Minder planlast
De vorige Vlaamse regering werkte een planlastendecreet uit dat diverse sectorale beleidsplannen op lokaal niveau moest vervangen door één integraal strategisch meerjarenplan. Men speelde hiermee in op de grote onvrede, onder meer van gemeentelijke jeugddiensten, over de planlast. Vandaag gaat de Vlaamse regering een stap verder. De geoormerkte middelen voor jeugdbeleid worden geïntegreerd in het brede Gemeentefonds. Steden en gemeenten krijgen hierdoor meer vrijheid. Ze kunnen zelf beslissen hoe ze de middelen besteden.
‘Staan kinderen nu buitenspel in het lokaal beleid?’
Bij jeugdwerkorganisaties en jeugddiensten leeft de vrees dat gemeentebesturen de structurele planning en financiering van een jeugddienst en lokaal jeugdbeleid zullen vervangen door projectmatige of symbolische investeringen.
Toekomst is onzeker
De toekomst van het lokaal jeugdbeleid is onzeker. En daardoor verdient een andere vraag onze aandacht. Staan kinderen nu buitenspel in het lokaal beleid? Het primaat van de politiek waarmee men nu de lokale autonomie verantwoordt, gaat niet op voor kinderen en jongeren. Zij hebben niet elke zes jaar een stem. Hoe zal het lokaal beleid hun medeburgerschap invullen? Het is een dringende vraag.
In de twintigste eeuw heeft het jeugdbeleid sterk bijgedragen tot een blik op kinderen en jongeren die vertrekt vanuit wat zij ‘nog niet’ zijn. Ze zijn nog niet volwassen, nog niet volledig competent, nog niet zelfstandig, kortom ze zijn nog niet-burgers in ontwikkeling, de rijkdom van morgen.Verhellen, E. (1998), Jeugdbeschermingsrecht, Gent, Mys & Breesch.De jeugdperiode wordt opgevat als een voorbereiding op de status van volwaardig medeburger, als een leerfase op weg naar het volwassen individu.
Jeugdland
Vanuit deze visie ontstond de idee om een apart beleid voor kinderen en jongeren te voeren. Men zet hen tijdelijk buiten de samenleving, in een jeugdland waar ze kunnen opgroeien tot verantwoordelijke burgers.
In het verlengde van deze apartstelling ontstond een burgerschapsconcept op kindermaat. Het kind als speels wezen staat centraal. We herkennen dergelijke romantische kindbeelden in sommige invullingen van de kindvriendelijke stad. Niemand is tegen de kindvriendelijke stad wanneer het gaat over de bescherming van schattige, spelende kindjes. Maar deze joepie-sfeer slaat om wanneer het gaat over participatie en rechten van rondhangende tieners, skatende jongeren of op straat voetballende kinderen in oude stadswijken.
‘Men wil de schattige kindjes uit het overbeschermende jeugdland de straat opduwen.’
Dit dubbelzinnig beleid roept vragen op. Men wil de schattige kindjes uit het overbeschermende jeugdland de straat opduwen via een buitenspeeldag, probleemkinderen wil men van straat te halen en toeleiden naar het georganiseerde jeugdwerk. Spelen is ontegensprekelijk een belangrijk element in de leefwereld van kinderen en jongeren. Toch is het een onvoldoende basis om het burgerschap van kinderen en jongeren rond op te bouwen.
Publieke ruimte
Een relationele opvatting van het medeburgerschap van kinderen en jongeren biedt meer mogelijkheden. Burgerschap is geen status of iets wat je wordt. Het is een praktijk of iets wat je bent in relatie tot anderen in de samenleving.Lawy, R. en Biesta, G. (2006), ‘Citizenship-as-practice: the educational implication of an inclusive and relational understanding of citizenship’, British Journal of Educational Studies, 54(1), 34-50.
Kinderen leren net als volwassenen altijd en overal betekenis te geven aan hun burger zijn. Burgerschap van kinderen en jongeren is dan niet enkel te begrijpen in termen van het recht op bescherming (veilige woonomgeving) of formele participatiemogelijkheden aan het lokale voorzieningenaanbod (jeugdwerk en speelruimte). Het is vooral een erkenning van de verschillende manieren waarop kinderen en jongeren aanwezig zijn in de publieke ruimte en er zich door bewegen. De erkenning dat jongeren ‘deel zijn’ van en ‘deel hebben’ aan de gemeenschap.Bouverne – De Bie, M. en De Visscher, S. (2008), ‘Participatie: een sleutelbegrip in de samenlevingsopbouw’, in Desmet, A. e.a. (Eds.), Handboek samenlevingsopbouw in Vlaanderen, Brugge, Die Keure, 41-53.
Mede-eigenaarschap
De discussie over de speelmogelijkheden voor kinderen en jongeren verschuift dan naar de vraag hoe zij kunnen, mogen en willen aanwezig zijn in de gemeente.De Visscher, S. (2008), De sociaal-pedagogische betekenis van de woonomgeving voor kinderen, Gent, Academia Press.En kunnen het jeugdwerk en lokaal jeugdbeleid het publieke karakter van de stedelijke ruimte ondersteunen?
‘Kinderen en jongeren identificeren zich maar beperkt met de stad.’
Vooral voor de meest kwetsbare groepen lijkt dit een zeer precaire vraag. Dat blijkt uit een studie naar hoe kinderen hun stad percipiëren.Piessens, A., e.a. (red.) (2015), Een kindfocus in de stadsmonitor: van perceptiestudie tot digitale tool om kinderen en jongeren te bevragen, Brussel, Kind en Samenleving.Kinderen en jongeren identificeren zich maar beperkt met de stad. Ze zien zich maar beperkt als mede-eigenaars van specifieke plekken en voorzieningen in de stad. Hooguit op buurtniveau is er sprake van een zeker gevoel van mede-eigenaarschap.
Tegelijk toont het onderzoek dat niet evidente thema’s in de stad zoals economie, mobiliteit en veiligheid een belangrijk deel uitmaken van de belevingswereld van kinderen. Als kinderen en jongeren prioriteiten mogen kiezen voor het lokaal beleid, kiezen zij niet noodzakelijk voor de typische vrijetijdsthema’s. Niet het gedrag van het kind moet dus de eerste bezorgdheid voor het lokale beleid vormen, wel de toegankelijkheid, leefbaarheid en duurzaamheid van de omgeving.
Kansen voor jeugdwerk
Vanuit die optiek biedt de nieuwe bestuurskundige context van een geïntegreerd strategisch meerjarenplan minstens een voorzichtige, kwetsbare mogelijkheid op een beter verankerd stedelijk medeburgerschap van kinderen en jongeren. Waar het vroegere jeugdwerkbeleidsplan soms vastliep op horizontaal werken, kunnen gemeenten die daarvoor kiezen hier nu veel meer werk van maken.
‘De jeugdsector kan wegen op het lokaal medeburgerschap van jongeren.’
De jeugdsector kan wegen op het toekomstig lokaal medeburgerschap van kinderen en jongeren. Maar dan moet men buiten de vertrouwde grenzen van het jeugdland durven treden. Een direct, categoriaal en lokaal jeugdbeleid dat rechtstreeks inzet op voorzieningen in de vrije tijd, moet ook paden verkennen in de richting van een indirect jeugdbeleid. Een jeugdbeleid dat het medeburgerschap van kinderen en jongeren in andere beleidsdomeinen agendeert en verbindt met andere groepen in de samenleving.
Meer dan ooit is er nood aan jeugdwerkorganisaties die de verbinding maken tussen jeugd en stad, tussen kind en samenleving. Initiatieven die kinderen en jongeren helpen om hun belangen binnen de verschillende facetten van het lokaal beleid te formuleren en agenderen. Maar de kwetsbaarheid van deze mogelijkheid is duidelijk. De toekomst zal uitwijzen of steden en gemeenten deze keuze voor een sterkere burgerschapspositie van kinderen en jongeren zullen nemen.
Reacties
Zeker lezen
Evi Hanssen: ‘Palliatieve zorgverleners zijn de vroedvrouwen van de dood’
‘Sociaal werk zal meer politiek worden’
Impact van migratie op mentaal welzijn: ‘Kinderen dragen littekens van hun ouders’
Functionele cookies Always active
Voorkeuren
Statistische cookies
Socialemediacookies