Verhaal

Het probleem in de jeugdhulp is het plaatstekort

Leg de focus op kinderen en jongeren

Geert Schuermans, Klaas Poppe

Welke gevolgen heeft vermaatschappelijking voor de meest kwetsbaren in de samenleving? Samenlevingsopbouw Vlaanderen interviewt hierover een rits mensen. Wat is hun hoop? Wat is hun vrees? Eveline Popelier en Tom Vangrysperre, directeur en adjunct-directeur van Binnenstad vzw uit Brugge, staan in de frontlinie van de jeugdhulp.Samenlevingsopbouw Vlaanderen werkt aan een visienota over vermaatschappelijking. Dit interview past in een langere reeks.

jeugdhulp

Jeugdhulp

Binnenstad vzw is een jeugdhulporganisatie met zowel een ambulant als residentieel hulpaanbod. Ze zijn er voor jonge kinderen, adolescenten en jongvolwassenen. Cliënten komen bij Binnenstad vzw terecht met een eigen hulpvraag of omdat de samenleving het voor hun eigen welzijn nodig acht.

Directeur Eveline Popelier: Ongeveer 75% van de cliënten binnen ons residentieel aanbod wordt nu door de jeugdrechtbank geplaatst. Vroeger was dat fiftyfifty. De helft van de jongeren kwam hier toen nog vrijwillig aankloppen. Bovendien zijn de problemen waarmee deze kinderen en jongeren kampen, steeds zwaarder en vooral complexer.

‘Problemen van jongeren worden steeds complexer.’

In 2014 heeft de Vlaamse jeugdhulp een grote hervorming doorgemaakt. Integrale jeugdhulp zorgde voor een onderscheid tussen rechtstreeks en niet-rechtstreeks toegankelijke hulp.

Eveline: Het systeem werkt als een filter. De meer intensieve hulp, zoals wij die onder meer bieden, krijg je alleen als de intersectorale toegangspoort zijn fiat geeft. Je moet al een behoorlijk zwaar dossier hebben om nog residentiële zorg te krijgen.

Waarom werd die intersectorale toegangspoort ingevoerd?

Adjunct-directeur Tom Vangrysperre: In de jeugdhulp is er een enorm plaatstekort. In onze voorziening hebben we 58 residentiële plaatsen. Die zijn door de band genomen steeds volzet. Daarnaast zijn er de wachtlijsten, waar soms meer jongeren op staan dan we capaciteit voor hebben. We zijn lang niet de enige. Dit was al zo voor de hervormingen. Integrale jeugdhulp heeft geen fundamentele capaciteitsuitbreiding met zich meegebracht. Wel kwam een systeem op gang om de toegang tot deze overbevraagde hulp te beheersen. Dat had gevolgen. Voorzieningen als de onze werken nu in een vervreemdend, sterk bureaucratisch systeem. Bovendien moeten we ons positioneren in een hulpverleningsmarkt en krijgen we meer complexe, meervoudige hulpvragen.

Hoe werkt het precies?

Tom: Wanneer een jeugdhulpverlener van bijvoorbeeld een centrum voor leerlingenbegeleiding, een centrum voor geestelijke gezondheidszorg of jongerenadviescentrum, het voor één van zijn gasten nodig acht, kan hij doorverwijzen naar andere diensten, ook naar ons ambulant aanbod. Vragen die ingrijpende hulp inhouden, zoals residentiële opvang, komen bij de intersectorale toegangspoort terecht. Elke provincie heeft er zo één. Elke toegangspoort bestaat uit twee teams: een team indicatiestelling en een team jeugdhulpregie.

‘Een residentiële opname is enorm ingrijpend.’

Wat is het verschil?

Tom: De aanvraag komt eerst bij het team indicatiestelling terecht. Die gaat na welke vorm van hulp nodig is. Zij beslissen of een cliënt recht heeft op bijvoorbeeld residentiële zorg. Concreet betekent dit ook dat zij uitzoeken of de hulpverleners die voor de poort werken, het rechtstreeks toegankelijke veld, alles uit de kast hebben gehaald om dat gezin in hun eigen kracht te zetten en te zorgen dat ze alleen op weg kunnen.

Dat klinkt mij redelijk.

Eveline: Op zich is dat volkomen redelijk. Een residentiële opname is enorm ingrijpend voor kinderen en hun familie. Als het ook maar enigszins kan moet het vermeden worden. Wij zijn de eerste om dat te erkennen. Integrale jeugdhulp heeft de verdienste dat het hiervan uitgaat. Maar er is ook een andere kant aan het verhaal.

En die is?

Eveline: Dat verblijf in een instelling voor een aantal jongeren echt wel nodig is. En dat verblijf heeft nu eenmaal een hoger kostenplaatje dan ambulante zorg. Het kernprobleem in de jeugdhulp is het plaatstekort. Ik vergelijk het wel eens met een schuifpuzzel. Je kunt de stukjes nog zo veel verschuiven als je wilt, je zal steeds een leeg vak hebben. Heel dit systeem danst rond die hete brij heen en zorgt voor frustratie.

‘De toegangspoort is een bureaucratisch systeem.’

Hoezo?

Tom: De toegangspoort is een zeer bureaucratisch systeem. Wanneer een hulpverlener van oordeel is dat er meer ingrijpende en dringende hulp nodig is, moet hij inloggen in Insisto, een digitaal informatiesysteem. Op basis van een ingevuld dossier beoordeelt het team indicatiestelling of de hulpvraag ernstig genoeg is om deze hulp nodig te hebben. Daarbij stellen ze vragen ter verrijking van het dossier, zoals dat zo mooi heet. De hulpverlener komt zo terecht in een heen-en-weer van vragen waarin hij moet antwoorden of hij dit en dat al geprobeerd heeft. Maar ondertussen blijft hij wel met mensen zitten die hulp nodig hebben. Bovendien wordt deze discussie louter op papier gevoerd. Je kunt je voorstellen wat een verschil het voor een cliënt maakt om een hulpverlener te hebben die goed kan schrijven.Lees ook: Devlieghere, J. (2017), ‘Elektronische informatiesystemen in sociaal werk. Een vat vol illusies’, Sociaal.Net, 13 juni 2017.

Wat als het lukt om het dossier door de poort te loodsen?

Eveline: Dan komt het team jeugdhulpregie in beeld. Zij zoeken uit wie de hulpverlening zal uitvoeren. Concreet wijzen zij het toe aan twee organisaties. Het dossier wordt zo bijvoorbeeld bij ons en een collega-voorziening aangemeld. Wij zetten het dan op de wachtlijst.

Maar jullie hebben geen plaats.

Tom: Als we kunnen, nemen wij op. Maar een plaats voor de ene betekent geen plaats voor iemand anders. Ik denk hierbij aan een dossier van een meisje van dertien dat we kort na de start van de toegangspoort ontvingen. Ze zat op een internaat voor lagere schoolkinderen. Intussen was ze er de oudste en wilde men een overgang naar een omgeving die beter aangepast was aan haar leeftijd.  Daar is het misgelopen en nu is het best voor haar dat ze naar een voorziening komt. Maar anderen hebben voorrang. Zij staat dus al geruime tijd op onze wachtlijst.

‘Sommige kinderen staan twee jaar op de wachtlijst.”

Eveline: Sommigen staan daar wel twee jaar. Dat is lang. Op die tijd is je leven geëvolueerd. Als we hen opbellen dat er plaats is, zijn sommigen zelfs vergeten dat ze op de wachtlijst stonden. Mensen zoeken naar alternatieven. In ieder geval komt het recht op jeugdhulp in het gedrang. Elke hulpverlener weet trouwens dat je problemen beter niet laat aanslepen of escaleren. Of de probleemsituatie escaleert dusdanig dat het tot een crisis komt en pas dan schiet de mallemolen goed in gang.

Sommige situaties zijn toch te dringend om met een wachtlijst op te lossen?

Eveline: Dat klopt. Daarvoor zijn er de fasenoverleggen in het leven geroepen. Dat zijn overlegtafels waarop de deelnemers naar een oplossing zoeken voor dringende dossiers. Als een dossier ‘onredelijk’ lang wacht op hulp, kan er een Fase 2-overleg doorgaan. Zo’n overleg begint met de vaststelling dat de betrokken voorzieningen geen vrije plaats hebben. Soms zijn de cliënt en zijn ouders ook aanwezig op dat overleg.

Tom: Dat kan tot pijnlijke situaties leiden. Je kunt als vader of moeder de situatie met je kind niet meer aan, maar je wilt wel een oplossing. En dan kom je aan een tafel te zitten vol met coördinatoren en directeurs die, vaak in een zeer technisch jargon, vertellen waarom zij niets kunnen doen. Dat zijn soms beschamende taferelen.

‘Wij worden aangesproken op leed dat we niet kunnen lenigen.’

Heeft zo’n overlegtafel dan wel zin?

Eveline: Ik vermoed dat het in het leven geroepen werd vanuit een doorgedreven of moeten we zeggen misbegrepen idee van transparantie en participatie. Maar als hulpverlener en cliënt sta je machteloos. Tegelijk krijgen we quasi dagelijks mails van de toegangspoort met nieuwe dossiers. Wij worden aangesproken op leed dat we niet kunnen lenigen. Dit is lastig. Ik heb het daar heel moeilijk mee. Als je een mail moet sturen met de boodschap dat je geen plaats hebt, vraag je je toch geregeld af wat er met deze kwetsbare kinderen gebeurt.

Wat doet dit met jullie team?

Eveline: Mensen dreigen uit te vallen of vallen uit, steeds vaker voor langere tijd. Als directie probeer je er zorgzaam mee om te gaan. Dat is niet gemakkelijk. Je probeert hen in die beleidstendensen te laten meegaan, want je kunt je er niet buiten zetten. Het is een algemene maatschappelijke evolutie. Maar mensen vechten ertegen. Hulpverleners willen in de eerste plaats een goede relatie met cliënten aangaan, ze willen een band opbouwen. Dat is nog steeds de essentie van ons werk, maar het systeem dwingt ons te verzakelijken.

‘Het systeem dwingt ons te verzakelijken.’

Is het niet raar dat die evolutie zich haast geruisloos voltrekt?

Tom: Na één jaar integrale jeugdhulp waren er parlementaire hoorzittingen. Het antwoord was een resem acties om het systeem bij te sturen. Maar je mag niet onderschatten dat de jeugdhulp in een golf van verandering terecht gekomen is. Er zijn ook veel positieve ontwikkelingen. Maar de veelheid aan veranderingen maakt dat veel mensen lamgeslagen zijn. Ze proberen er het beste van te maken en blijven hun werk zo goed mogelijk doen. Maar energie om openlijk vragen te stellen, is er dan niet meer. Als er zich drama’s als dat van Jordy voordoen, is er wel debat. Maar elke directie weet dat er een mogelijke ‘Jordy’ bij hen gehuisvest is.Lees ook: Bogaerts, N. en Goris P. (2016), ‘Er komen nog Jordy’s. Sociaal.Net interviewt topman Vlaamse jeugdhulp’, Sociaal.Net, 5 oktober 2016.

Eveline: Het was ook niet evident om de problemen met het huidige systeem te zien aankomen. De gedachte achter deze veranderingen is zeer te verdedigen. Ik steun het idee dat iedereen de hulp krijgt die hij nodig heeft, transparant, participatief, empowerend en intersectoraal. Daar kan je toch niet tegen zijn? Maar het mag geen discours op papier blijven. In de dagelijkse praktijk kunnen we dit niet waarmaken. Er zijn te weinig plaatsen. En er wordt dagelijks met cliënten geschoven, terwijl integrale jeugdhulp net als doel had om dit te vermijden.

Tom: Het is een filosofisch discours waar ik helemaal achtersta. Een aantal zaken zijn trouwens gerealiseerd, en we zijn er als jeugdhulp op vooruit gegaan. Het is niet al kommer en kwel. Maar jammer genoeg heb ik de mooie idealen ook zien veranderen in een bureaucratisch systeem.

‘De nadruk ligt op modules, controle en budget.’

Waar is het fout gelopen?

Eveline: De problemen vinden hun oorsprong bij een overheid die de financiële kant van de zaak wilde beheersen. Dat is uiteraard een legitieme bekommernis maar de jeugdhulp formaliseerde daardoor. Het werd log en bevreemdend. De nadruk kwam te liggen op modules, controle en budget. Maar het gaat over mensen, over leed van mensen.

Dat klinkt als besparingen.

Tom: Integrale jeugdhulp is vertrokken vanuit een inhoudelijk discours, maar ondertussen zit er een doorgedreven efficiëntiedenken achter. Je zou dit ook besparen kunnen noemen. De overheid antwoordt dat de budgettaire ruimte er niet is en dat er toch extra middelen worden uitgetrokken. Dat is ook zo, voor specifieke doelgroepen. Alleen volgen die uitbreidingen de noden van de samenleving onvoldoende. Ik twijfel soms of dat nog een haalbare ambitie is.

Gaat het eigen kracht-discours niet vaak hand in hand met uitspraken dat hulp enkel nog mag gaan naar wie het echt nodig heeft?

Tom: Niet noodzakelijk. Je kunt niet tegen krachtgericht werken zijn. Kijken wat kinderen, jongeren en hun omgeving wel kunnen, deden we vroeger misschien te weinig. Nu boren we dat potentieel meer dan ooit aan. Dat is een goede ontwikkeling.

Eveline: Je kunt goede dingen doen door van de kracht van cliënten en hun netwerk uit te gaan. Waar dat werkt, moet je geen arsenaal aan hulpverlening in gang zetten dat mensen nog jaren met zich meeslepen. Alleen lukt het vooral om het netwerk aan te spreken wanneer de problemen nog vers zijn. Als ze al jaren aanslepen, geraak je er op eigen kracht moeilijk uit. Het is dus geen wondermiddel. Je moet eerlijk blijven, bij onze groepen is die eigen kracht soms beperkt aanwezig. Als je dit niet erkent, dan dreigt het werken vanuit eigen kracht te kantelen naar eigen verantwoordelijkheid en eigen schuld.

‘Krachtgericht werken is geen wondermiddel.’

Hebben jullie het gevoel dat er sneller geculpabiliseerd wordt?

Tom: We moeten er geen doekjes om winden dat het idee van eigen schuld aan een opmars bezig is. Dit merken we vooral wanneer het om algemene uitspraken gaat. Maar in onze dagelijkse praktijk gaat het over echte mensen, over kinderen en jongeren. Als je iemand rechtstreeks moet aankijken, vind ik toch dat we nog steeds op de nodige menselijkheid kunnen rekenen, ook binnen het systeem.

Eveline: Die maatschappelijke tendens zie ik terugkomen in sommige nieuwe methodieken in de jeugdhulp, zoals Signs of Safety. De hulpverlening wordt veel meer gericht op een specifiek probleem, minder op de ganse, complexe situatie van een kind, jongere of gezin.

Wat is Signs of Safety?

Tom: Signs of Safety is een methode om met kindermishandeling en verwaarlozing om te gaan. De methodiek, die via Nederland uit Australië is overgewaaid, steunt erg op de eigen kracht van ouders en hun netwerk. De kern van de aanpak bestaat erin om met ouders duidelijke afspraken te maken over wat er moet gebeuren zodat de hulpverlening zich kan terugtrekken.Lees ook: Goris, P. (2017), ‘Signs of Safety is meer dan een jeugdhulpmethodiek’, Sociaal.Net, 17 april 2017.

Eveline: Dat klinkt goed maar het zorgt soms ook voor problemen. Een eenvoudig voorbeeld. De ouders van een kind kampen met een zwaar alcoholprobleem. Zij kunnen het kind niet altijd verzorgen. Vanuit deze methodiek is het mogelijk dat met die ouders afgesproken wordt dat de hulpverlening ophoudt als ze kunnen aantonen dat het netwerk, bijvoorbeeld de buren, het kind opvangen wanneer zij geïntoxiceerd zijn. Er moet met andere woorden een adequaat antwoord zijn op alarmerende situaties. Op die manier is het kind immers steeds in veiligheid. In de praktijk is het natuurlijk niet zo eenvoudig.

Wat is de gedachte hierachter?

Tom: Opnieuw is er een positieve en een negatieve uitleg. Je kunt het negatief bekijken en dan kom je alweer uit bij de inzet van de middelen. Daar moeten we niet flauw over doen. Als er geen manifeste nood meer is, moet de samenleving dan nog tussenkomen?

Wat is de positieve uitleg?

Tom: Het feit dat de ouders de regie hebben over hun situatie en dat de communicatie met de hulpverlening op transparante criteria gebaseerd is, is positief. Als de cliënt vindt dat hij meer hulp nodig heeft, kan hij het vragen.

‘Wanneer is hulp voldoende?’

Dat is een erg ideologische invulling van hulpverlening.

Tom: Dat klopt. Het is een zeer liberaal idee. Alleen wordt dat zelden benoemd.

Eveline: En net dat maakt het voor ons moeilijk. Neem het voorbeeld van dat gezin met een alcoholprobleem. Vanuit het perspectief van verontrusting en maatschappelijke noodzaak is de kous af als het netwerk dat kind telkens opvangt. Maar trekken wij onze handen er dan ook van af? Is deze situatie echt OK voor dat gezin? Laten we eventueel andere noden, zoals huisvesting of financiële problemen, voor wat ze zijn? Iedereen heeft nog steeds recht op hulp. Maar wat is de invulling daarvan? Wanneer is hulp voldoende? Daar kan je lang over debatteren.

Hoever is Signs of Safety al ingeburgerd?

Tom: We hebben net vernomen dat de Ondersteuningscentra Jeugdhulp en de Sociale Diensten van de Jeugdrechtbank, onze grootste verwijzers, voor deze methode gekozen hebben. Ook andere organisaties in de jeugdhulp opteren ervoor. In multidisciplinaire teams en samenwerkingsverbanden worden we ermee geconfronteerd. Dat heeft gevolgen. Iemand die in dit denkkader is opgeleid, spreekt anders en gaat anders met dossiers om.

‘Vermaatschappelijking is geen voldoende antwoord op de noden.’

Hoe kijken jullie naar vermaatschappelijking van zorg?

Tom: De ideeën achter vermaatschappelijking onderschrijven we van ganser harte. Alleen is er met het concept iets aan de hand. We zien te veel problemen, waardoor we ons er niet helemaal achter kunnen scharen.

Eveline: Het basisidee van vermaatschappelijking is positief. Wel zijn de effecten van deze grote beweging op lange termijn moeilijk in te schatten. Ik vraag me af wat de impact zal zijn op de kwetsbare doelgroep van kinderen, jongeren en gezinnen uit de jeugdhulp.

Wat moet er dan veranderen om de situatie te verbeteren?

Tom: Vermaatschappelijking van zorg zal geen voldoende antwoord geven op de noden in onze samenleving. Het heeft te veel een connotatie van een terugtrekkende overheid. Je kunt het plaatstekort alleen oplossen door meer middelen te investeren. Maar dit is niet het hele plaatje.

Eveline: Om van vermaatschappelijking van zorg een succes te maken, moet het principe van een solidaire samenleving op de voorgrond komen te staan. Daarvoor moet gans de samenleving zich herinrichten. De klemtoon moet liggen op gemeenschapsvorming, in de brede zin van het woord.

‘We moeten meer in gezinnen gaan werken.’

Wat staat jullie te doen om dit tot een succes te maken?

Eveline: Vooreerst moeten we inzetten op een andere mindset bij hulpverleners en verwijzers, en ultiem ook bij de burgers. Ik zie dat trouwens al gebeuren. We moeten nog meer in gezinnen gaan werken en hierop onze structuren aanpassen. Mensen op hun kracht aanspreken en ondersteunen waar nodig, tot ze hun eigen leven weer in handen kunnen nemen. Steeds meer initiatieven binnen voorzieningen realiseren dit. De overheid moet dit nog meer ondersteunen. De opkomst van de positieve heroriëntering is hier een mooi voorbeeld van.Midden 2009 werd door vzw Oranjehuis een voorstel tot koerswijziging geformuleerd als reactie op de toenemende instroom en de lange wachtlijsten binnen de bijzondere jeugdzorg. Met een specifieke benadering van gezinnen die aangemeld werden bij de toenmalige Comités Bijzondere Jeugdzorg wilde Oranjehuis zich inzetten om een verdere doorstroom van de jongere en het gezin binnen de jeugdhulp te verminderen. Na een geslaagd proefproject waarbij tien gezinnen benaderd werden met de methodiek van positieve heroriëntering, ging op 1 februari 2010 het Columbus Experiment van start in samenwerking met het CBJ Kortrijk. Ondertussen wordt deze methodiek uitgerold over gans Vlaanderen.Binnenstad vzw heeft hierop ingetekend. We zetten bewust in op initiatieven die hieraan bijdragen. Het zal daarnaast meer dan ooit onze opdracht zijn om pedagogische plekken te installeren waar ontmoeting, gastvrijheid, zingeving en het ontwikkelen van een sociale band centraal staan. Geef ons de ruimte om laagdrempelige, buurtgerichte initiatieven te ontwikkelen die het sociale weefsel in onze maatschappij versterken. Maak het systeem zodanig dat de cliënt echt centraal staat en dat hulpverleners tijd krijgen om hiermee bezig te zijn. Geef ons de mogelijkheid om met meer kleinschalige groepen te werken en in te zetten op hechting en verbinding, in plaats van vast te houden aan de klassieke leefgroepen.

‘Ik ken geen enkele ondernemer die aan zo veel regels gebonden is.’

Geeft de overheid jullie die ruimte?

Eveline: Steeds meer klinkt het dat wij sociaal ondernemers moeten worden. Ik heb daar mijn bedenkingen bij. Maar als je dat dan beweert en mogelijk wil maken, laat ons dan ook écht ondernemer zijn. Ik ken geen enkele ondernemer die aan zo veel regels gebonden is als wij.

Hoe komt dat?

Eveline: Dat heeft met vertrouwen te maken. Ik heb soms het gevoel dat men de sociale sector wantrouwt. Al vind ik dat volledig misplaatst. Onze medewerkers doen hun job met de beste bedoelingen en met ongelooflijk veel expertise. Als directie moeten wij hen eerder afremmen zodat ze niet te veel hooi op hun vork te nemen. Laat ons initiatieven ontwikkelen, zorg dat de dossierlast zakt, versoepel de controlemechanismen. Maar het tegenovergestelde gebeurt. Ik dacht dat deze regering ging dereguleren maar in de jeugdhulp merken wij dat helaas niet. En dat is jammer. De essentie van de jeugdhulp spitst zich toe op het werken met mensen, op het omgaan met mensen. We helpen mee richting te geven aan het leven van kinderen, jongeren en gezinnen die niet echt door het leven verwend zijn. Het is onze taak om dit leven terug op de sporen te krijgen. Zodat ze er in de samenleving bij horen en deel kunnen worden van een gemeenschap. Is dat niet de essentie van vermaatschappelijking van zorg?

Reacties [3]

  • Ann

    Zelf ben ik als vrijwilliger nauw betrokken bij een kwetsbare jongere. Begin maart 2017 werd er door de jeugdrechter beslist dat hij niet langer thuis kon, mocht en wilde wonen. Hij kreeg prioriteit, m.a.w. hij werd bovenaan de wachtlijst van jeugdvoorzieningen gezet. Ondanks die voorrang heeft hij nog tot juni 2017 moeten wachten om in een definitieve voorziening terecht te kunnen. In die tussenperiode verhuisde hij van crisisbed naar crisisbed, met een gemiddeld verblijf van telkens twee weken, waarin weinig zorg kon geboden worden en hij zich telkens aanpaste en probeerde overeind te blijven. Ik ben hem gevolgd van Geel naar Turnhout naar Mechelen naar….en zag dat hij het steeds moeilijker kreeg, er volgden meer incidenten, een joint af en toe, … . Doordat hij zich door zijn directe omgeving, het systeem en de maatschappij in de steek gelaten voelt is hij het vertrouwen en zelfvertrouwen volledig kwijt en zal het nu veel langer duren eer hij op eigen kracht verder kan…

  • An Sprangers - Tonuso vzw

    Dank je wel Eveline en Tom om zo genuanceerd te verwoorden wat velen met jullie vaststellen. Een viertal jaar geleden gooiden we onze hele organisatie drastisch om van 8 verschillende diensten naar 3 multifunctionele centra. We geloven stellig dat de organisatie zich moet aanpassen aan de vraag en niet andersom. Zo konden we voor een gezin dat bij ons met hulp start flexibiliteit en vooral continuïteit garanderen. Twee jaar later stellen we vast dat we door de bureaucratische systemen geen continuïteit meer kunnen garanderen. Onlangs maakte een gezin, bij ons in begeleiding, mee dat het onmogelijk was om de oudste dochter (17jr, gemotiveerd én op eigen vraag én nodig) alleen te laten wonen met begeleiding… Waarom? Het meisje had geen prior en kon er ook geen krijgen… dus een breuk in de begeleiding en naar de wachtlijst…. Om dan nog maar te zwijgen over het effect op personeel en de strijd met de complexe procedures. Uuuren gaan verloren. Nog voorbeelden? Kom maar langs…

  • Rik Holvoet

    Knap artikel, klopt als een bus. Ik hoor dat de overheid miljoenen gaat investeren in het aannemen van meer consulenten. Het is goed dat men op dit vlak mogelijke lacunes opvangt…maar is dit de juiste prioriteit? Om met nog meer mensen achter de computer te vloeken dat er geen opvang te vinden is?De. Bureaucratie verminderen zal,zorgen voor minder werkdruk bij de consulenten.Door de middelen prioritair in te zetten in capaciteitsuitbreiding slaat men twee vliegen in een klap. Het komt rechtstreeks de jongere ten goede, voorkomt wantoestanden, en zorgt voor meer arbeidsvreugde en minder burn outs bij consulenten en andere hulpverleners.

We zijn benieuwd naar je mening!
Blijf hoffelijk, constructief en respectvol

 

Elke reactie wordt gemodereerd. Lees hier onze spelregels. Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd.