Impact als proces
Effectiviteitsvragen zijn niet meer weg te denken uit de jeugdhulp. Interventies worden op hun effectiviteit getoetst. De impact van deze interventies wordt vaak gereduceerd tot een aantal factoren die op een kwantitatieve manier worden gemeten, bijvoorbeeld recidive. Maar dat toont slechts een gefragmenteerd beeld. Ook dagelijkse ervaringen bepalen de invloed van de jeugdhulp op het leven van cliënten. Impact is geen vaste momentopname maar krijgt vorm doorheen de tijd. Daardoor kan die impact ook veranderen gedurende het leven van een persoon. Wanneer we de impact op lange termijn willen onderzoeken, kunnen we dit niet doen zonder de aanleiding van de interventie, de beleving van plaatsing en de overgang van plaatsing naar zelfstandig leven in beeld te brengen.
‘Dagelijkse ervaringen bepalen de invloed van de jeugdhulp op het leven van cliënten.’
Al deze facetten van het traject zijn belangrijk om de impact van een plaatsing als minderjarige te begrijpen. Dat procesmatig perspectief op impact bleef in eerder onderzoek nog onderbelicht. Deze studie naar de impact van interventies binnen de jeugdbescherming is dan ook vanuit verschillende invalshoeken interessant. Vanuit historisch oogpunt is het relevant omdat het de stiltes uit het verleden invult en beter doet begrijpen. Bovendien blijkt uit gesprekken met ervaringsdeskundigen dat er doorheen de geschiedenis slechts weinig verandering zit in de wijze waarop cliënten de jeugdbescherming ervaren.Cachet Vzw (2013), Wat na de jeugdhulp? Aanbevelingen van mensen met ervaring, Brussel, Cachet.
Vrouwen aan het woord
Ook blijft onderzoek over de beleving van jeugdbescherming relevant omdat eenzelfde ervaring in het verleden niet voor iedere persoon dezelfde impact heeft. Voor de praktijk van jeugdhulp blijft dit onderzoeksperspectief relevant omdat het cliënten in hun verhaal erkent. Veel gebruikers van jeugdhulp willen dat beleid en praktijk iets doet met hun getuigenissen. Dit kan leiden tot sociale acties om bepaalde praktijken aan te kaarten.Jansen, M.G. en Feltzer, M.J.A. (2002), ‘Follow-up en belevingsonderzoek bij jeugdigen uit een behandelingstehuis’, Tijdschrift voor Orthopedagogiek, 41, 332-345.
Om inzicht te krijgen op de impact, laten we acht vrouwen aan het woord, tussen 25 en 50 jaar oud, die omwille van een problematische opvoedingssituatie ooit in contact zijn gekomen met de bijzondere jeugdzorg of de jeugdrechtbank. Zouden mannen heel andere verhalen vertellen? Eerder dan het geslacht, bepaalt vooral de reden van plaatsing de verdere beleving ervan. Dat leiden we af uit onderzoekKapp, S.A. (2000), ‘Pathways to Prison: Life Histories of Former Clients of the Child Welfare and Juvenile Justice Systems’, Journal of Sociology and Social Welfare, 27(3), 63-74.bij gedetineerden die als kind geplaatst werden. Wie als kind geplaatst werd omwille van een problematische opvoedingssituatie vindt dat instellingen een bepalende invloed uitoefenden op het verdere verloop van hun leven. Wie werd geplaatst omwille van een als misdrijf omschreven feiten acht vooral zichzelf verantwoordelijk voor het latere levenstraject. Maar vanzelfsprekend hebben meerdere factoren een impact op de beleving van plaatsing. We pikken er twee thema’s uit die in de getuigenissen scherp naar voor komen: stigmatisering en ‘er alleen voor staan’.
Overal bestempeld
Stigmatisering is het bestempelen van een persoon op zo’n manier dat die daar in het leven hinder van ondervindt. Het stigmatiserende effect van het verblijf in een instelling ervaart men op verschillende manieren. Volgens de bevraagde vrouwen zit het stigma in ‘kleine dingen’ zoals niet zelf een kapper of dokter kunnen kiezen, allemaal dezelfde tandpasta, kledij, rugzak of grote ‘economy’ shampooflacons moeten gebruiken. Of je nu op kamp ging of in groep zwemles volgde, iedereen zag het aan je. Mirjam, een vrouw van 38 jaar, vond dit erg vernederend: “Je kon aan ons zien dat we uit een tehuis kwamen”. Ze probeerde daarom zoveel mogelijk te verschillen van de andere kinderen door zich anders te kleden of er een bijzondere muzieksmaak op na te houden. Tonen dat je anders was, dat je geen deel uitmaakte van de groep, was voor Mirjam een manier om haar eigenheid te bewaren en zich niet te identificeren met het label ‘instellingskind’.
‘Of je nu op kamp ging of in groep zwemles volgde, iedereen zag het aan je.’
Ook op school werden meerdere vrouwen geconfronteerd met vooroordelen. Eloise bijvoorbeeld, nu een dame van 32 jaar, was door verschillende opnames in gesloten voorzieningen een onbekend gezicht op school. Zodra ze opnieuw haar studies aanvatte, deed al snel de ronde waarom ze zoveel school gemist had. Ze werd vanaf dag één een rariteit op school: “Als je hoort dat zo’n verhaal de ronde doet, dan wordt je daar niet echt beter van. Je loopt met een stempel op uw kop hé.” De stempel die Eloise op school krijgt, zorgt ervoor dat ze zich steeds meer isoleert. Ook haar hobby’s laat ze uiteindelijk vallen uit schrik voor dezelfde stempel. Een aantal vrouwen hoorden ook dat ze omwille van het plaatsingsverleden beter geen hogere studies konden aanvatten.
Onuitwisbare inkt
Eens jongeren hun leven opnemen na de voorziening, blijft het instellingsverleden hen achtervolgen. Zo kregen meerdere vrouwen tijdens het solliciteren vragen over hun jeugd. Wie deze vragen eerlijk beantwoordt, wordt daar zelden voor beloond. Als je bijvoorbeeld solliciteert voor opvoeder en men weet dat je zelf in de bijzondere jeugdzorg hebt verbleven, krijg je meteen de vraag of je die job wel aan kan. Nochtans geldt dat risico ook voor andere sollicitanten. Je instellingsverleden verzwijgen, is geen alternatief. Celine getuigt: “Van mijn 15 tot 17 jaar ben ik niet naar school geweest. Tijdens mijn sollicitatie vertelde ik niet dat dit door mijn problematiek kwam, maar wel door onvoorziene omstandigheden. Daardoor creëerde ik al wantrouwen.” Gelukkig zijn er vrouwen die wel een werkgever vonden die niet naar achtergrond of verleden keek, maar naar hun capaciteiten. Zo kregen ze toch de kans om te starten aan hun eerste job.
‘Wie ooit geplaatst werd, kan nog altijd een goede ouder zijn.’
Roos ervoer vanaf de geboorte van haar eerste kind heel wat controlerende blikken. Zou zij niet in de voetsporen van haar moeder treden? Zou zij haar kind wel goed opvoeden? “Mijn schoonvader zei dat als ik mijn zoontje ooit iets zou aandoen, hij mij in het kleinste hoekje van de kamer zou slaan.” Ook de vroedvrouw hield haar meer in de gaten en gaf haar ongevraagd het advies het beter te doen dan haar eigen moeder. Deze vooroordelen en extra controle maakten haar verdrietig en kwaad. Want wie ooit geplaatst werd, kan nog altijd een goede ouder zijn. Als reactie op dit oordeel wil zij net extra bewijzen dat ze een goede moeder is. Deze voorbeelden laten zien dat het stigma van ‘instellingskind’ niet alleen tijdens het verblijf in de instelling aanwezig is, maar ook lang kan nazinderen. De uitingsvorm kan veranderen afhankelijk van de setting maar de impact van het gevoel anders te zijn, blijft aanwezig.
Opvoeder maakt verschil
Het tweede thema betreft de rol van een netwerk in het leven of het gebrek er aan. De geïnterviewde vrouwen vertellen hoe ze als gevolg van de plaatsing het gevoel kregen er alleen voor te staan. Vaak is een problematische opvoedingssituatie de aanleiding van een interventie door het Comité voor Bijzondere Jeugdzorg of de jeugdrechter. Met een plaatsing wil men het kind beschermen en nieuwe kansen geven om een terugkeer naar de thuissituatie mogelijk te maken of op eigen benen te staan. Maar jongeren ervaren die goede bedoelingen vaak anders. De plaatsing geeft hen een dubbel gevoel: naast het veilige gevoel van bescherming, ervaart men vooral pijn en verdriet door het weggerukt worden van thuis. Kinderen verliezen op dat moment niet alleen hun ouders, maar ook alles wat hen ‘thuis’ deed voelen. Plaatsing riskeert ervaren te worden als een straf, ondanks de goede bedoelingen van hulpverleners.
‘Plaatsing riskeert ervaren te worden als een straf, ondanks de goede bedoelingen van hulpverleners.’
Bij een plaatsing spelen opvoeders een belangrijke rol in het dagelijkse leven van de jongeren. Celine, nu 25 jaar, vertelt hoe fijn ze het vond als begeleiders mee in de zetel kwamen hangen. Als ze de foto’s van toen bekijkt, geeft ze aan hoe goed ze zich bij deze begeleiders voelde. Toch is niet elke opvoeder even geliefd. Niet iedereen steekt evenveel authenticiteit en persoonlijkheid in de job. Een opvoeder die zichzelf is, samen met jongeren droomt en in hen gelooft, kan écht het verschil maken. Respondenten vertellen hoe moeilijk het was wanneer zo’n ‘goede’ opvoeder de voorziening verlaat voor een nieuwe uitdaging. Jongeren ervaren dan opnieuw dat ze in de steek gelaten worden. Gebeurt dat regelmatig, dan krijgen jongeren het moeilijk om met vertrouwen te investeren in nieuwe relaties. En dus zijn ze weer eens op zichzelf aangewezen.
Pijnlijke breuken
Zelfs wanneer de band met een opvoeder gedurende het ganse verblijf behouden blijft, komt er onvermijdelijk toch een einde aan. Wanneer deze band veel betekent voor de jongere, is die breuk pijnlijk. De persoon die samen met hen nieuwe perspectieven creëerde, moeten ze toch weer los laten. Toen Eloise op zoek was naar iemand die borg wilde staan voor de huur van haar eerste appartement, ging ze uiteindelijk terug naar haar individuele begeleider. Op dat moment was hij de enige persoon die haar kon helpen. Te horen krijgen dat die begeleider dit niet kon doen, was enorm pijnlijk. Nu had ze niemand meer en stond ze er alleen voor: “Dat is een thuisvervangende instelling! Doe dan ook alsof het een thuis is waar ik onvoorwaardelijk kan op rekenen.”
Meerdere vrouwen vermelden dat relaties of vriendschappen binnen de voorziening niet altijd aangemoedigd werden. Contacten met andere jongeren uit de groep werden afgeremd uit angst voor de negatieve invloed die jongeren op elkaar kunnen uitoefenen. Activiteiten buiten de voorziening waren toegelaten, maar dan liefst met andere kinderen dan die uit de voorziening. Jongeren ervaren dit als zeer artificieel omdat men de eigen vrienden niet mag kiezen. Sommige respondenten hadden geen behoefte aan contacten met medelotgenoten, anderen hebben in de voorziening net blijvende vriendschappen opgebouwd. Een gelijkaardige achtergrond kan de basis vormen van een hechte band.
Terug naar huis
Bij afronding van de plaatsing is het vaak moeilijk om het contact met de ouders te herstellen. De terugkeer naar huis moet goed voorbereid worden. Wanneer men terug naar huis gaat, blijkt de thuissituatie niet veel veranderd te zijn. Maar ook wanneer jongeren begeleid zelfstandig gaan wonen, blijven ze met hun ouders geconfronteerd. De soms jarenlang doorbroken band maakt het moeilijk om opnieuw met elkaar om te gaan. “Het is dan soms al te laat om opnieuw mama en papa te spelen.” De bevraagde vrouwen vinden dan ook dat zowel ouders als jongeren onvoldoende voorbereid worden op die moeilijke terugkeer, met nieuwe conflicten als gevolg. Sommige respondenten bliezen alle bruggen met hun ouders en familie op. Anderen zetten de contacten op een laag pitje, om het leefbaar te houden.
‘De terugkeer naar huis moet goed voorbereid worden.’
Het is moeilijk een eigen leven op te bouwen zonder personen waarop je kunt rekenen. Je bent niet meer omringd door familie en ook de opvoeders zijn niet meer beschikbaar. “Je moet leren alleen te zijn”, vertelt Eloise. De vrouwen spreken over isolatie en eenzaamheid. Roos, 40 jaar, zegt dat zo: “Ik kan mijn eigen boontjes doppen. Ik heb niemand meer nodig”. Voor allen is de slotsom dezelfde: investeren in nieuwe relaties is een moeilijke opdracht.
Beschermend of kwetsend?
Datgene waaraan je zoveel behoefte hebt, blijft dus afwezig. Toch kunnen een netwerk en relaties met anderen het verschil maken tussen een schraal of hoopvol perspectief. Sommigen lopen af en toe de voorziening binnen of schrijven brieven met begeleiders. Die begeleiders waren meestal ook degenen die niet ‘gewoon’ hun job deden. Ze stonden klaar voor de jongere wanneer dat nodig was. Ze gaven de jongere meer vertrouwen, waren oprecht geïnteresseerd en stimuleerden hun interesses. Vrienden kunnen ook een belangrijke houvast zijn. Anderen spreken over een oudere dame, bijvoorbeeld de schoonmoeder of bazin, die een soort rolmodel wordt, die hen helpt met het zoeken naar huisvesting of hen ondersteunt.
Vanzelfsprekend kan ook een vaste partner het verschil maken. Toch heeft niet iedereen op dit vlak een positieve ervaring. Sommige vrouwen worden binnen hun relatie geconfronteerd met geweld en instabiliteit waardoor ze opnieuw in een kwetsbare situatie terechtkomen. Ook participatiegroepen en zelfhulpgroepenVoorbeelden van deze groepen zijn JOPLim, Cachet vzw en KOPP Vlaanderen.spelen een belangrijke rol in het leven van deze vrouwen. Praten met mensen met een jeugdbeschermingsverleden helpt om het verleden te verwerken. Ze hopen bovendien met hun eigen ervaring het traject van toekomstige jongeren in de jeugdhulp te verbeteren en een positief rolmodel te zijn voor andere jongeren. Op die manier is hun verleden niet voor niets geweest.
Nieuwe wegen
Impact van plaatsing op het verdere levenstraject is een complex proces. De impact start vanaf het begin van het jeugdbeschermingstraject en evolueert mee doorheen de tijd. Stigmatisering is een thema dat op verschillende momenten en in verschillende gedaantes opduikt. Wie ooit geplaatst werd, blijft geconfronteerd met negatieve stempels. De jeugdhulp moet haar jonge cliënten beter voorbereiden op het afrekenen met die stigma’s.
Meer proactief moet de jeugdhulp ook positieve ervaringen en dynamieken in de schijnwerpers zetten. Want vanuit een moeilijke startpositie leren heel wat jongeren er het leven opnieuw stevig in handen te nemen. Vanuit die positieve ervaringen leert ook de omgeving door een andere bril te kijken. Dat corrigeert het beeld van de jeugdhulp en haar jongeren, die veelal ten onrechte bekeken worden als kleine boefjes.
‘De jeugdhulp moet haar jonge cliënten beter voorbereiden op het afrekenen met die stigma’s.’
Volwassenen die als kind geplaatst werden, getuigen nog over een andere rode draad: het verliezen van mensen waardoor ze er uiteindelijk alleen voor staan. Toch hebben zij omwille van de ervaren kwetsbaarheid een grote behoefte aan steunfiguren. Individuele begeleiders zijn hier de sleutel. Vaak wordt die cruciale relatie met begeleiders op de proef gesteld. Getuigenissen tonen heel wat breuken in de jeugdhulpverlening. Ze zijn telkens een aanslag op het wankel opgebouwd vertrouwen. Hervormingen in de jeugdhulp moeten dus bijzondere aandacht besteden aan het voorkomen van dergelijke breuken. We moeten ook breder kijken: het leven van deze jongeren speelt zich niet alleen af in de voorziening. Worden op school, de werkvloer of de vrijetijd wel alle kansen benut opdat ervaringen van plaatsing omgebogen kunnen worden naar het ontwikkelen en versterken van krachtige netwerken?
Reacties [6]
Ik vind dat het artikel erkenning geeft aan het gevoel ‘alleen te staan’.
Ik dacht de enige te zijn die dit zo ervoer.
Bij elke verandering in mijn volwassen leven mis ik supporters. Voor andere mensen zijn dat hun ouders, broer of zus. Bij mij helaas… niemand…
Daardoor probeer ik voor mijn eigen kinderen (die godzijdank niet werden geplaatst) hun grootste supporter te zijn.
Ik supporter voor mijn kinderen.
Helaas supportert er geen mama voor mij. Ik heb bv pas een nieuwe job. Ik wil graag pronken met mijn werk-outfit, ik ben zo ontzettend fier. Helaas geen mama die oprecht mee fier wil zijn voor mij…
Wat is alternatief? Kind in problematische thuissituatie laten opgroeien? Ik ken toevallig zo’n probleem wat ik me erg aantrek.
Geachte, vorige week werd men boek gelanceerd: ‘ooit wordt het beter’
Dit boek kan een boeiend hulpmiddel zijn voor julli onderzoek.
U kan mij hierover vrijblijvend contacteren op het nummer 0485.651.659
Mvg Joeri Cools
Verplichte lectuur voor alle opvoeders en verwijzers.
Ik vind het een heel mooi artikel.
Goed dat je het onderwerp belicht wat vaak het minst besproken wordt bij een plaatsing: wat doet het achteraf met je?
Prachtig artikel.
Ongeveer 10 jaar geleden deden we vanuit de zelfhulpgroepjes “Ouders van Geplaatste Kinderen – Onskindje” diverse oproepen aan volwassenen met een plaatsingsverleden. Bij de voorzieningen stuitten we op privacyredenen, bij de overheid op stilzwijgen. Nochtans kan ik getuigen dat deze ouders wanhopig op zoek waren naar aanknopingspunten om zich voor te bereiden op een terugthuiskomst van hun kind. Ze smeekten om informatie, doch vingen overal bot. Ik vraag me af of dit nu veranderd is, of worden ouders nog steeds onledig gehouden over het doen en laten van hun kind dat in een voorziening van de bijzondere jeugdzorg verblijft?
Zeker lezen
Evi Hanssen: ‘Palliatieve zorgverleners zijn de vroedvrouwen van de dood’
Monsterbrouwsel Fentanyl: ‘Ik wil het niet zien, maar kan niet stoppen met kijken’
Dikke Freddy aan Marc Coucke, een mens met geldproblemen
Functionele cookies Altijd actief
Voorkeuren
Statistische cookies
Socialemediacookies