Boek

Sociaal werk in het OCMW: ‘Met hart en ziel en veel nuchter verstand’

Guido De Baere

Guido De Baere werkte heel zijn carrière voor het OCMW van Gent, nu is hij vrijwilliger bij de Federatie van Vlaamse OCMW maatschappelijk werkers. Over sociaal werk in het OCMW schreef hij het pas verschenen ‘Met hart en ziel en veel nuchter verstand‘. In deze voorpublicatie heeft De Baere het over het belang van empathie, woede én hoop voor de sociaal werker.

Sociaal werk in het OCMW

© Pexels / Mart Production

Je eigen persoon als werker

Maatschappelijk werk is niet alleen het hanteren van een aantal methoden en technieken om tot een resultaat te komen, het is vooral ook het aanwenden van je eigen persoon binnen een functionele samenwerkingsrelatie met de cliënt.

‘OCMW-maatschappelijk werk is een veeleisende job!’

Je bent als het ware met je hele ‘zijn’ betrokken in je job: je eigen referentiekader op het vlak van waarden en normen, je levenservaring, je kennis en vaardigheden, je grondhouding, je gevoelens en gevoeligheden, je kwaliteiten als professional en als mens. Hoe groter je betrokkenheid, hoe belangrijker dat je alert blijft over je energiebalans – draagkracht en draaglast – en je emotionele evenwicht.

Wat geeft energie?

Er zijn heel wat aspecten in het werk die energie geven. Aanmoediging en waardering door leidinggevenden of collega’s bijvoorbeeld, een goede sfeer in het team, het gevoel dat je het verschil kunt maken voor mensen. De veelzijdigheid van de job en de grote variatie, de combinatie van luisteren en actief aan de slag gaan om problemen aan te pakken.

Verder nog de mogelijkheid om opleidingen te volgen, dankbaarheid van cliënten mogen ervaren, de kleine of grotere successen die cliënten boeken, inspirerende voorbeelden van anderen, leren relativeren, de mogelijkheid om binnen de sociale dienst na verloop van tijd een andere jobinhoud te krijgen, het besef ook van cliënten veel te kunnen leren, creatief naar oplossingen kunnen zoeken.

Betrokken worden bij het beleid, ‘social work humor’, telewerk, kunnen netwerken en met partners samenwerken, cliëntsituaties op een integrale manier kunnen aanpakken, projecten of nieuwe diensten mogen opstarten of eraan meewerken, vertrouwen krijgen, zelfstandig het eigen werk kunnen organiseren.

Eigen levenshouding

Hierboven zijn vooral elementen uit onze omgeving beschreven die ons energie geven. Maar onze eigen levenshouding is natuurlijk evenzeer van belang.

Dankbaarheid is een belangrijk ingrediënt van een positieve basishouding, en iets wat je kunt oefenen.

“Dankbaarheid is een belangrijke voorwaarde voor geluk,” stelt ook filosofe Alicja Gescinska: “Dankbaarheid behoedt je voor rancune en ressentiment, je leert vreugde te scheppen en voldoening te vinden in de grote en kleine dingen die wel goed gaan.”Gescinska, A. (2020), Een duister jaar vol schittering, De Morgen, 24 december 2020.

Een veeleisende job

OCMW-maatschappelijk werk is best een veeleisende job en dat kan behoorlijk wat stress geven.

‘Hoewel we in individuele dossiers soms echt het verschil maken, houdt de stroom sociale problemen nooit op.’

Andere energievreters zijn, kort samengevat: bemoeienissen van raadsleden, spanningen in het team, de rompslomp van protocollen en procedures binnen de dienst en bij externe organisaties, falende systemen die maatschappelijk werkers met een gevoel van frustratie en machteloosheid opzadelen.

Maar ook: de steeds hogere verwachtingen van cliënten, agressie van cliënten, hun soms zware psychische problemen, de emotioneel belastende confrontatie met menselijk leed.

Ten slotte is er ook frustratie rond het gevoel alles te moeten bewijzen of verantwoorden, de logge structuur binnen het OCMW, de beleving dat anderen het OCMW als een ‘vuilnisbak’ beschouwen.

Dweilen met de kraan open

Hoewel we in individuele dossiers soms echt het verschil kunnen maken, houdt de stroom sociale problemen in een gemeente of stad nooit op.

In zijn Marie Kamphuis Lezing ‘Een pleidooi voor onvolmaakt sociaal werk’ had professor Rudi Roose (UGent) het over de complexiteit en relatieve onoplosbaarheid van sociale problemen, en het gevaar dat maatschappelijk werkers lopen om daardoor in een depressie te belanden. Net die onvolmaaktheid moeten we koesteren, stelt hij en gebruikt daarvoor het beeld van de blije Sisyphus: zodra je de verwachting opgeeft dat de steen boven aan de berg zal blijven liggen, kun je de moed opbrengen de steen te blijven naar omhoog duwen.

‘Sociaal werk is nooit af en als reactie kan de werker het opgeven.’

Ook sociaal werk is nooit af en als reactie daarop kan de werker het opgeven en ander werk zoeken, of juist nog meer gaan inzetten op technieken en methoden en zich vastklampen aan het geloof dat alles ooit wel opgelost geraakt, met een burn-out als mogelijk gevolg.

De derde keuze is volgens Roose die van de rebellie, die juist de onoplosbaarheid van sociale problemen als uitdaging neemt, die de hand aan de ploeg slaat vanuit acceptatie van dat onvolmaakte. Daarbij hoort dus ook expliciet dat fouten maken mag in sociaal werk, dat het ook niet anders kan, maar dat we er wel kunnen uit leren.

Begrenzen

Het zal de ene maatschappelijk werker al beter lukken dan de andere om wat hij als ‘falen’ beleeft te relativeren en te accepteren, en met enthousiasme voort te doen in de wetenschap dat het toch nooit zal lukken alle problemen op te lossen.

‘Wie zijn werk als een roeping ziet, loopt het risico emotioneel overbevraagd te worden.’

Er zijn maatschappelijk werkers die zichzelf heel goed weten te begrenzen, en daar is niets mis mee, integendeel. Soms vraagt de situatie of de cliënt zelf niet meer dan wat ‘zakelijke vriendelijkheid’ en is het vooral technische kennis die hem kan vooruithelpen. Ook het soort werk dat je doet, speelt een rol: betrokkenheid is een heel ander gegeven bij eenmalige of kortlopende contacten.

Maar wie zijn werk echt als een roeping ziet, loopt het risico emotioneel overbevraagd te worden, zowel wanneer men continu in crisissituaties moet tussenkomen als wanneer men langdurigere begeleidingen doet.

Hoewel heel wat maatschappelijk werkers geleerd hebben op een gezonde manier met deze valkuil om te gaan, wil ik voor dit thema toch extra aandacht vragen van collega’s en vooral van leidinggevenden: alertheid voor het emotionele welbevinden van de teamleden lijkt mij heel belangrijk en een jaarlijks feedbackgesprek is op dat vlak écht niet voldoende.

Remedies tegen ontmoediging

In mijn lange loopbaan heb ik heel veel maatschappelijk werkers gekend die hun werk op een erg betrokken, toegewijde manier deden. Hun enthousiasme en engagement riepen bij mij zowel bewondering als bezorgdheid op. Daarom wil ik wat dieper ingaan op twee zaken die kunnen leiden tot ontmoediging: empathisch lijden enerzijds en gevoelens van onmacht en woede door onrecht anderzijds.

‘Je moet je kunnen inleven in de situatie van de ander.’

Maatschappelijk werk is werken met veel nuchter verstand, maar ook met hart en ziel: je moet je kunnen inleven in de situatie van de ander. Bouwen aan een vertrouwensrelatie kan niet door op afstand te blijven. Ons werk vraagt om betrokkenheid.

Nabijheid is één van de krachtlijnen van sociaal werk. Maar wat doet dat met een mens, als we ons continu heel empathisch opstellen tegenover al dat leed? Empathie kan ‘empathisch lijden’ worden, waarbij men zich te sterk identificeert met de cliënt en het risico loopt mee de afgrond in te duiken.Ik ontleende de term ‘empathisch lijden’ aan Halifax, J. (2020), Kantelpunten. Bevrijding op snijpunt van angst en moed, Asoka.

Temper je empathie, train je compassie

De Nederlandse auteur Rutger Bregman eindigt zijn bestseller ‘De meeste mensen deugen’ met tien gouden leefregels, waarvan er eentje speciaal voor maatschappelijk werkers lijkt geschreven: “Temper je empathie, train je compassie”.

‘Mededogen is de houding die de ander het meest tot zijn recht laat komen.’

Er is medelijden, medeleven en mededogen. Medelijden hoort niet bij de gewenste vaardigheden van de maatschappelijk werker: het gaat niet uit van gelijkwaardigheid tussen helper en cliënt. Medeleven, of empathie, is een belangrijke kwaliteit, maar je moet er geen kampioen in willen zijn, want dan riskeer je mee met de ander kopje-onder te gaan, zoals hierboven beschreven.

Ik ben het met Bregman eens dat mededogen of compassie, de houding is die de ander het meest tot zijn recht laat komen. Compassie wordt ook wel eens omschreven als ‘rationele empathie’. Het betekent dat we ons inderdaad niet té ‘mee-lijdend’ opstellen, maar eerder vanuit onze eigen ‘rustige sterkte’ steun bieden.

Je inleven in de situatie van de ander is een eerste stap

Compassie betekent dat je in jezelf heel bewust de wens voelt dat de ander het goed zou stellen, een goed leven zou hebben. Maar die wens is tegelijk gekoppeld aan de wens om daar zelf toe bij te dragen en zet ons met andere woorden ook aan actie te ondernemen om de ander dichter bij die toestand van welzijn te brengen.

‘Je kunt jezelf niet veranderen als je niet eerst accepteert wie je nu bent.’

Je inleven in de situatie van de ander is een eerste stap. Daarop volgt dat je de situatie accepteert zoals ze is. Je kunt jezelf niet veranderen als je niet eerst accepteert wie je nu bent. Hetzelfde geldt voor situaties waarmee je binnen de hulpverlening geconfronteerd wordt. Vanuit die acceptatie groeit dan de compassie en de actie.

Het belangrijkste is misschien wel het behoud van je innerlijke evenwicht gedurende het hele proces. Hulpverleners onderschatten soms het belang van zelfzorg, af en toe bewust afstand nemen, de stilte opzoeken, de tijd nemen, mediteren (‘diep kijken’), luisteren naar de stemmen van lichaam en geest, de natuur in trekken. Ook intervisie of supervisie kunnen in dit kader erg ondersteunend zijn.

Verontwaardiging door onrecht

Ook een sterk rechtvaardigheidsgevoel kan maatschappelijk werkers wel eens parten spelen. Geconfronteerd met structureel onrecht, en met het leed dat daardoor veroorzaakt wordt, voelen ze zich machteloos, maar ook verontwaardigd, zelfs woedend.

‘Een sterk rechtvaardigheidsgevoel kan maatschappelijk werkers wel eens parten spelen.’

Het kan boeiend zijn om voor jezelf na te gaan of daarvan sporen in je eigen geschiedenis terug te vinden zijn. Zelf heb ik er ook wel meer dan gemiddeld last van. Een eigenschap die ik overduidelijk van mijn moeder heb geërfd. Ze kan niet tegen onrecht. Al zeker niet als haar eigen kinderen daar het slachtoffer van waren, maar het zat dieper…

Ook mijn vader ligt mee aan de bron van mijn grote rechtvaardigheidsgevoel. Hij was het prototype van de arbeiderszoon die overdreven veel ontzag had voor kerk en staat. Intussen is hij overleden maar het doet mij nog altijd pijn als ik besef hoe hij zich veel meer had kunnen ontplooien als hij niet zo onderdrukt was in een leven waar ‘plicht’ centraal stond.

Een en ander heeft er blijkbaar voor gezorgd dat ik een wantrouwen heb ontwikkeld tegenover alles wat met macht te maken heeft.

Wat te doen met die onmacht?

Sommigen gaan daar vrij nuchter mee om: ze vinden dat ze het probleem moeten signaleren, maar daar eindigt ook hun verantwoordelijkheid. Aan de andere kant van het spectrum vinden we degenen die uiteindelijk het OCMW verlaten, omdat ze vinden dat er te weinig radicaal opgekomen wordt voor wie onrecht wordt aangedaan.

Wat te doen met die woede, die onmacht? Wat als je die woede moeilijk kwijtraakt, ook nadat je al eens stoom hebt afgeblazen bij collega’s of op sociale media?

Volgens sommigen is het juist goed om woede en verontwaardiging te voelen door (structureel) onrecht in de samenleving! Het is een motor die ons aanzet tot actie. Denk aan de titel van het bekende boekje ‘Indignez-vous!’ uit 2010 van de toen 93-jarige Stéphane Hessel, waarin hij jongeren oproept zich te verzetten tegen sociaal onrecht. Denk aan de verontwaardiging die Greta Thunberg uitschreeuwt over de ontstellende laksheid van de politiek tegenover de klimaatcrisis.

Kwaad

Dichter bij huis schreven Erik Vlaminck en Jos Geysels in 2019 het boek ‘Uit woede en onbegrip: pamflet over de schande van armoede’. Ze kwamen openlijk uit voor hun woede en verontwaardiging over het feit dat de nieuwe Vlaamse regering zo weinig ambitie toonde op het vlak van armoedebestrijding.

Ook volgens Matthew Bolton – geciteerd door Bleri Lhesi in zijn boek ‘De kracht van hoop’ – is een eerste voorwaarde om in actie te schieten kwaadheid, want “het begint allemaal met wat je kwaad maakt, met waar je zoveel om geeft dat het je aanzet om in actie te treden.”

Vorig jaar kreeg ik tussen de kaartjes met nieuwjaarswensen eentje dat erg opviel, want er werd mij voor het nieuwe jaar de nodige dosis woede toegewenst! Op het kaartje stond het volgende citaat:

“Augustinus heeft gezegd dat hoop twee prachtige dochters
heeft: woede en moed. Woede om hoe dingen gaan en
moed om de dingen beter te maken dan ze zijn. Die hoop wens ik u en ik wens u die moed, maar ik wens u bovenal die woede.Ik wens u bovenal die woede, want woede over onrecht
is de hoogste vorm van liefde”

– Stefaan van Brabandt in zijn toneeltekst Marx

Waar is onze woede?

Inderdaad: waar is onze woede, wij die dag in dag uit met armoede en uitsluiting geconfronteerd worden? Nelson Mandela, Martin Luther King, Gandhi: ze waren woedend om het sociale onrecht en zetten hun woede om in geweldloos verzet, tot en met burgerlijke ongehoorzaamheid – ook al moesten ze daar soms een hoge prijs voor betalen.

‘Ik word weinig woede gewaar in vergaderingen en overlegmomenten.’

Onze diensthoofden, onze beleidsmakers-werkgevers, de leden van de Bijzondere Comités, de schepenen: zij voelen toch ook woede om het tekort aan middelen om een behoorlijke huisvesting te garanderen aan iedereen in onze stad, om het tekort aan middelen in het onderwijs, zodat de school niet de motor van sociale stijging kan worden die ze zou moeten zijn? Woede omdat er daklozen zijn die nergens terechtkunnen, kinderen die op straat slapen? Ervaren ze ook die onmacht door de schijnbaar oneindige complexiteit van de dingen?

Zitten ze, zowel links als rechts, misschien toch gevangen in de partijlijn, die een te groot accent op armoedebestrijding ‘nu niet opportuun’ vindt? Of erger nog, in een blind geloof in het westerse model dat individualisme predikt als het hoogste goed maar daar meteen aan koppelt dat iedereen zelf verantwoordelijk is voor zijn eigen (on)geluk?

Woede om onrecht is op het eerste gezicht geen populaire emotie, ook niet in organisaties die bezig zijn met armoedebestrijding, en dus volop met onrecht geconfronteerd worden. Ik word weinig woede gewaar in de vergaderingen en overlegmomenten.

“Kijk ook eens naar wat er wél al gerealiseerd wordt”, kreeg ik wel eens te horen als mijn stem wat te veel de hoogte inging bij het aankaarten van wat ik onrechtvaardig vond. Als ik dan bleef aandringen, werd mij de vraag gesteld wat dan wel mijn concrete voorstel was. Een handige vraag, want dat voorstel had ik natuurlijk vaak niet onmiddellijk klaar. Het gaf mij het gevoel dat wat ik aankaartte, blijkbaar alleen mijn probleem was. (Meestal bond ik dan wel in.)

Sociaal werk in het OCMW

“Vorig jaar kreeg ik een nieuwjaarskaartje dat mij voor het nieuwe jaar de nodige dosis woede toewenste!”

© Unsplash / Fernand De Canne

Woede omhelzen

En toch … Als woede een prachtige dochter is van de hoop, mag ze dan niet gezien worden?

Jawel, maar als je het citaat goed leest, en zeker als je je wat verdiept in de visies van Gandhi, King of Mandela, dan merk je snel dat woede alleen een positieve kracht is, als ze ingebed zit in een grondhouding van liefde.

‘De kunst is woede op een intelligente manier te gebruiken.

Als onze grondhouding op mededogen en compassie is gebouwd, kunnen we onze woede en verontwaardiging transformeren. Anders lopen we een groot risico, waarvoor ook boeddhistische teksten waarschuwen: “Wat de goede zaak ook mag zijn, als we de onderdrukker haten, wordt onze geest als die van hem”, schrijft de Amerikaanse boeddhiste Thubten Chödrön.

Ook Thich Nhat Hanh schreef een boek over woede: ‘Omarm je woede’. Woede moet je niet onderdrukken, maar evenmin uiten. Je moet ze erkennen en herkennen, en ze als het ware heel bewust omhelzen, met tederheid en compassie.

De kunst is onze woede op een intelligente manier te gebruiken. Ons bewust inleven in het standpunt van de ander en op zoek gaan naar achterliggende goede bedoelingen of noden kan een eerste stap zijn. Mij hielp ook het besef dat systemen de vijand kunnen zijn, nooit mensen. Maar ook dat ik met woede weerstand kan oproepen, daar waar ik juist tot samenwerking wil komen.

De onvolmaaktheid van het sociaal werk

Vanuit mededogen kunnen we de onvolmaaktheid van het sociaal werk omarmen, kunnen we het ‘falen’ in de wereld, zowel van onszelf, onze cliënten als onze organisatie en ons maatschappelijk systeem accepteren.

Dat wil zeggen dat we de moed opbrengen om de dingen onder ogen te zien zoals ze zijn, en dat is iets helemaal anders dan ons erbij neer te leggen! Integendeel, mededogen vraagt onze alertheid, onze volledige aandacht, onze aanwezigheid in het hier en nu. ‘Aandachtige presentie’ zou Andries Baart het noemen, of ‘menslievende zorg’.

Mededogen heeft inderdaad te maken met zorgzaamheid voor de ander, vriendelijkheid en behulpzaamheid. Compassie omvat ook een dieper inzicht in wat er nodig is om iemands lijden te verlichten en – niet onbelangrijk! – ook in onze eigen motieven om te helpen. En tenslotte is het verlangen om het welzijn van de ander te bevorderen essentieel voor compassie.

Dat is nogal wat: het klinkt alsof de lat héél hoog ligt en dat mededogen enkel iets is voor wijze mannen en vrouwen zoals de Dalai Lama, Martin Luther King, Gandhi, Nelson Mandela, Thich Nhat Hanh, Joan Halifax, Joanna Macy en anderen.

Compassie is midden onder ons

Maar toch is compassie midden onder ons. De meeste mensen herkennen een compassievolle houding van anderen, maar gebruiken dit woord niet om hun eigen gedrag te benoemen. De mensen die we voor het boek hebben geïnterviewd spraken over hun passie, over dat wat hen raakte en bezighield.

Compassie is een woord dat door ons – van buitenaf – werd gegeven aan gedrag dat voor deze mensen heel gewoon was. Voor hen was het de normaalste zaak van de wereld om op te komen voor de minder sterken, voor mensen die onrechtvaardig worden behandeld of voor de minder bevoorrechte groepen in de samenleving.

Wie deze beweging maakt, gaat ervaren dat hij of zij zelf heel veel ontvangt. Er ontstaat een wederkerigheid. Er gebeurt iets goed aan jezelf. De dichter Willem Hussem omschreef dat heel mooi en beeldend:Hoefman, H.J. en Schuijt, L. (2005), Passie voor Compassie, Asoka, 22-23.

“Voorzichtig
heb ik de gevangen vogel
uit de strik verlost.
Ik laat hem vliegen.
Hij geeft mij vleugels.”

Zo kom ik ook op het begrip ‘actieve hoop’, een echt sleutelbegrip waar het gaat over de strijd tegen onrecht. Bleri Lleshi heeft er een boek over geschreven, waarbij hij de filosofie van Martin Luther King vertaalt naar deze tijd. Hij plaatst de houding van actieve hoop tegenover andere basishoudingen zoals fatalisme, pessimisme, cynisme, en (naïef) optimisme.

Actieve hoop

In dat begrip ‘actieve hoop’ zit zowel een element van realisme – de situatie accepteren, beseffen dat de strijd moeilijk zal zijn en succes niet verzekerd is, als een element van geloof dat verandering mogelijk is.

‘Ik heb altijd collega’s gehad die een onverwoestbaar geloof hadden in de kracht van het goede.’

“Het belang van hoop voor onze ‘condition humaine’ kan moeilijk worden overschat”, zegt ook Alicja Gescinska. “De mens is een hoopvol wezen, we leven met onze blik gericht op de zon die opkomt aan de horizon van de toekomst. Die boodschap komt mooi naar voren in het denken van de Franse filosoof en toneelschrijver Gabriel Marcel. Hoop is de motor van onze morele motivatie, schrijft Marcel. Hoop is geen passief wachten op betere tijden, het is actief streven naar wat beter is. (…) Hoop is voor de ziel wat ademen is voor het lichaam, zo vatte Marcel het mooi samen. Hoop is de levensader van de geest, zuurstof voor de ziel. (…) Maar wie de hoop in zijn hart draagt, weet dat andere en betere tijden niet louter voor ons liggen, maar vooral in ons liggen.”Gescinska, A. (2020), Een duister jaar vol schittering, De Morgen, 24 december 2020.

Dat laatste zinnetje is heel belangrijk. In mijn 43-jarige loopbaan in het OCMW heb ik altijd het voorrecht gehad om collega’s in mijn omgeving te hebben die deze actieve hoop uitstraalden, die een niet-naïef maar wel onverwoestbaar geloof hadden in de kracht van het goede. In moeilijkere dagen heb ik mij vaak aan hun voorbeeld opgetrokken.

Reacties [6]

  • Nynke

    In dit artikel wordt de kern van het welzijnswerk en alle gevoelens die met het welzijnswerk gepaard gaan zo helder verwoordt. Dit is waar het om draait. Bedankt

  • Stine Monbaliu

    Uw boek is momenteel onderweg.ondanks zo ziek te zijn zie ik er ontzettend naar uit.. Stine

  • Haelterman

    Heel mooi uitgelegd, helaas zijn er heel wat medewerkers dat deze waarden niet hanteren. En dan is er naar mij inziens 1 persoon die het goede werk van alle anderen in 1 seconde kan vebrotten. Wat met deze mensen, die een soort van machtsmisbruik uitoefen. Waar je dan vervolgens weinig kan aandoen, omdat hun oversten meelopen in die 1e foute stroming. Dit maakt mensen echt kapot!

  • Julien Van Geertsom

    Schitterend! Net als Guido zelf, een schitterende medewerker van een schitterend aangestuurd OCMW (ja, zelfs als liberalen aan het stuur zaten). Jammer genoeg is het OCMW Gent en haar toffe ploeg meer en meer aan het uitgroeien tot een uitzondering onder de Vlaamse OCMW’s. De zwarte schaduw van het rechtse en (extreem-)rechtse denken heeft zich over heel veel OCMW’s in Vlaanderen (en hun maatschappelijk werkers, jammer genoeg) gespreid. Dan wordt woede geen doetje maar een keiharde plicht om het tij te keren.

  • inge

    Heel mooi verwoord van wat het werk in het OCMW inhoudt, kleine successen boeken, soms processie van Echternach, maar altijd boeiendi

We zijn benieuwd naar je mening!
Blijf hoffelijk, constructief en respectvol

 

Elke reactie wordt gemodereerd. Lees hier onze spelregels. Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd.