Latente brok duisternis
Als je als hulpverlener een heleboel mensen hebt aangemoedigd om met hun eigen, kwetsbare verhaal naar buiten te komen, dan komt er een moment dat je zelf het podium moet betreden. Dat moment is nu.
‘Een knalharde confrontatie met mijn hoogstpersoonlijke brok duisternis.’
Ik start met een citaat van een dierbare collega: “Gij hebt echt een duister kantje, Iwein.” Ze heeft gelijk. Dat kantje is er zeker en vast. Maar heeft niet iedereen zo’n duister kantje? Het is misschien niet altijd even zichtbaar. Maar het is er.
De knalharde confrontatie met mijn hoogstpersoonlijke en tot dan latente brok duisternis, kwam er ergens in het jaar 1998. Ik zeg ‘latent’, want op een of andere manier had ik al veel langer voeling met de donkere kant in mezelf.
Alleen, tot vóór de diepe duik in de afgrond van emotionele pijn, lag het duister buiten mij. Dit uitte zich voornamelijk in een fascinatie voor muziek die de mens op z’n lelijkst voorstelt. Orgelpunt waren de hoogdagen van de Noorse black metal. Muziek die op zodanige manier door merg, been en hart gaat dat het een persoonlijk iets werd.
Gezonde liefde
Voor alle duidelijkheid: het bleef een gezonde liefde. Op geen enkel moment heb ik pentagrams in mijn arm zitten kerven op de tonen van De Mysteriis Dom Sathanas. En dan nog, zou dat behoorlijk oppervlakkig zijn geweest.
Nee. De momenten waarop ik mezelf echt, en met hart en ziel wilde pijnigen, kwamen onverwacht. Het zijn de kronkels en vergiftigde geschenken die het leven op je pad uitkiepert.
Het is op zich nogal gek dat het bijna 25 jaar moet duren vooraleer dit stukje persoonlijke, maar essentiële geschiedenis zwart op wit kan verschijnen. Voor de verandering eens niet verhuld in de sombere teksten die ik tot nu toe voor mijn muzikale escapades schreef.
Het Jaar Van Het Zwarte Gat
Het is dus 1998. Ik zit in mijn tweede jaar sociaal werk aan de Iris-hogeschool, nu bekend als Odisee Hogeschool. Ik was geen schitterende student.
‘Mijn eerste stage was intens. Werken met thuisloze mensen vergde heel wat van mezelf.’
In het middelbaar haalde ik buizen bij de vleet. Elk jaar in augustus studeerde ik voor herexamens. Op het college is er trouwens nooit één leerkracht geweest die vroeg hoe het met me was. Of er iets scheelde. Door mijn werk op het JAC besefte ik pas veel later hoe essentieel en krachtig die vraag zou geweest zijn. Maar, ik wijk af.
In dat tweede jaar sociaal werk stond er een praktijkstage op de planning. Iets waar ik naar uitkeek. Weg van de boeken, eindelijk aan de slag.
Het werden twee heel intensieve maanden. Maar evident was het allerminst. Werken met thuisloze mensen vergde heel wat van mezelf. De schrijnende situaties, de wanhoop en de wurgende anonimiteit van een grootstad. Mensen die onafgemaakte trajecten achter zich lieten om terug te keren naar hun verslaving en het leven op straat dat in het ergste geval uitmondde in de dood.
Wervelende chaos
In deze wervelende chaos stond ik, het hulpverlenend groentje, mijn uiterste, ietwat naïeve, idealistische en stuntelige best te doen. Kamercontroles om zeven uur ‘s ochtends, avonden die net op tijd afgesloten werden zodat ik de laatste trein naar huis nog haalde.
Ik kreeg een positieve evaluatie met het werkpunt dat ik goed rekening moest houden met afstand en nabijheid. Het eeuwige werkpunt van alle stagiairs, niet?
‘Terug naar school gaan, voelde als een onvermijdelijke straf. Ik leerde heel wat meer tijdens de stage. De schoolbanken voelden enorm zinloos aan.’
Terug naar school gaan voelde als een onvermijdelijke straf. Ik leerde heel wat meer tijdens de stage. De schoolbanken voelden enorm zinloos aan. Het vooruitzicht van de blok en de aansluitende examens was allerminst aantrekkelijk.
Het contrast was zo groot dat de spreekwoordelijke duisternis, die tot dat moment enigszins buiten mij lag, langzaam maar zeker in mijn hoofd kroop. Het proces dat in de dagen na mijn stage startte, leek onomkeerbaar.
Mijn ontredderde ik
Een paar weken later was de hopeloosheid compleet. Ik sleepte mezelf ontredderd door elke betekenisloze en pijnlijke dag. De onzin en pietluttigheid van de lessen slorpten mijn energie helemaal op. Die gevoelens hadden onafwendbare gevolgen.
‘Ik was leeg, leeg, leeg. Een haast onverteerbare cocktail van algehele desinteresse en wanhoop.’
Muziek deed me niets meer en de gevoelens voor mijn lief (nu gelukkig nog altijd mijn vrouw) waren zo afwezig als ikzelf in de lessen statistiek. Leeg, leeg, leeg. Een haast onverteerbare cocktail van algehele desinteresse en wanhoop.
Na een behoorlijk aantal weken van afglijden in schijnbare gevoelloosheid, maakte een nieuw, bizar en oneigenlijk gedachtenrijtje zich meester van mij en gaf mij – durf ik het zeggen? – een soort van verwrongen hoop. Het leek een volgend stuk traject van een krankzinnige rit die ogenschijnlijk niet meer te stoppen viel.
“Wat als ik er niet meer ben?”
“Dan ben ik de mensen die mij dierbaar zijn niet meer tot last.”
“Dan ben ik eindelijk van alle pijn af.”
Die kwalijke en wrede mantra speelde zich eindeloos af in mijn hoofd en nestelde zich in een heel moeilijk bereikbare hoek van mijn ziel.
Denken aan zelfmoord
Ik was beland in de metafoor die ik later zelf zo vaak in mijn gesprekken met suïcidale jongeren zou gebruiken: de gang met gesloten deuren. Op één na, die aan het eind, die lijkt te roepen dat zij de enige uitweg is.
‘Ik was totaal ontdaan van energie en levensvreugde.’
Die lokroep begon alsmaar luider te klinken. Ik was helemaal in mezelf gekeerd en totaal ontdaan van energie en levensvreugde. Het hoe en wat van die finale handeling waren wazig aanwezig, maar duwde ik nog enigszins weg.
Urenlange gesprekken met mijn lief leken niets op te leveren. Op zoek gaan naar hulp (bestaat dat?) is nooit bij me opgekomen. Mijn ouders belasten met mijn gedoe, wilde ik niet doen. Ze zouden zich alleen maar – en terecht – zorgen maken. Als het gevecht voor je eigen zijn stilletjesaan verloren lijkt, heeft niets nog zin.
De immer goedlachse Iwein
En dan zit je plots in de examentijd. Blokken liep voor geen meter. Ik kreeg amper een pagina verwerkt op een uur tijd. De uitzichtloosheid werd alleen maar groter. Zou die een piek kennen? Zou het ooit terug beter gaan? Of stap ik uiteindelijk toch maar gewoon het ravijn in? De laatste gedachte leek meer en meer aanlokkelijk. Toch was er altijd weer de twijfel. Misschien…
‘Hoe kan het dat iemand waar ik zó verliefd op was, zó snel betekenisloos was geworden?’
Het blijft frappant dat ik, ondanks deze hoop miserie, een masker wist op te houden. De immer goedlachse Iwein werd elke dag ten tonele gevoerd. Enkel bij mijn lief viel het masker af: “Als dit zo blijft doorgaan, dan kan ik met jou niet verder”, zei ze. Net iets krachtiger en kordater dan ze gewoonlijk deed.
Het was de eerste zin die in het moeilijk te bereiken hoekje van mijn ziel prikte. Het maakte een flits van ratio los. Hoe kan het dat iemand waar ik zó verliefd op was en mijn leven mee wilde delen, zó snel betekenisloos was geworden? Er was iets aan de hand. Dit was niet normaal. Wat ik doormaakte, was misschien een ontzettend onfortuinlijke samenloop van omstandigheden?
Een fucking depressie?
Deze gedachte bleef maar opborrelen in mijn hoofd. Uiteindelijk ging ik in mijn cursussen psychopathologie op zoek.
‘In dat hoekje van mijn ziel begon een gitzwarte muur langzaam maar zeker af te brokkelen.’
Een fucking depressie? Het was een vaststelling die confronterend, maar gek genoeg helend was. Wat ik las, klopte helemaal. Het was waar dat er bij de grootste onnozelheid tranen klaarstonden. Geen zin hebben om op te staan? Ook waar. De futloosheid, het ontbreken van zin en een doel. Het klopte allemaal en het lijstje ging maar door.
Bijna synchroon met mijn eigen potje psycho-educatie, kwam het ontwaken. Ergens in dat hoekje van mijn ziel begon een gitzwarte muur langzaam maar zeker af te brokkelen.
Helaas, de examens zaten er toen al op.
Bevreemdend
Een aantal dagen later kroop ik plots zonder al te veel moeite uit mijn bed. Het was een zeer bevreemdend gevoel.
‘Ik begon opnieuw te ademen.’
Wat volgde, herinner ik me alsof het gisteren was. Op zo goed als automatische piloot wandelde ik naar mijn collectie albums, pakte er eentje uit en begon hem af te spelen. Na een razend agressieve gitaarriff en het invallen van de al even razende drums, spuugt Jack Kelly van Slapshot met een giftige verbetenheid de volgende zinnen in mijn oor:
“I’ve never been fucked up before
But I’m more fucked up than you’ll ever dream
Paranoid and insecure
With no escape from all this pain I feel”
Mijn god, wat deed dit deugd. Het leek tegelijkertijd wel de soundtrack van de voorbije maanden van mijn leven. En toch begon ik opnieuw te ademen en ervoer ik een heel lang niet gevoelde gelukzaligheid door mijn ziel stromen. Ik was genezen.
Epiloog
Of het altijd en voor iedereen zo gaat? Nee. Helemaal niet.
Ook bij mij zijn de brokstukken van dat zwarte gat na al die jaren nog steeds aanwezig. Ik heb geleerd ze te omarmen en ermee te bouwen. Voor mezelf, als creatieve uitlaatklep. Voor en samen met anderen, omdat ik besef, voel en begrijp wat er bij een depressie in mensen omgaat.
Het is een stukje van mijn leven dat ik, ondanks alle pijn, heb leren koesteren.
Reacties
Zeker lezen
Evi Hanssen: ‘Palliatieve zorgverleners zijn de vroedvrouwen van de dood’
‘Sociaal werk zal meer politiek worden’
Impact van migratie op mentaal welzijn: ‘Kinderen dragen littekens van hun ouders’
Functionele cookies Always active
Voorkeuren
Statistische cookies
Socialemediacookies