Achtergrond

Weerstand tegen risicogerichte daderbegeleiding onder de loep

Tamara De Beuf, Kasia Uzieblo, Vivienne de Vogel

Risicotaxatie en risicomanagement zijn speerpunten in zowel het Vlaamse als federale justitiebeleid. Doel? De kans op herhaling van nieuwe strafbare feiten verminderen. Voor veel sociale professionals is deze aanpak echter nog taboe. Onderzoekers reageren op misvattingen die deze weerstand voeden.

daderbegeleiding

© Unsplash / Charles Deluvio

Bij de huisarts

Roken, hoge bloeddruk, diabetes, overgewicht, stress: allemaal factoren die de kans op hartfalen verhogen. Vertoon je een of meerdere van deze problemen, dan zal jouw huisarts het risico op hartfalen inschatten en interventies voorstellen om het risico te verlagen. Hij zal je aanmoedigen om meer te sporten, te stoppen met roken of medicatie in te nemen.

‘Elke daderbegeleiding moet vertrekken vanuit respect voor de cliënt.’

Een gelijkaardige benadering van risicogericht handelen wordt ook buiten de grenzen van de geneeskunde toegepast, bijvoorbeeld door de ingenieur die een brug bouwt of de makelaar die een verzekeringsvoorstel doet. Weinig mensen betwisten deze aanpak.

Weerstand

Maar gaat het over risicogerichte behandeling van (zeden)delinquenten, dan hebben sociale professionals daar meer moeite mee.

We ervaren regelmatig weerstand bij hulpverleners die justitiabelen begeleiden, om te spreken over de risicofactoren van hun cliënt. Ze zijn dan ook niet ten volle overtuigd om risicotaxatie-instrumenten in te zetten bij het organiseren van daderbegeleiding.

Deze weerstand is niet uniek voor Vlaanderen. Ook in Nederland, Ierland, en Zweden is niet iedereen vurig supporter.

Angst voor verandering

Waar komt deze weerstand vandaan?

In het algemeen hebben mensen moeite met verandering. We hebben een intrinsieke drang om vast te houden aan vertrouwde handelingen, zowel in het privéleven als in het beroepsleven.

Zo gaan de hakken in het zand wanneer er gesproken wordt over ‘evidence-based practice’ en de implementatie van gestandaardiseerde methodieken zoals protocollen. Sommige professionals zijn ervan overtuigd dat dit de doodsteek is voor een goede werkrelatie tussen hulpverlener en cliënt. Anderen geloven dat zulke instrumenten alleen zinvol zijn op groepsniveau, maar niet voor de individuele cliënt.

Dergelijke misvattingen doen ook de ronde over risicotaxatie en risicomanagement. Ze belemmeren een beloftevolle risicogerichte aanpak van daders. Daarom is het belangrijk om deze aannames de wereld uit te helpen.

Evidence-based: voorbij intuïtie en ervaring

We bespraken eerder al op Sociaal.Net de meerwaarde van wetenschappelijk onderbouwde risicotaxatie-instrumenten om de kans op herhaling van een misdrijf in te schatten. Deze instrumenten geven de professional een meer betrouwbare risico-inschatting dan wanneer men louter voortgaat op intuïtie en ervaring.

Aan de hand van gestructureerde risicotaxatie krijgt de professional voor elke cliënt inzicht in de ernst van het risico en welke factoren risicoverhogend zijn. Daarom is het een belangrijke bouwsteen van risicogerichte daderbegeleiding met als ultiem doel het verminderen van recidive.

Het bekendste model met de beste resultaten voor recidive-vermindering is het ‘Risk Need Responsivity (RNR)’ model.Bonta, J. and Andrews, D. A. (2017), The psychology of criminal conduct (6th ed.), Routledge.Het model schrijft voor dat de professional met behulp van risicotaxatie-instrumenten eerst zicht moet krijgen op hoe hoog het recidiverisico is bij de cliënt. Dat bepaalt hoe intensief de begeleiding best wordt (‘Risk’ principe). De risicotaxatie geeft ook zicht op welke factoren aan de grondslag van dit risico liggen en dus aangepakt moeten worden (‘Need’ principe). Tot slot moet de begeleiding ook zoveel mogelijk passen bij de eigenschappen en mogelijkheden van de cliënt (‘Responsivity’ principe).

Een totaalpakket

Men vergeet vaak dat het dit model breder is dan deze drie principes.

In totaal beschrijft het model vijftien principes. Een ander principe stelt bijvoorbeeld dat de menselijke benadering voorop staat. Elke daderbegeleiding moet vertrekken vanuit respect voor de persoon van de cliënt.

Het model staat ook uitgebreid stil bij de meest gunstige kwaliteiten van zowel de hulpverlener als de organisatie waar de begeleiding plaatsvindt. Het model hecht belang aan de werkrelatie tussen professional en cliënt. Want ook binnen verplichte kaders, de ene wat strikter dan de ander, heeft de professional ruimte om een goede werkrelatie op te bouwen met de cliënt.

Minder recidive

Deze risicogerichte daderbegeleiding werpt haar vruchten af.

Volg je dit model, dan krijg je minder recidive. Dit is niet alleen bewezen bij zedenplegers, maar ook bij onder andere plegers van huiselijk geweld, jeugdige plegers, en plegers met een onderliggende problematiek van verslaving of psychiatrische stoornis.Bonta, J. and Andrews, D. A. (2017), The psychology of criminal conduct (6th ed.), Routledge.Bovendien is aangetoond dat hoe meer principes uit dit model gevolgd worden, hoe lager de recidivecijfers zijn.Andrews, D. (2012), ‘The risk-need-responsivity (RNR) model of correctional assessment and treatment’, In J. A. Dvoskin, J. L. Skeem, R. W. Novaco, and K. S. Douglas (Eds.), American psychology–law society series. Using social science to reduce violent offending, Oxford, Oxford University Press, 127-156.

Veel meer dan lijstjes afvinken

Ondanks het wetenschappelijk bewijs voor de waarde van gestructureerde risicotaxatie en risicogerichte daderbegeleiding, wordt het nog regelmatig in vraag gesteld. Sommige professionals hebben het gevoel dat hun expertise overboord gegooid wordt. In hun plaats komen lijstjes die afgevinkt moeten worden.

‘Hulpverleners hebben het gevoel dat hun expertise overboord gegooid wordt. Het tegendeel is waar.’

Het tegendeel is waar: het correct en kundig gebruik van een instrument vereist professionele vaardigheden en kennis van de beoordelaars. Ze moeten de doelgroep kennen, op de hoogte zijn van hoe vaak het gedrag, zoals (seksueel) geweld, voorkomt en wat de oorzaken zijn.  Ze moeten ook een goed zicht hebben op de mogelijkheden en limieten van het wettelijk kader waarbinnen ze handelen.

Expertise is noodzakelijk

Professionals die met deze mensen werken, moeten kunnen inschatten in welke mate risicofactoren aanwezig zijn. Informatie over deze factoren kan men niet zonder meer uit een dossier halen. Zo is (klinische) expertise nodig om in te schatten of de cliënt problemen heeft met bijvoorbeeld impulsregulatie of om in te schatten of er een ernstige psychische problematiek aanwezig is.

Risicotaxatie stopt niet bij het inschatten van risico. Het is het startpunt van een lang traject dat streeft naar een lager recidivecijfer. Je hebt een sociale professional nodig die de bevindingen uit de risicotaxatie vertaalt naar een begeleiding die voldoende afgestemd is op de risico- en beschermende factoren van de cliënt. Dat vereist heel wat kennis en inzichten.

De expertise van de professional wordt dus allerminst genegeerd. Integendeel, ze is essentieel bij de uitwerking van een gedegen risicotaxatie en -management.

Aandacht voor sterktes

Een ander verwijt aan het adres van de risicogerichte benadering: een te grote focus op risicofactoren en onvoldoende aandacht voor sterktes.

Ook dit is niet terecht: sterktes komen wel degelijk aan bod in deze benadering. Ze worden ingezet om de begeleiding beter te laten aansluiten bij de cliënt. Denk bijvoorbeeld aan inzetten van de talenten van de cliënt of het versterken van positieve sociale contacten.

‘Sterktes komen we degelijk aan bod bij risicogerichte daderbegeleiding.’

Professionals zetten graag in op die sterktes. De laatste jaren zien we steeds vaker dat ook beschermende factoren ingeschat worden tijdens een risicotaxatie. De redenering is dat ze beschermen tegen recidive.

Tot nu toe blijkt het echter lastig om de voorspellende waarde van deze beschermende factoren te bewijzen. Het beperkte onderzoek hiernaar is vooralsnog niet sluitend over hun toegevoegde waarde voor het voorspellen van recidive. Op dit vlak moeten we dus voorzichtig blijven.

En-en-verhaal

Dit neemt niet weg dat het inzetten op beschermende factoren andere voordelen kan hebben: het welzijn van het individu, het gevoel van eigenwaarde en/of de motivatie voor behandeling. Ook dit zijn belangrijke aspecten die in de behandeling aandacht verdienen.

Echter, zoals het risico op hartfalen verkleind wordt door op risicofactoren te focussen, kan je er niet omheen dat ook bij daderbegeleiding ingezet moet worden op risicofactoren. Daderbegeleiding is een en-en-verhaal: gericht op risicofactoren én sterktes.

We hopen dat deze nuanceringen sociale professionals en beleidsmakers, dichterbij risicotaxatie en risicogerichte daderbegeleiding brengen.

Reacties [6]

  • Magda Massoels

    De gemeenschapsinstellingen kiezen in hun vernieuwde forensische werking alvast voor een geïntegreerde toepassing van het RNR model en het GLM. Morgen organiseren we over de meerwaarde van deze integratie een online event met Ronen Ziv naar aanleiding van de publicatie van zijn boek ‘The future of correctional rehabilitation: Moving Beyond the RNR model and the Good Lives Model Debate (2017).

    • Kasia Uzieblo

      Dank voor je reactie. Mooi (online) initiatief en zeer fijn te vernemen dat jullie ook voor een geïntegreerde toepassing gaan. Wij zijn alleszins benieuwd naar jullie concrete aanpak en jullie ervaringen … je mag deze zeker altijd met ons delen.

  • Wouter Wanzeele

    Professionals hebben het terecht moeilijk met een risicobenadering wanneer die niet vertrekt vanuit wat de betrokkene zelf belangrijk vindt. De RNR principes passen goed binnen het overkoepelend behandelkader Good Lives Model (GLM). Bv.: dynamische risicofactoren stemmen overeen met obstakels om de primaire levensbehoeften in te vullen. Bij meer obstakels is er een intensievere therapie nodig om dit te kunnen doen (risk factor). De dynamische risicofactoren zeggen iets over de kans op herval, ze verklaren het gedrag niet. Door focus op de behoeften waar mensen fundamenteel naar op zoek zijn (ook via strafbaar gedrag), wordt er aan dynamische risicofactoren en dus hervalpreventie gewerkt. O.a. intrinsieke motivatie voor verandering (en het succesvol afronden van) therapie neemt toe met het GLM. Er is nood aan een stap vooruit wanneer ‘what works’ nog beperkt blijft tot een risicobenadering. Staan jullie open voor het verdere ontwikkelen en onderzoeken van een integratie binnen dit GLM?

    • Kasia Uzieblo

      Dag Wouter,
      Dank voor je reactie. Wij staan vanzelfsprekend open voor een integratie; we suggereren naar mijn weten nergens van niet. Of dit een integratie van RNR binnen GLM of GLM binnen RNR moet zijn, dat laat ik wel even in het midden. Zoals je kunt lezen, gaan we voor een en-en verhaal. Ons belangrijkste punt hier is dat we aan de hand van gevalideerde risicotaxatie-instrumenten wel degelijk belangrijke inzichten inzake relevante risicofactoren verkrijgen, dat we daar in de behandeling ook aandacht voor moeten hebben en dat we dit dus vooral niet uit de weg mogen gaan omwille van bepaalde misvattingen. En ja, er is nood aan een stap vooruit wanneer what works beperkt blijft tot een risicobenadering (maar dit kom ik in de praktijk eerlijk gezegd weinig tegen), maar er is zeker ook nood aan een stap vooruit wanneer men enkel oog heeft voor de levensbehoeften en geen oog meer heeft voor de daadwerkelijke risicofactoren. De wetenschappelijke evidentie mag dus niet genegeerd worden…

    • Tamara De Beuf

      Wat betreft die wetenschappelijk evidentie: Vanuit de empirische literatuur is duidelijk dat begeleiding startend vanuit criminogene factoren en dynamische risicofactoren zorgt voor verminderd recidive. Vooralsnog is er geen empirische evidentie hiervoor vanuit het GLM-model en lijkt het alsnog voorbarig om het kind met het spreekwoordelijk badwater weg te gooien. Wat in ieder geval in elke benadering centraal staat, is dat de persoon betrokken wordt en een casemanagementplan opgesteld wordt in samenspraak met de persoon.

    • Wouter Wanzeele

      Bedankt voor de reacties! Het Good Lives Model als overkoepelend behandelkader, houdt in dat je de RNR-principes toepast. De dynamische risicofactoren geven aan waar de probleemgebieden (obstakels) liggen. Via een behandeling die focust op wat de betrokkene echt belangrijk vindt, kan je aan de ontstaansfactoren van het strafbaar gedrag werken. Door het verband met de risicofactoren / criminogene noden, behandel je ook wat significant de kans op herval verhoogt. In die zin is er empirische evidentie en kan je nog meer effect bereiken door grotere intrinsieke motivatie voor verandering, therapietrouw waardoor er minder ‘drop-outs’ zijn,… Het hoeft dus niet als een tegenstelling gezien te worden. Het GLM is een vergaande toepassing van de RNR principes op een wijze die nog meer effect op herval kan bekomen. Meer lange termijn studies zijn heel welkom! De integratie van Ziv verengt het GLM tot een ondergeschikte aanvulling. De omgekeerde weg, vanuit het GLM biedt dan meer mogelijkheden.

We zijn benieuwd naar je mening!
Blijf hoffelijk, constructief en respectvol

 

Elke reactie wordt gemodereerd. Lees hier onze spelregels. Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd.