Een gsm is een scherm
Hij kijkt naar de gsm alsof hij die voor het eerst ziet. Daarnet zat die nog in zijn zak en nu, hier op tafel, lijkt het voor hem iets anders te zijn.
Hij kijkt me aan en wacht even, niet dat een antwoord van mij hem verder zou helpen. Woorden door mij aangebracht, kunnen hem onzeker maken. Dit is denkwerk dat hij zelf moet leveren.
‘Hij kijkt naar de gsm alsof hij die voor het eerst ziet.’
Hij glimlacht en zegt dat het een scherm is. Hij vergeet even het geluid van het rinkelen en het vibreren van daarnet toen ik hem op zijn vraag – de gsm moest getest worden – even belde. Nee, een gsm is een scherm, dat is het. Meer lijkt te ingewikkeld.
Ik knik bevestigend en herhaal: “Een gsm is een scherm.” “En er zijn nog schermen”, voeg ik er aan toe. “Je televisie is een scherm en mijn laptop is ook een scherm.” Ik wijs mijn laptop ondertussen aan. Zijn glimlach wordt breder. “Een scherm.” Hij spreekt het woord traag uit om nog wat na te genieten van deze oplossing die hij met veel moeite heeft gevonden.
Denken dat nooit ophoudt
Hij is even in het bezit van een woord om de objecten die hij ziet in te delen. Hij kan zijn denken nu even stilleggen. Heel even maar. Er blijven immers nog zoveel dingen over die nog niet zijn ingedeeld.
Hij lijkt het in te zien. Hij buigt het hoofd en zegt dat hij even niet meer wil denken. Hij wordt moe van dat denken. Denken dat nooit ophoudt.
We glimlachen naar elkaar. Ik vraag me af of we nu samen beseffen hoe moeilijk de wereld te begrijpen is voor hem. Ik kan het hem niet vragen want daar heeft hij geen woorden voor.
Hij blijft de hele tijd rechtstaan
Ik had bij mijn wekelijks huisbezoek geleerd om na het aanbellen lang genoeg te wachten. De deur van zijn appartement schuift dan heel traag open, zijn donkere ogen staren me aan.
‘Zijn appartement doet mij denken aan een monnikencel.’
Ik pas zijn ritme toe en ga traag binnen. Zijn klein appartement doet mij denken aan een sobere en armoedige monnikencel. Er steekt steevast één lepel en één vork in het afwasrek, wat de leegte alleen nog maar meer beklemtoont.
Hij blijft de hele tijd van mijn bezoek rechtstaan, zelfs als ik administratieve brieven voorlees. Dit is een werk van lange duur. Hij lijkt elk woord op een weegschaal te leggen.
Rituelen
Traag en behoedzaam schuif ik de stoel weg vanuit zijn exact onder de tafel geschoven plaats. Ik doe het even langzaam en minutieus als de zondagse rituele handelingen van een priester.
‘Ik doe het even minutieus als de zondagse rituele handelingen van een priester.’
We hadden bij elk voorafgaand gesprek gekeken naar de waakvlam in zijn gasconvector. Hij wou dat ik keek. Dat ik zag dat de vlam brandde en dat bevestigde. De cijfers op de thermostaat overlopen en zeggen dat het goed was. En dan nog de gasconvector boven. Ook daar gaan kijken. Ook goed. De vlam brandt ook daar.
Het knikken naar elkaar en tegelijk de blijvende twijfel in zijn ogen. Ik die blijf zeggen dat het oké is. Het lijken rituelen zonder aflaat.
Winter in de tuin
En nu kijkt hij uit het raam naar de tuin. Ik zie de kale bomen en een grijze lucht. Ik zeg hem dat het winter is, het seizoen winter.
Ik besef op dat moment dat ik afwijk van mijn voornemen om enkel woorden te gebruiken die hij zelf eerder uitsprak. Ik wil het blijkbaar toch nog eens proberen om zijn leraar te zijn.
‘Hij vraagt mij wat dat is: winter.’
Hij herhaalt traag het woord ‘winter’ alsof hij elke letter proeft. En dan vraagt hij mij wat dat is: winter. Ik voel dat ik nu niet meer terug kan en vertel hem dat er vier seizoenen zijn: lente, zomer, herfst en winter. Hij knikt en herhaalt dan nog eens zijn vraag: Wat is winter?
Claude François
Ik doe een nieuwe onhandige poging en ik heb het over koude en donker. Niets in zijn blik zegt me dat we een stap verder komen. Ik open mijn laptop, ga naar YouTube en zeg hem dat ik een mooi lied ken over de winter. Ik laat hem luisteren naar ‘Tombe la neige’ van Adamo. Hij zegt dat net als de sneeuw ook de regen valt.
Hij glimlacht en zegt dat hij nog een zanger kent: Claude François. We kijken samen naar een video waarop de zanger vrolijk bewegend over een verre stad zingt.
Hij schuift de overgebleven stoel vanonder de tafel. Voor het eerst in al die tijd dat ik hier kom, zit hij neer, dichtbij het vuur. We kijken en luisteren samen. Nieuwe liedjes en zangers duiken op. Het zoeken naar woorden is niet meer nodig.
Het lijkt alsof de kamer en de dingen die erin staan iets van hun vanzelfsprekendheid terug vinden. De tafel en de twee stoelen zijn verbonden. En ook tussen ons is er iets van ‘samen’. Voor het eerst. Hier bij hem.
Niet voor de eerste keer ervaar ik de verbindende kracht van muziek, poëzie en kunst. We hebben het samen ontdekt. We hoeven er niet over te spreken.
Reacties
Zeker lezen
‘Het is cruciaal om je als sociaal werkers te organiseren’
Stressexpert: ‘Een groeiende groep mensen staat altijd aan’
‘De psychiatrie tekent je voor het leven’
Functionele cookies Altijd actief
Voorkeuren
Statistische cookies
Socialemediacookies