Muren
De deur van het bureau zwiert open. Amir komt naar me toe met zijn telefoon in zijn handen. “Mijn vriend is in België. Hij komt me bezoeken”, zegt hij in gebroken Engels. Ik krijg een gsm in mijn handen gedrukt: “Geef hem het adres, please.”
‘Met gebalde vuisten bokst hij tegen de muur.’
Ik probeer uit te leggen hoe je van Brussel-Noord naar het centrum geraakt. Tijdens het gesprek prutst Amir nerveus aan een schaar.
“Nee, de trein is niet gratis, sorry.” Terwijl ik de zin uitspreek, zie ik paniek in de ogen van Amir. Hij richt de schaar op mij maar kijkt zo wazig dat ik niet weet of hij me kan zien. Hij draait zich om en werpt de schaar op het bureau. Hij stormt de deur uit.
Met gebalde vuisten bokst hij tegen de muur in de gang. Alsof die muur hem pijn had gedaan. Alsof hij de muur nu pijn wilde doen. Maar tegen muren win je niet als mens. Dat wist Amir maar al te goed, helaas.
Jobstudent
Amir was een van de jongens die ik de voorbije zomer als jobstudent in een asielcentrum begeleidde.
Hij leert me poolen. “Het is een van de moeilijkste dingen die ik in dit land te doen heb,” lacht hij als ik weer eens de verkeerde bal raak. Zijn gevoel voor humor beroert me. Amir is zestien en was meer dan vier jaar op de vlucht voor de oorlog in Syrië.
Hij vertelt niet vaak over Syrië of over zijn vlucht. Soms heeft hij het over thuis. Over hoe zijn oma heerlijk kan koken. Over zijn zusje en dat hij zich afvraagt hoe het met haar is. Als hij haar foto toont worden zijn ogen week.
Dagdromen
Ergens begin augustus dwarrelt Amir het bureau binnen met slaapogen. Ik begin over school: “Binnen drie weken is het zover: school!”
“Yes?” Amir kijkt me verveeld aan. Ik herken mijn puberende zelf in zijn houding. “De school start om half acht”, vervolg ik. Amir draait zich naar de analoge klok in het bureau en bestudeert het onding verafschuwend. “Grote wijzer op zes, de kleine tussen acht en negen”, zeg ik stil. “Fuck!” In gedachten verzonken dwarrelt hij weer weg.
‘Ik moet voelen dat ik besta.’
Even later staat Amir naast me: “Ik kan niet slapen”. We zetten ons neer. En dan volgt het. Het is alsof Amir zijn stoer beschermingsharnas afzet. Toch voor even. “Ik heb slechte dromen over bommen en explosies. Ik word wakker en besef dan dat ze niet echt waren. Ik ben hier nu. En dat is goed. Slapen is niet goed.” Ik hoorde hem nog nooit zo stil spreken.
“Soms komen de dromen ook overdag en dan ontplof ik.” Amir buigt zijn hoofd. Hij begint aan een draadje van zijn kapotte jeans te prutsen waardoor de littekens op zijn armen mij opvallen. Hij ziet me kijken en trekt beschaamd zijn mouw naar beneden. Het wordt nu muisstil. “Soms moet ik voelen dat ik besta”, fluistert hij met een weggedraaid hoofd.
Slapen
De dagen nadien werken Amir en ik aan een slaapschema. Hij aanvaardt ook een zalf tegen de jeuk van littekens.
Ik doe tientallen telefoontjes op zoek naar psychologische ondersteuning maar ik bots op tientallen muren: hij is te jong, dan weer te oud, dan weer spreekt hij onvoldoende Nederlands of heeft hij een verkeerd statuut. Waarom deze criteria? Het gaat toch om niet-begeleide minderjarigen op de vlucht?
‘Ik bots op tientallen muren.’
Het lijkt wel satire. Maar ik kan allesbehalve lachen. Ik zie Amir dagelijks vechten tegen monsters in zijn hoofd en het enige wat ik kan doen, is nog een telefoontje plegen. Het voelt alsof ik samen met Amir aan het boksen ben tegen muren. En van muren win je niet.
Alleen wonen
Zes maanden later spreek ik af met Amir. Om te vieren dat hij alleen gaat wonen, wil hij samen gaan poolen. Onze gesprekken verlopen in het Nederlands nu, al kan glimlachen in alle talen.
“Ik ga nog rapper Nederlands leren dan jij poolen.” Mijn mondhoeken krullen naar boven: “Ik doe dat expres zodat jij wat plezier kan hebben hé.” De volgende bal raak ik weer verkeerd, waarop Amir zijn hoofd in zijn handen legt: “Jouw poolen is zonder hoop”.
Ik wil zijn zin corrigeren met het woord ‘hopeloos’ maar bijt mijn woorden net op tijd weg. Ik hoop dat ‘hopeloos’ nooit in zijn woordenboek komt.
Ander leven
Nadat ik twee keer ben afgegaan als een gieter, gaan we wandelen in de stad. We houden halt aan een brugje over het water. Het uiteinde van de brug biedt een mooi uitzicht op prijzige terrasjes. Een koppel zit er idyllisch te dineren.
Amir ziet het ook. Hij steekt een sigaret op. “Het leven van mensen is zo anders.” Hij dwaalt af in gedachten. Ik knik instemmend. Het contrast doet pijn.
Terwijl Amir na lang strijden eindelijk een studio heeft met een aanvaardbaar aantal schimmelplekken op de muur, slurpen andere mensen oesters en drinken ze zijn weekbudget aan wijn op. Ik zie Amirs ogen glazig worden.
‘Ik weet hoe hard het nog zal zijn voor gasten als Amir.’
Is dit niet zo’n moment waarop ik met een sterk inzicht moet komen? Of met troost? Maar ik kan toch niet mee luidop gaan dromen over een mooie toekomst? Ik weet hoe ongelooflijk hard het nog zal zijn. Ik weet hoeveel muren er nog zijn opgetrokken die het gasten als hem moeilijk maken.
Werk
Plots kijkt Amir me vastberaden aan. “Als ik werk heb gaan we daar eten, oké?” “Oké”, aarzel ik. “Beloofd?” “Beloofd”, zeg ik standvastig. “Maar euh ik moet toch niet leren poolen tegen dan hé?” Hij geeft me een schouderklop: “Gij vraagt ook geen onmogelijke dingen van mij”.
En toch voelt het alsof ik dat doe. Alsof wij dat doen als maatschappij. Gekke regels en voorwaarden vormen soms muren voor Amirs. Of voor hun sociaal werkers. En mensen kunnen niet winnen van muren. Maar we kunnen ze wel verzetten. Via actie, beleid en politiek. Al lijkt die opdracht soms onmogelijk. Misschien leer ik nog eerder poolen.
Reacties [1]
ach zo herkenbaar. ik werk met mama’s, ook met allerlei statuten, maar de statuten passen nooit in de hokjes van de hulpverlening. Alsof de hokjes expres zo gemaakt zijn dat de statuten er nooit inpassen. Ik zie mama’s die partnergeweld moeten doorstaan omdat ze niet het juiste statuut hebben om financiering te krijgen voor een vluchthuis of een opvangtehuis. En met hen zie ik dan kinderen die daar zwaar onder lijden en nog minder hulp krijgen. Dan zie ik scholen die bang zijn verantwoordelijkheden te nemen en elke dag opnieuw… muren muren muren. Dit verhaal is zo herkenbaar. Je staat naast de mensen, je doet wat je kan, maar je botst zelf ook op de muren. En dan zeggen mensen ‘jullie kunnen voor mij niets doen, ik moet deze rotsituatie maar aanvaarden en voort verdrinken’
Zeker lezen
Evi Hanssen: ‘Palliatieve zorgverleners zijn de vroedvrouwen van de dood’
‘AI biedt enorme kansen voor sociaal werk’
Monsterbrouwsel Fentanyl: ‘Ik wil het niet zien, maar kan niet stoppen met kijken’
Functionele cookies Altijd actief
Voorkeuren
Statistische cookies
Socialemediacookies