Tweede thuis
Elke dag wordt in Vlaanderen hard gewerkt om jonge kinderen een warme en liefdevolle tweede thuis te geven. In een eerste stap vertaalde het MeMoQ-project die missie in een pedagogisch raamwerk.
Kinderbegeleiders herkennen zich in dat raamwerk. Ze willen ervoor zorgen dat kinderen zich goed in hun vel voelen, rijke ontplooiingskansen krijgen en een gevoel van verbondenheid ervaren in de opvang.
‘De verscheidenheid in de kinderopvang is goed.’
Elk kinderopvanginitiatief doet dat op een eigen manier. Die verscheidenheid is goed: zo kunnen individuele waarden hun plaats krijgen in de werking met kinderen. Waar de ene locatie meer inzet op buitenspel, schenkt een andere locatie meer aandacht aan buurtwerking. Zo kiest ieder zijn weg.
Nulmeting
Dat verscheiden landschap moet in kaart gebracht worden. Hoe positioneert de Vlaamse kinderopvang zich ten aanzien van de waarden van het pedagogisch raamwerk? Om die vraag te beantwoorden, werd in een tweede stap een wetenschappelijke nulmeting uitgevoerd.
Om daarbij zo dicht mogelijk bij de ideeën van het raamwerk te blijven, werd gekozen om de bestaande realiteit te bekijken via verschillende dimensies: welbevinden en betrokkenheid van kinderen, de emotionele en educatieve ondersteuning die ze krijgen, de omgeving waarin ze verblijven, de relaties met gezinnen en het respect voor diversiteit. Rond die dimensies werden resultaten verzameld.
Erkend als pedagogisch milieu
Zo’n grondig onderzoek is een blijk van waardering voor de professionaliteit van de kinderopvang. Dat respect voor de sector uit zich op verschillende vlakken.
Het feit dat de overheid bereid was om zo’n grootschalig onderzoek op te zetten, is ongezien. Het geeft duidelijk aan dat de overheid kinderopvang als een pedagogisch milieu ziet waar kwaliteit van het hoogste belang is. Een goed zicht krijgen op die pedagogische kwaliteit is essentieel.
‘Overheid vindt kwaliteit van het hoogste belang.’
Nu de nulmeting bekend is, weet de kinderopvang waar ze staat. Voor het eerst is er een realistisch beeld van de pedagogische kwaliteit. Niet gebaseerd op buikgevoel of lobbywerk van belangengroepen, maar gebaseerd op instrumenten die de wetenschappelijke logica doorstaan. Het is een startpunt voor geïnformeerde beslissingen. De nulmeting biedt uitzicht en doelen voor de toekomst.
Ingebed
Het onderzoeksproject zit goed in elkaar en is ingebed in het werkveld. Om maar enkele cijfers te noemen: 400 locaties hebben deelgenomen aan het onderzoek, 167 locaties hebben het zelfevaluatie-instrument uitgetest en 259 locaties het inspectie-instrument. De betrokkenheid van het werkterrein was groot.
Groepsopvang en gezinsopvang werden onderzocht met internationaal erkende instrumenten, zodat vergelijking met andere landen mogelijk is.
Realistisch beeld
Voor sommigen was de eerste kennismaking met de onderzoeksresultaten meteen een teleurstelling. De algemene conclusies komen niet overeen met hun ervaringen. Dat kan: onderzoeksresultaten in gemiddelden, drukken niet altijd de rijkdom en variatie uit die de onderzoekers waargenomen hebben.
‘De betrokkenheid van het werkterrein was groot.’
We zagen nochtans heel mooie dingen. Het is een voorrecht te mogen observeren bij een onthaalouder die al meer dan 40 jaar met hart en ziel kinderen opvangt. Daar kan je als onderzoeker alleen maar van leren, genieten en geïnspireerd geraken. Het vakmanschap en de intuïtieve kennis zijn indrukwekkend.
Maar we hebben ook bedroevende opvangsituaties waargenomen. Situaties die elke bevlogen en competente kinderbegeleider ervaart als een belediging voor zijn vak. Ook dat is realiteit in Vlaanderen. Maar met het onderzoek zijn nu wel Vlaamse gemiddelden beschikbaar waarin elk opvanginitiatief zichzelf kan situeren.
Niet meetbaar, wel waardevol
Niet alles is meetbaar. Maar wat niet meetbaar is, is daarom niet minder waardevol. De vlotte en respectvolle samenwerking tussen twee kinderbegeleiders, een onzekere onthaalouder die toch deelneemt aan het onderzoek omdat ze de steun voelt van haar dienstverantwoordelijke, ouders die de onderzoeker spontaan komen vertellen hoeveel de opvang voor hen betekent…
Al die elementen zitten niet vervat in de resultaten en wetenschappelijke rapporten, maar zijn wel betekenisvol.
Gezins- en groepsopvang
Ook bij de onderzoeksresultaten stellen we interessante zaken vast. Zo is er geen enkel verschil in de pedagogische kwaliteit tussen gezins- en groepsopvang. Beide opvangvormen zijn evenwaardig, bieden dezelfde kwaliteit en gaan op een soortgelijke manier met kinderen op.
‘Gezins- en groepsopvang bieden dezelfde kwaliteit.’
Beide opvangvormen staan ook voor dezelfde uitdagingen. Zo zit het goed met de educatieve ondersteuning van kinderen tijdens geleide activiteiten. Kinderen worden dan uitgedaagd om te ontdekken. Maar op momenten van vrij spel en routinetaken zijn nog extra impulsen mogelijk. Kinderen op die momenten stimuleren, is een uitdaging voor beide opvangvormen.
Voorwerp van debat
Als een aantal resultaten zwakker zijn, betekent dat niet automatisch dat je daarvoor als kinderbegeleider verantwoordelijk bent. Zo daalt de pedagogische kwaliteit als de groepsgrootte toeneemt. Maar het bepalen van de groepsgrootte is geen verantwoordelijkheid van een kinderbegeleider alleen, maar ook van de organisatie en het beleid.
‘Voor normerende uitspraken ben je aan het verkeerde adres.’
Zo’n vragen rond verantwoordelijkheid lokken reactie uit. Toch stelt onderzoek ‘slechts’ vast. De interpretatie en evaluatie van onderzoeksresultaten zijn opdrachten voor werkveld en beleid. Wat vinden zij voldoende kwaliteit?
Voor normerende uitspraken ben je bij onderzoekers aan het verkeerde adres. De pedagogische norm die zij adviseerden, was voor de overheid het startpunt om beslissingen te nemen over wat zij onvoldoende, goed of uitstekend vindt.
Nieuwe vragen
Onderzoek roept altijd nieuwe vragen op. Zo is er heel wat onderzoek dat aantoont dat inzetten op professionalisering en ondersteuning op de werkvloer loont. In dat verband werd het belang van pedagogische coaching hier recent nog naar voor geschoven.
Er zijn in MeMoQ ook vreemde vaststellingen, die verder onderzoek vragen. Zo heeft het krijgen van meer financiële middelen een positieve invloed op de betrokkenheid van kinderen. Dat roept nieuwe vragen op. Welke factoren hangen samen met meer subsidie? Wat zorgt daarbij voor een positieve impact op kinderen?
Praktijkkennis gewaardeerd
Vaak worden onderzoek en praktijkkennis weggetrokken van elkaar en in een hiërarchische relatie gezet. Praktijkkennis moet het dan ten onrechte afleggen tegen wetenschap en onderzoek.
‘Onderzoek roept altijd nieuwe vragen op.’
Slechts heel weinig kinderbegeleiders zijn gediplomeerde en wetenschappelijk gevormde ontwikkelingspsychologen. Toch weten de meeste kinderbegeleiders wanneer er iets schort met de ontwikkeling van een kind.
Als je al honderden kinderen in je handen hebt gehad, voel je direct aan dat de spiertonus van een baby te slap is. Je hoeft daarvoor geen observatieschaal ingevuld te hebben. Al kan zo’n schaal nadien wel helpen om concreter en preciezer te zijn.
In het Radio1-programma Hautekiet drukte een beller dat als volgt uit. “De heren professoren zijn als ornithologen. Ze weten alles van vogels, maar kunnen niet vliegen.”
Die beeldspraak gaat te kort door de bocht. Het is best denkbaar dat de professoren die dit onderzoek leiden niet de beste kinderbegeleiders zijn. Maar ze kunnen met hun analyses wel een ander licht werpen op de praktijk. Cruciaal is de evenwaardige relatie tussen wetenschap en praktijk. Vandaar het doel van dit MeMoQ-project: met respect leren uit de dagelijkse realiteit van de kinderopvang.
Fraai totaalplaatje
Laten we verder kijken dan de resultaten van het onderzoek. Het totaalplaatje van MeMoQ is best spectaculair te noemen.
‘Iedereen krijgt energie van een schouderklopje.’
Iedereen kan bijvoorbeeld gebruik maken van een instrument om de kwaliteit in de eigen opvang in te schatten. Dat instrument gebruikt dezelfde taal als de onderzoeksinstrumenten, waardoor het makkelijk is om jezelf te situeren tegenover de gemiddelden in Vlaanderen. En zorginspectie zal in zijn controles nu ook zijn waardering uitdrukken voor alles wat goed of uitstekend is. Vroeger werd alleen op de aandachtspunten gehamerd. Ook hier komt weer de waarderende kijk naar boven. Als het goed is, moet dat ook gezegd worden. Iedereen krijgt energie van een schouderklopje.
Die waarderende kijk doet ook recht aan de complexe realiteit. De multidimensionele benadering van pedagogische kwaliteit maakt een meer genuanceerde beoordeling mogelijk.
Er zijn heel wat redenen om fier te zijn als kinderbegeleider. Het onderzoek onderschrijft de professionaliteit van de kinderopvang. MeMoQ is een erkenning van het belang van dat dagelijks werken met baby’s en peuters. Ouders staan positief tegenover de opvang. Het onderzoek bevestigt dat het hart van deze sector bij kinderen ligt. Die passie is mooi om zien.
Reacties [8]
Kijk naar Finland ! Waarom gaat dat daar wèl? Omdat ze daar al beseffen dat dat ontzettend belangrijk is om dat aantal kids per begeleider te doen dalen en om dat niet alleen te beseffen maar ook de WIL hebben om dat te financieren. Ik heb nu 10 jaar een zelfstandig kinderdagverblijf. Ik vind dat er ook dringend werk moet worden gemaakt van de opleidingen. Die zijn niet conform de vereisten. Iemand aanwerven betekent dan ook (naast al het werk) een extra opleiding op de werkvloer. Een constante coaching. Voor mij als zaakvoerder is het vertalen van wat men vereist (in theorie) naar de praktijk een dagelijke bezigheid. Het begrijpelijk maken van de theorieën van de universiteit Leuven en Gent (in het geval van de MEMOq ) naar mensen die vaak afstuderen in een BSO-richting is een hele taak. De regelgeving zegt 8 kids per begeleider maar ze adviseren minder. 8 is zeker nodig om financieel rond te komen, hun advies moet ik naast me neerleggen en dat geeft zo vaak een schuldgevoel.
En als zo’n grootschalig onderzoek als MeMo Q getuigt van respect en waardering van de overheid voor onze sector, dan zou ik het een evengrote blijk van respect en waardering vinden als daar dan ook de nodige financiële en personele middelen tegenover zouden staan. Met een dooddoener als ‘maar er is te weinig geld’ kom je bij mij niet meer af. We hebben als burgers van dit land een ontzettend hoge belastingsdruk en al dat geld verdeelt zich niet vanzelf. Hier maken mensen dus keuzes, politici, met name hoe ze het geld willen verdelen. Dat onze overheid kwalitatief goed werken en omgaan met de allerkleinsten in onze samenleving zo hoog in het vaandel draagt, maar tegelijkertijd op kap van die allerkleinsten wil besparen OF er alleszins niet de nodige financiële middelen tegenover plaatst, dat gaat er bij mij helaas niet meer in.
Ik kan me vinden in het artikel van Bart en Mieke op heel wat vlakken. Maar met een aantal zaken, ben ik niet akkoord. Ik ben wél van mening dat de onderzoekers uit Gent en Leuven beter ‘gepokt en gemazeld’ zijn in datgene wat ze plegen te onderzoeken, nl. het werk van de kinderbegeleid(ster). Hebben de onderzoekers bijvoorbeeld eerst een maand of 2 (of 3) het volledige werk van een fulltime kinderbegeleid(ster) overgenomen ? Zouden dan hun onderzoek en hun conclusies er hetzelfde hebben uitgezien of anders? Het zou alleszins de legitimiteit van hun als onderzoekers ten goede gekomen zijn.
Helemaal akkoord ga ik met de reacties van Nancy en Stephanie, want dit is ook mijn ervaring! Nu kan je als kinderbegeleid(ster) nog van zoveel markten thuis zijn, de ratio van 1 begeleid(ster) op 8 kinderen ligt gewoon te hoog. Je kan op dat moment elk kind van je groep niet die kwaliteit bieden die je op dat moment beoogt. Je moet dan jammer genoeg keuzes maken.
Een fundamenteel recht van een kinderhart, mede ter preventie van burn-out.
Gedeeltelijk wel, is mijn bescheiden mening.
Deze jongen heeft nog niet de stem om te verwoorden dat hij schilderen en andere ontwikkelingsstimulerende activiteiten soms niet verkiest boven tijd en nabijheid van een volwassene, zowel in kwantiteit en kwaliteit aanschouwd. Ik probeer me te verplaatsen in zijn leef-, denk- en gevoelswereld. Ik zie zijn blik, zijn vragende ogen en denk dan soms: “Sorry, straks maak ik weer wat tijd voor jou. Eerst nog deze baby te eten geven, dit kind te slapen leggen en dan kom ik weer bij jou. En ja, intussen spreek ik hem toe. Drie vliegen in één klap: hij heeft een beetje het gevoel dat ik hem zie en erken in zijn beleving (zorgen voor emotionele veiligheid), overgoten met een scheutje taalstimulering (verbaliseren) en aangevuld met de baby die voor me zit en haar groentenpap van me krijgt. Dit uiteraard geplaatst in een context met nog een ‘hoopje’ kinderen aanwezig op de achtergrond, die ook wel hun tijd en aandacht verdienen.
Een fundamenteel…
Kinderen die nog maar enkele maanden op de wereld vertoeven en hun dagen doorbrengen in een druk groepsleven. ’s Avonds op tijd in bed en in het weekend mee in de rush van familiefeesten en een babysit wanneer ouders wat tijd willen voor elkaar als koppel. Ik begrijp dat het ook voor de ouders geen evidentie is, maar zal hierbij het standpunt van het kind steeds voorop blijven stellen. De combinatie gezin en arbeid vergt vaak veel van de betrokken partijen, van zowel ouders als kinderen.
Begrijp me niet verkeerd, ik hou van mijn job, maar vindt dat er soms te weinig vanuit het perspectief van deze jonge kinderen wordt gekeken. Het MeMoQ-project heeft het welbevinden en de betrokkenheid van kinderen in beeld proberen brengen. Eerlijk gezegd kan ik me niet voorstellen dat de onderzoekers hun observaties in de sector hebben laten doorgaan op momenten dat het kind-begeleider-ratio zijn limieten bereikt. Geeft dit dan een vertekend beeld van de onderzoeksresultaten?
En daar is hij dan, als één van de eerste komt hij elke morgen binnen gewandeld. Zijn kleine beentjes brengen hem intussen al vlot stappend tot bij mij. Hij komt wat liefde vragen, een warm welkom en een knuffel. Nu het nog rustig is (lees: groep kinderen nog niet te groot), weet ik dat ik nog voldoende tijd heb om zijn hart wat te vullen met liefdevolle nabijheid. Een klein uurtje later is ons lokaal gevuld met baby’s en peuters. Sommige dagen, piekmomenten vraag ik me af waar ik mee bezig ben. Handen tekort… iets wat binnen de ruime sociale sector wel ‘enigszins’ herkenbaar is, denk ik dan.
Deze kleine jongen (ongeveer 15 maand) komt elke dag naar het kinderdagverblijf, gemiddeld 10 à 11 uur per dag en dus 50 à 55 uur per week. Soms lijkt het of hij, deze kleine jongen, meer kans maakt op een burn-out dan ik. Mijn werkweek telt 38 uur. En ik zie vaker dan vroeger kinderen zoals deze jongen.
ik las hier dat de pedagogische kwaliteit in de opvang daalt wanneer de groep kinderen waar men voor moet zorgen te groot is .. en dat kan ik alleen maar bevestigen .. hoe goed je als begeleider ook bent , en hoe graag je je job ook doet .. de grote aantallen en de hoge verwachtingen op alle vlakken maken het beroep momenteel zeer stressvol .. men heeft soms het gevoel niet de tijd te hebben om
ieder kind te geven wat het nodig heeft .. doordat de aantallen per begeleider te hoog liggen ! ik hoop dat men dit bij kind en gezin gaat inzien voordat de mensen gaan kampen met burn-out ten gevolge hiervan ..
Zeker lezen
Wat kan de lokale politiek aan armoede doen? ‘Regels strenger maken is niet altijd de oplossing’
Sociaal werk op het platteland: ‘Voor sommige cliënten is schaamte het grootste probleem’
Voedselonzekerheid: in het spoor van kwetsbare bewoners in Antwerpen-Noord
Functionele cookies Altijd actief
Voorkeuren
Statistische cookies
Socialemediacookies