij personeelstekort. Het takenpakket van de maatschappelijk werker wordt steeds uitgebreider. Ook de interacties van de OCMW-raadsleden op de zittingen waren dikwijls bedroevend laag van niveau. Je mag van geluk spreken dat je als steunvrager een maatschappelijk assistent treft die goed geargumenteerde verslagen kan opmaken. Ik heb jarenlang gehoopt op een positieve verandering maar dit gebeurt niet en de corona zal de problematiek van werkdruk alleen maar erger hebben gemaakt. Ik zie wel een groot verschil met de werkdruk in de grote steden t.o.v. de kleine gemeenten. In deze laatste is de werkdruk veel lager en kunnen zij veel meer echt maatschappelijk werk doen.
Bijkomend heeft de digitalisering een enorme vaart genomen. afspraken maken met diensten vergen al competenties ( bellen met keuzemenu, facturatie online, afspraken online met keuzemenu, verwijzingen naar digitale dossiers edm) Veel basisdiensten worden onbereikbaar als deze kennis er niet is (energieleveranciers, Watergroep, ziekenfondsen, stadhuis, syndicate, hulpkas, VDAB, edm. We zien binnen intake hierdoor toestroom van vragen. Mensen nemen contact met OCMW om elders een afspraak te kunnen krijgen of hun digitale dossier te bekijken, om mail te versturen edm.
Digitalisering en strikt werken op afspraak maakt dat maatschappelijk medewerkers inderdaad veel tijd steken in het bemiddelen van toegang tot basisdiensten. Is het ondenkbaar om dergelijke (deels) publieke diensten te verplichten tot een minimum aantal openingsuren met vrije inloop.
Dan moeten de ocmw’s op hun beurt er ook voor zorgen dat het weer niet op afspraak is lijkt mij. Ook dat zie je gebeuren…
Tijdens deze covid-19 crisis werden de hulpverleners binnen de OCMW’s wegens onbereikbaarheid van de meer bevoegde diensten geconfronteerd met vragen waarvoor ze normaliter contact zochten met de ziekenfondsen en/of de vakbonden. Komt daarbij nog dat de Hulpkas gewoonweg onbereikbaar was en totaal in de soep draaide. Dit kwam bovenop hun gewone werk. Gevolg uitval wegens ziekte. De zieken werden nauwelijks vervangen omdat er geen maatschappelijk werkers te vinden zijn. De betrekkingen van maatschappelijk werkers binnen de OCMW’s zijn ook minder aantrekkelijk geworden gezien een statutaire aanstelling eerder een uitzondering dan wel een regel is. Door de ongewilde en ongevraagde “samenvoeging” met de gemeente, worden de statutaire betrekkingen ingevuld door moeilijk te vinden “directeurs”. Dit betekent concreet dat heel wat sociale diensten enkel nog uit contractuele personeelsleden bestaan met weinig kans op een statutaire aanstelling.
En de toestand in de Brusselse OCMW’s is ook triestig…. Administratie, encodages, rapporten.. Maar het sociaal werk? Ver te zoeken… Ik ben blij dat ik bijna op pensioen mag…
Constructieve voorstellen tot verbetering werksituatie kan bijvb zijn: 1. een vast getal aan te begeleiden gezinnen in leefloon. Het getal van maximum 60 gezinnen per maatschappelijk werker lijkt mij aanvaardbaar gezien de administratieve werlast en gezien de begeleidinngsopdracht. Dit getal van 60 per maatschappelijk werker mag niet overschreden worden. Doet het dit wel dan zijn er bijkomende aanwervingen van sociaal werkers nodig.
2. Permanente bijscholing en opvolging van maatschappelijke ontwikkeling is opdracht van elke OCMW -sociaal werker om vlot basisproblemen op te lossen.
3. Uitbreiding aantal maatschappelijk werkers voor trajectbegeleiding cliënten naar vinden van werk. Dit onderdeel van begeleiding wordt nog te weinig benut.
Het is positief dat mw’ers een signaal geven. Nog beter zou zijn als er zou gepleit worden worden voor een echte structurele oplossing. Ook Bea Cantillion is de gedachte genegen van een beperkt basisinkomen om de armoede te bestrijden. Het concept welvaartgarantie met zijn automatische toekenning zou zelf het Bijzonder Comité overbodig maken. De vrijgekomen gelden zouden bijvoorbeeld kunnen gaan naar meer supervisie en bijscholing, zelfzorg als preventie om het werk kwalitatief verder te kunnen zetten. In afwachting zit er niets anders op om het Bijzonder Comité als een partner te beschouwen. De stelling dat op ieder verslag opmerkingen zijn is overtrokken. Meer onderling overleg is wenselijk, maar op termijn is een afschaffing van het Bijzonder Comité aangewezen. Maar dan moet men eindelijk eens werk maken van een structurele oplossing.
Zeker lezen
Evi Hanssen: ‘Palliatieve zorgverleners zijn de vroedvrouwen van de dood’
‘AI biedt enorme kansen voor sociaal werk’
Monsterbrouwsel Fentanyl: ‘Ik wil het niet zien, maar kan niet stoppen met kijken’
Functionele cookies Altijd actief
Voorkeuren
Statistische cookies
Socialemediacookies