Wie is wie?
We zijn op Tilburg University waar Tine Van Regenmortel leiding geeft aan de Academische Werkplaats Sociaal Werk van Tranzo. Aan de KU Leuven is ze ook hoofd van de HIVA-onderzoeksgroep armoede, maatschappelijke integratie en migratie, en professor aan de master sociaal werk. “Het is boeiend om te combineren. De academische werkplaats vormt een brug tussen wetenschap en praktijk. Het is hoogstaand wetenschappelijk onderzoek, maar wel met duidelijke praktijkrelevantie. In Leuven heb ik meer managementtaken en een onderwijsopdracht. Dat is dus een perfecte combinatie.”
“Er is verschil tussen Nederland en Vlaanderen.”
Didier Reynaert is halverwege zijn beide werkplekken in Nijmegen en Gent uitgestapt en aangeschoven. Didier is lector Sociaal Werk aan de Hogeschool Gent, faculteit Mens en Welzijn. Hij maakt deel uit van de onderzoeksgroep ‘Sociaal Werk en Mensenrechten’ en het facultair Expertisecentrum E-QUAL. Hij is als docent ook verbonden aan de masteropleiding sociaal werk van de HAN in Nijmegen.
“In Gent doe ik praktijkgericht onderzoek, terwijl ik ook graag onderwijs geef. Lesgeven aan de master is meer begeleiden, omdat je studenten krijgt met bakken ervaring in de praktijk dus het onderwijs bestaat echt uit ervaring delen en van elkaar leren.”
Vlaanderen en Nederland
Is er eigenlijk veel verschil in de organisatie van het sociaal werk in Nederland en Vlaanderen? Volgens Van Regenmortel wel en niet. “De organisatie en de wetgeving zijn anders, maar er zijn wel zaken die gelijk lopen. In Vlaanderen ligt de focus ook op het lokale, bijvoorbeeld.”
In Vlaanderen wordt het sociaal werk uitgevoerd via twee grote organisaties, zo vertelt ze: de Openbare Centra Maatschappelijk Welzijn (OCMW) en de Centra voor Algemeen Welzijnswerk (CAW) die privaat zijn georganiseerd. Daarnaast zijn er ingebouwde sociale diensten bij de mutualiteiten.
Dat lijkt anders dan in Nederland, maar tegelijkertijd ligt er steeds meer nadruk op samenwerking tussen diensten en sectoren, op schaalvergroting en fusie, aldus Van Regenmortel, net zoals in Nederland. “De beweging is om intergemeentelijk samen te werken, outreachend te werken, met de focus op armoede, sociale bescherming en activering.”
Rechtsongelijkheid
Volgens Reynaert vormen met name de private instellingen het grote verschil. “Het begrip ‘gesubsidieerde vrijheid’ staat daarbij centraal. De overheid biedt subsidies en redelijk ruime kwaliteitskaders, bijvoorbeeld op het gebied van geestelijke gezondheidszorg, jeugdzorg en de gehandicaptenzorg, en de verenigingen voeren het uit. Dit middenveld bepaalt voor een groot stuk hoe de zorg en begeleiding ingericht worden. In Nederland stuurt de overheid de hervormingen aan met een duidelijk doel. In Vlaanderen is dat lastiger, door dat sterke middenveld.”
‘Het helpt niet dat Vlaanderen geen beroepsorganisatie heeft.’
“Dat werkt aan twee kanten: aan de ene kant is dat middenveld een belangrijke buffer tegen sterk overheidsingrijpen zoals bijvoorbeeld besparingen. Maar aan de andere kant is datzelfde middenveld vaak erg rigide en gaan inhoudelijke koerswijzigingen vaak erg traag. En het helpt niet dat we geen beroepsorganisatie hebben.”
“Wat ook lastig aan deze structuur is”, zo vult Van Regenmortel aan – “en dat zie je nu ook in Nederland – is dat er veel verschillen zijn van gemeente tot gemeente. Dat kan leiden tot een sponsfunctie van gemeenten met een sterk sociaal beleid. En het kan een spanningsveld opleveren met rechtsgelijkheid voor de burger.”
Actief discours rond armoede
Thematisch staan er andere onderwerpen op de Vlaamse en de Nederlandse agenda. In Nederland gaat de discussie recent bijvoorbeeld over decentralisatie en de effectiviteit van zorg en welzijn. Reynaert: “Wat betreft kennisopbouw en de vraag naar effectiviteit van kennis kunnen we veel leren van Nederland.”
‘Het thema armoede leeft meer in Vlaanderen.’
Van Regenmortel vult aan: “Maar het thema armoede leeft meer in Vlaanderen, met het Vlaams netwerk van verenigingen waar armen het woord nemen en de methodiek van het inschakelen van ervaringsdeskundigen in de armoede en sociale uitsluiting op diverse niveaus. De enorme ervaringsdeskundigheid van mensen die leven in armoede heeft invloed op beleid en praktijk. Dat is een groot verschil. We kijken vanuit Vlaanderen vaak naar Nederland wat betreft kennis, maar op dit onderwerp hebben wij veel expertise.”
“We hebben een coördinerend minister armoedebestrijding in Vlaanderen. Het discours rondom armoede zit zo in de politieke structuur, maar ook in het beleid en de praktijk. We denken in Vlaanderen meer vanuit sociale bescherming, vanuit empowerment, zodat mensen zelf kunnen beslissen waar ze hun geld aan besteden.”
Hoewel Van Regenmortel ook sterk nuanceert of dat altijd lukt in de praktijk: “Op papier, in beleidsnotities is het mooi, in praktijk natuurlijk minder makkelijk. Mensen die leven in armoede en die meedenken met beleid kunnen daardoor ook gefrustreerd raken. Ze werken zo hard maar wat levert het op?”
Rechtvaardigheid
Didier Reynaert trekt het debat rond armoede breder: “In Vlaanderen wordt het sociaal werk vaak onderbouwd vanuit kwesties van sociale rechtvaardigheid. In Nederland vind ik het sociaal werk vaak aangestuurd vanuit efficiëntie en effectiviteit. Nederland kan dus ook wat leren van het sociale rechtvaardigheidsperspectief, en hoe dat te vertalen is naar de praktijk. Dat probeer ik in de master sociaal werk in Nijmegen op de agenda te zetten. We focussen op hoe we een handelingskader over rechtvaardigheid kunnen vertalen naar het concreet handwerk van de sociaal werker.”
‘Efficiëntie en verantwoording hebben het overgenomen.’
Ook zet hij samen met onder meer de Hogeschool van Amsterdam een Vlaams-Nederlands netwerk op van docenten om rechtvaardigheid terug te krijgen in het curriculum van opleidingen sociaal werk.
Van Regenmortel beaamt: “Rechtvaardigheid was in Nederland belangrijk tot de jaren negentig, maar efficiëntie en verantwoording hebben het overgenomen. Nu duikt het op als ‘eigen kracht’, maar dat is veelal een eenzijdige invulling van empowerment en vooral bedoeld om de professionele hulp te verminderen, vanuit het idee: we leren het individu bepaalde vaardigheden aan en dan is het probleem opgelost. De psychologische en relationele dimensie en zeker ook het structurele karakter van uitsluiting is men weer een beetje vergeten.”
Terwijl studenten het juist heel interessant vinden, zo merkt Reynaert. “Het lijkt of ze erop zitten te wachten. Daarom moeten we een tegendiscours ontwikkelen, want we zien nu ook de uitwassen van het efficiëntie-denken. Hulp is teruggeplaatst naar de keukentafel onder druk van de bezuinigingen, en de structurele aandacht van het sociaal werk verdween quasi volledig.”
Enge definitie van effectiviteit
Effectiviteit is overigens niet afwezig in het Vlaamse debat over sociaal werk. Dat komt onder meer door de sterke verbinding van het vak met de universiteit, die in Nederland helemaal is losgelaten.
Van Regenmortel: “Vlaanderen heeft vanaf het begin af aan academische masters sociaal werk gehad die veel invloed hebben gehad op de positie en de identiteit van het sociaal werk. Het is daardoor sterker wetenschappelijk onderbouwd. Wetenschappers zijn mee-partners van het sociaal werk. Effectiviteit is daardoor wel een onderwerp, maar niet vanuit de enge definitie van ‘Werkt het?’. Het gaat over vakmanschap, cliënt-factoren, organisatie en samenleving. We hebben daardoor een bredere visie op effectiviteit. Waarom werkt het, voor wie werkt het, in welke context werkt het? In Nederland is er focus op de interventie zelf, terwijl de werker in een complexe context werkt die ook invloed heeft op de uitwerking. En niet te vergeten, ook de cliënt heeft impact.”
‘Ik zie in Nederland weinig mobilisatie rond armoede.’
Reynaert stuitte in Nijmegen ook op de verschillen, en daarmee zijn we terug bij het thema armoede. “Ik was op zoek naar Nederlands materiaal om mijn lessen voor te bereiden en ik schrok ervan hoe weinig ik kon vinden rond armoede dat geschreven is vanuit het sociaal werk. Ik dacht, misschien is het probleem hier kleiner dan in Vlaanderen, maar het aantal mensen dat in Nederland in armoede leeft, stijgt. Ik zie weinig mobilisatie rond dat thema vanuit het sociaal werk.”
Beschuldigen
Van Regenmortel heeft zelf veel onderzoek gedaan naar armoede en maakte in Eindhoven deel uit van de gemeentelijke Taskforce Armoede. Zij ziet in Nederland de problematiek rond armoede beperkt tot schuldenproblematiek. “Nu komt er wat meer aandacht voor, bijvoorbeeld voor kinderen die in armoede leven. Maar het is erg geïndividualiseerd, en dat leidt ook tot beschuldigen. De schaamte is daardoor ook enorm, terwijl armoede structurele redenen heeft.”
‘Ouders krijgen de schuld.’
Reynaert is mede-oprichter en voormalig voorzitter van het Kenniscentrum Kinderrechten in België en ziet wel dat de aandacht voor kinderarmoede in Nederland stijgt. “Het is een goede ontwikkeling, maar de andere kant van de medaille is dat ouders de schuld krijgen. Kinderen ontvangen dan wel ondersteuning, maar hun ouders niet.”
Van Regenmortel: “Zo zie je dat het probleem niet opgelost geraakt. Uithuisplaatsing komt dan ook vaak door armoede. Het sentiment, de moraal speelt een rol. Terwijl je daar preventief en ambulant zwaar op zou moeten inzetten.”
Geloof in mensen
Het lijkt een grote paradox. Vlaanderen kent drie academische masters – in Leuven, Gent en Antwerpen – die het vak voorzien van een theoretische basis, terwijl in Nederland het sociaal werkonderwijs alleen aan hogescholen plaatsvindt.
Reynaert: “De kennisopbouw over het sociaal werk vanuit de universiteiten is in Nederland erg beperkt. Zo verliest Nederland haar historische voorsprong.” Tegelijkertijd is het werk in Nederland meer instrumenteel en kennisgericht, terwijl sociaal werkers in Vlaanderen activistischer zijn, en meer gericht op structurele uitsluiting, empowerment en samenwerking met cliënten.
‘In Vlaanderen zijn sociaal werkers activistischer.’
Maar zijn die verschillen wel zo groot? Reynaert: “De masters aan de hogescholen in Nederland zijn een mooie combinatie van theorie en praktijk.” En Van Regenmortel merkt: “In Nederland heerste eerder een terughoudendheid voor theorie, maar als ik nu ga spreken, dan voel ik dat er meer interesse is.” Dat ziet ze ook in de Academische Werkplaats Sociaal Werk in Tilburg. “Bij ons werken tien doctoraatsstudenten aan praktijkgericht onderzoek. Het lijkt een nieuw model van universitair onderzoek, waarbij de twee met elkaar verbonden zijn. Je ziet het ook bij de lectoren die vaker op hoger academische niveau werken. Het is niet eenvoudig, maar het kan wel.”
Ook ziet ze dat het vak in beide landen opnieuw gaat over de visie en persoonlijke motivatie van de werkers: “De visie, het geloof in mensen, het idee dat iedereen capaciteiten heeft, toegang tot bronnen moet krijgen, dat we mensen moeten helpen keuzes te maken, dat we activering breder moeten invoeren, en de kwaliteit van leven als kernconcept inzetten: zulke ideeën zijn in beide landen belangrijk.”
Reacties [2]
Nederlands – Vlaams network Mensenrechten in het sociaal werk
Didier Reynaert
Hans Van Crombrugghe
Geachte, Is het mogelijk een studie over het OCMW-Antwerpen en het CAW-Antwerpen
Met betrekking tot de mensenrechten te doen?
Mvg
Klaus
Email:
kdluethje@hotmail.com
zeer boeiend
Zeker lezen
Evi Hanssen: ‘Palliatieve zorgverleners zijn de vroedvrouwen van de dood’
‘AI biedt enorme kansen voor sociaal werk’
Monsterbrouwsel Fentanyl: ‘Ik wil het niet zien, maar kan niet stoppen met kijken’
Functionele cookies Altijd actief
Voorkeuren
Statistische cookies
Socialemediacookies