Nederlands verplicht?
In contacten met cliënten gebruiken sociale professionals geregeld ‘vreemde’ talen. Tijdens het onthaal van een nieuwkomer, haalt een medewerker van een gemeentelijke dienst zijn beste Frans boven. Een sociaal werker van het wijkgezondheidscentrum vlooit uit hoe zij een COVID-folder naar het Pools kan vertalen.
‘Veel sociale professionals werken met mensen die onvoldoende Nederlands kennen.’
Geen vuiltje aan de lucht, zou je denken. Toch duiken regelmatig verhalen op van sociale professionals die van hogerhand te horen krijgen dat ze enkel Nederlands mogen gebruiken. Ze worden verplicht om dovemansgesprekken te voeren met hun cliënten. Kan en mag dit?
Elkaar begrijpen
Elkaar goed begrijpen, is cruciaal bij hulp- en dienstverlening. In een superdiverse samenleving stelt dit zich nog scherper. Veel sociale professionals werken met mensen die onvoldoende Nederlands kennen. Dat kan een nefaste invloed hebben op de kwaliteit van het traject en belemmert de toegang tot grondrechten.
Het gaat over een grote groep mensen. Vaak nieuwkomers, maar soms ook mensen die hier al langer verblijven en om uiteenlopende redenen moeilijker het Nederlands onder de knie krijgen.
Eenvoudig of complex
Een cliënt die maar beperkt Nederlands kent, is niet meteen een ramp. Eenvoudige en informatieve gesprekken zijn een haalbare kaart. Maar bij complexe gesprekken volstaat een beperkte basiskennis van de taal niet om goed te kunnen werken.
Daarom schakelen hulpverleners voor die complexe gesprekken vaak over naar een contacttaal: een taal die zowel zij als de cliënt min of meer beheersen, Frans of Engels bijvoorbeeld. Al is die oplossing begrijpelijk, toch is ze minder wenselijk. De kennis van die contacttaal wordt namelijk vaak overschat. Te veel ruis verstoort de communicatie. Een sociaal tolk inzetten is een veel betere optie.
Verboden een andere taal te gebruiken
De sociale professional beschikt niet altijd over alle vrijheid om zelf te kiezen welke taal hij gebruikt. Soms krijgen sociale professionals van hun leidinggevenden te horen dat ze omwille van strakke taalwetgeving hun anderstalige cliënt niet mogen bedienen in een andere taal dan het Nederlands.
Een domper voor de betrokken sociale professional, zeker wanneer die een vreemde taal voldoende beheerst om de cliënt goed te begeleiden. Sociale professionals vragen zich terecht af of dit verbod een juridische basis heeft. Die vraag kan je niet in een paar zinnen beantwoorden.
Overheidscommunicatie
De Belgische grondwet van 1831 stelt een helder basisprincipe: het gebruik van talen in België is vrij met uitzonderingen van gerechtszaken en handelingen van openbaar gezag, bijvoorbeeld taalgebruik in het leger.
‘De grondwet is helder: het gebruik van talen is vrij.’
Naast die juridische vrijheid staat een historische realiteit: het vrij gebruik van talen stond niet garant voor een gelijkheid tussen burgers. Lange tijd werd de overwegend Vlaamse bevolking in haar contacten met openbare diensten, leger of onderwijs bediend door Franstaligen die geen Nederlands spraken. Dit maatschappelijk spanningsveld leidde tot een geleidelijke regulering van de taalvrijheid in het kader van het openbaar gezag en bestuur, gerechtszaken, het onderwijs en sociale betrekkingen.
Zo zag in 1966 de Bestuurstaalwet het licht. Die regelt in welke taal de overheid moet communiceren met haar burgers. Naast de overheid vallen hieronder ook mensen en organisaties die een openbare dienst uitvoeren of door een overheid of wet belast zijn met een opdracht van algemeen belang.
Veel sociale professionals werken binnen deze context. Denk aan een medewerker van een stedelijke dienst of een lokaal OCMW, een trajectbegeleider van het Vlaams Agentschap Integratie en Inburgering, medewerkers van opvangcentra van Fedasil of een consulent bij Kind en Gezin.
Private en gesubsidieerde organisaties beslissen meestal zelf
Deze spelregels zijn niet van toepassing in de contacten tussen burgers onderling, in commerciële contexten of binnen private organisaties. Wil je dus met je buurman je huurcontract opstellen in het Frans, doe dat dan gerust. Wil je als lokale buurtwinkel adverteren in het Lingala, ook geen enkel probleem.
Maar hoe zit het met gesubsidieerde welzijns- en gezondheidsdiensten, zoals private en universitaire ziekenhuizen, huisartsen, wijkgezondheidscentra, jeugdwerk of private initiatieven in de jeugdhulp? Het is niet omdat je subsidies van de overheid ontvangt, dat je daarom ook in opdracht van de overheid werkt. Deze organisaties vallen niet onder de Bestuurstaalwet. Zij beslissen zelf welke taal ze spreken met cliënten, patiënten of gebruikers.De private en de universitaire ziekenhuizen moeten wel rekening houden met de Bestuurstaalwet in het kader van hun erkende spoedgevallendienst of wanneer zij een Mobiele Urgentie Groep (MUG) organiseren. Ook de huisartsenwachtposten van de huisartsenkringen vallen volgens het Steunpunt Taalwetwijzer onder de toepassing van de Bestuurstaalwet.
Toch blijven er schemerzones. Zo is bijvoorbeeld niet helemaal duidelijk of medewerkers van Centra voor Algemeen Welzijnswerk moeten handelen volgens deze taalwet.De Vaste Commissie voor Taaltoezicht oordeelde in haar advies nr. 40.039 van 27 juni 2008 en in advies nr. 42.167 van 11 februari 2011 dat de CAW’s niet onder de toepassing van de Bestuurstaalwet vallen. Maar het steunpunt Taalwetwijzer merkte op dat deze adviezen gestoeld zijn op het inmiddels opgegeven Decreet van 19 december 1997 betreffende het Algemeen Welzijnswerk.En bij vakbonden en mutualiteiten is de Bestuurstaalwet enkel van toepassing voor de taken die ze uitvoeren in opdracht van de overheid. Verwarrend.
Hier spreekt men Nederlands
De krachtlijnen van de Bestuurstaalwet zijn duidelijk: de contacten tussen overheid en burger gebeuren in de taal van het taalgebied waar de dienst gevestigd is.
‘De contacten tussen overheid en burger gebeuren in de taal van het taalgebied waar de dienst gevestigd is.’
Dit betekent het Nederlands in Nederlandse taalgebied, het Frans in het Frans taalgebied en het Duits in het Duits taalgebied. Voor Brussel-Hoofdstad geldt de tweetaligheid. Hier heeft de burger de keuze om in het Frans of het Nederlands aangesproken te worden door de overheid.
Beloftevol maar onuitvoerbaar
Sommigen vinden deze spelregels verouderd of rigide. Volgens hen zou het makkelijker zijn mocht België evolueren naar één taalgebied met volledige tweetaligheid (Frans en Nederlands).
Op het eerste zicht is dat een beloftevolle piste. Maar als we deze volledige tweetaligheid voor het ganse grondgebied van België zouden invoeren, betekent dit dat overheidsdiensten ook perfect in beide landstalen hun dienstverlening moeten kunnen aanbieden.
Ervaringen in Brussel tonen aan dat het voor Nederlandstaligen niet altijd makkelijk is om in het Nederlands bediend te worden. Veel sociale professionals zouden in Vlaanderen hun functie niet meer kunnen uitoefenen omdat ze het Frans onvoldoende beheersen.
Toch manoeuvreerruimte
De Bestuurstaalwet klinkt strak. Maar ze biedt de burger bescherming: je hebt de garantie dat je in het Vlaamse taalgebied in het Nederlands kan bediend worden en dat de medewerker je ook effectief begrijpt.
Maar wat dan met de cliënt die het Nederlands niet machtig is? Zijn sociale professional en cliënt veroordeeld tot een dovemansgesprek? Hier bieden het ‘hoffelijkheidsprincipe’ en de adviespraktijk van de Vaste Commissie voor Taaltoezicht handvaten.
Nogmaals: voor organisaties die niet onder de Bestuurstaalwet vallen, waaronder heel wat sociaalwerkorganisaties, is het eenvoudig: zij hebben alle vrijheid om eigen taalkeuzes te maken in hun contacten met cliënten.
Halve oplossing
Het hoffelijkheidsprincipe biedt diensten die vallen onder de Bestuurstaalwet de mogelijkheid om mensen die wonen in een ander taalgebied, te antwoorden in de taal die zij gebruiken indien de burger dat vraagt. Dit bestuursprincipe is slechts een halve oplossing: het is niet van toepassing in contacten met anderstaligen die in het eigen taalgebied wonen.
‘Het hoffelijkheidsprincipe maakt mogelijk om in een andere taal te antwoorden.’
Anders gezegd: als je werkt voor de stad Kortrijk, mag je een Franssprekende cliënt die in Brussel woont, maar bij jou langskomt in Kortrijk, bedienen in het Frans. Wanneer diezelfde Franstalige cliënt van Brussel naar Kortrijk verhuist, mag diezelfde ambtenaar geen Frans meer spreken tegen de cliënt. Want de cliënt is niet langer gevestigd in een ander taalgebied.
Het hoffelijkheidsprincipe werkt voor toeristen en andere toevallige bezoekers, maar niet voor de anderstaligen die in je gemeente wonen.
Commissie voor Taaltoezicht breekt open
Moeten we dan Nederlands spreken tegen anderstalige cliënten die in ons taalgebied gevestigd zijn, ook al begrijpen ze daar geen woord van?
Gelukkig is er nog de Vaste Commissie voor Taaltoezicht. Haar adviespraktijk creëert de ruimte om, mits te voldoen aan een vier cumulatieve voorwaarden, deze anderstaligen in uitzonderlijke gevallen toch tijdelijk in een andere taal te bedienen. Kortom: het is een misvatting dat je als sociaal werker van een gemeentelijke dienst enkel Nederlands mag spreken.
Niet alle klachten gegrond
De overheid beseft dat de taalwetgeving behoorlijk complex is. Daarom richtte de Vlaamse Regering in 2002 het Steunpunt Taalwetwijzer op. Hier kunnen zowel burgers, organisaties als overheden terecht met vragen. Twijfel je of je dienst valt onder de Bestuurstaalwet, wil je je anderstalige communicatie toetsen aan de regelgeving of de adviespraktijk van de Vaste Commissie voor Taaltoezicht, dan kan de Taalwetwijzer je hierbij helpen.
‘Lokale besturen maken geregeld het voorwerp uit van een klacht.’
Lokale besturen maken regelmatig het voorwerp uit van een klacht. Bijvoorbeeld omdat hun medewerker een andere taal gebruikte aan het loket of omwille van een vertaling in een Facebookpost van de gemeente.
In de jaarverslagen van de Vaste Commissie voor Taaltoezicht kan je lezen hoe men omgaat met deze klachten. Afgelopen jaar kreeg deze commissie verschillende klachten over gemeenten die meertalige informatie hadden verspreid over de coronamaatregelen. De klachten werden ongegrond bevonden in situaties waarbij het gebruik van een vreemde taal de toets aan haar adviespraktijk (zijnde de vier cumulatieve voorwaarden) doorstond. Maar er werden ook klachten gegrond verklaard, enkel en alleen omdat op een anderstalige folder niet vermeld werd dat de anderstalige tekst een vertaling is van een Nederlandse brontekst.
Bewegingsruimte verzwijgen, is mensen uitsluiten
Sociale professionals weten te weinig over de taalwetgeving. Daardoor kunnen ze, samen met hun cliënten, de speelbal worden van rigide organisaties.
Er zijn organisaties waar de taalwet een strakke invulling krijgt. Hierdoor hebben kwetsbare anderstalige burgers het moeilijk om hun grondrechten op te nemen. In het belang van de cliënten kunnen en moeten goed geïnformeerde sociale professionals reageren wanneer ze worden opgedragen om de taalwetgeving te eng te interpreteren.
‘Soms verzwijgen leidinggevenden moedwillig deze vrije beslissingsruimte.’
Soms verzwijgen leidinggevenden moedwillig de vrije beslissingsruimte. Waar deze bewegingsruimte wel gekend is, wordt ze soms verboden. Juridisch kan je daar weinig tegenin brengen omdat zowel het hoffelijkheidsprincipe als de adviespraktijk geen juridische verplichting inhoudt. Toch maak je zo als organisatie van de taalwetgeving een instrument om anderstaligen uit te sluiten in plaats van in te sluiten.
Ontwikkel een taalbeleid voor je organisatie
Een gedegen kennis over de ruimte die de taalwetgeving laat om in bijzondere situaties een andere taal te gebruiken, kadert best in een breder taalbeleid binnen de organisatie. Ontwikkel een taalbeleid dat het personeel kapstokken aanreikt over het gericht en juist inzetten van taal.
Daarbij horen ook taaloverbruggende hulpmiddelen die je kan inzetten op basis van het taalniveau van de cliënt en het type gesprek dat je moet voeren.Een handig instrument waarin deze hulpmiddelen worden besproken, is de communicatiewaaier van het Vlaams Agentschap Integratie en Inburgering.
Sociaal tolken maken verschil
Een belangrijk taaloverbruggend hulpmiddel zijn de sociaal tolken. Zeker voor inburgeraars is het belangrijk om in hun moedertaal te kunnen communiceren. Omdat zo’n tolken ervoor zorgen dat ook de hulp- of dienstverlener Nederlands kan blijven spreken, laat de Bestuurstaalwet ze toe bij contacten met anderstaligen.
Vlaams minister van Samenleven en Binnenlands Bestuur Bart Somers stelt in zijn beleidsnota 2019-2024 ‘Gelijke Kansen, Integratie en Inburgering’ dat anderstaligen enkel nog tijdens hun inburgeringstraject gratis beroep zouden kunnen doen op de dienstverlening van sociaal tolken, een maatregel die normaliter zal ingaan vanaf 1 januari 2022.
Zelf betalen
Zodra het inburgeringstraject afgerond is, heeft zowel de cliënt als de hulpverlener geen recht meer op een sociaal tolk, tenzij de cliënt er zelf voor betaalt. Al moeten het nieuwe Vlaamse integratie- en inburgeringsdecreet en haar uivoeringsbesluit die beleidsintentie nog concreet maken, toch is de toon gezet.
Veel nieuwkomers hebben het financieel niet breed. De kans bestaat dat het vervolg van de dienstverlening zonder sociaal tolk verloopt en dat men beroep zal doen op vrienden of zelfs kinderen als tolk. Dit zal het hulpverleningstraject niet ten goede komen. En wat met de groeiende groep nieuwkomers die geen inburgeringstraject mogen of (moeten) volgen maar toch nood hebben aan een sociaal tolk?
Adviesraden zoals VLOR en SERV dringen erop aan dat de overheid ook na een inburgeringstraject tussenkomt in de kosten voor een sociaal tolk. Ook verschillende politieke partijen hebben in parlementaire debatten hun bezorgdheid geuit over de negatieve gevolgen van de geplande wijzigingen in het kader van de ‘dienstverlening sociaal tolken en sociaal vertalen’.
Elkaar niet begrijpen kost geld
Een hulp- en dienstverlening waarbij cliënt en sociale professional elkaar goed begrijpen, is noodzakelijk om tot een oplossing te komen voor de hulpvraag van de cliënt. Het vermijdt ook dat cliënten onnodig moeten terugkomen omdat ze het niet goed begrepen hebben of dat kleine problemen escaleren.
Elkaar niet goed begrijpen, heeft niet enkel een menselijke maar ook een economische kost. De inzet van tolken genereert zowel maatschappelijk als financieel een terugverdieneffect.Ribera, J. e.a. (2008), Is the use of interpreters in medical consultations justified? A critical review of the literature, PASS International.
Opleidingen sociaal werk moeten mee
Ook de opleidingen op het brede terrein van sociaal werk zijn aan zet. Ze bereiden sociale professionals voor op een job in een superdiverse samenleving. Ze geven les over diversiteitsvraagstukken, cultuursensitieve zorg of interculturele communicatie. Toch zullen deze vaardigheden en inzichten je weinig helpen wanneer pakweg een Afghaan aan je bureau verschijnt die geen woord Nederlands begrijpt en waarbij geen enkele gemeenschappelijke contacttaal mogelijk is.
Helaas zijn kennis over taalwetgeving en de inzet van taaloverbruggende instrumenten vandaag het zwakke broertje in het curriculum. Wil je sociale professionals beter voorbereiden om anderstaligen kwaliteitsvol te begeleiden, zullen ook de betrokken opleidingen hieraan de nodige aandacht moeten besteden.
Reacties [2]
UItstekend artikel met grondig uitleg. Bedankt ervoor.
Dat het niet altijd even makkelijk is in Brussel in het Nederlands bediend te worden : geef toe, zeer eufemistisch uitgedrukt ….het omgekeerde ligt dichter bij de waarheid, maar dat past natuurlijk niet in uw betoog …..
Zeker lezen
Evi Hanssen: ‘Palliatieve zorgverleners zijn de vroedvrouwen van de dood’
‘Sociaal werk zal meer politiek worden’
Impact van migratie op mentaal welzijn: ‘Kinderen dragen littekens van hun ouders’
Functionele cookies Always active
Voorkeuren
Statistische cookies
Socialemediacookies