Driehoekverhouding
Recent stelde Hans Van Crombrugge zich op Sociaal.Net de vraag of mensenrechten wel de kern kunnen uitmaken van het sociaal werk. Hij schreef dat de interne logica en historische gronden van mensenrechten ertoe leiden dat in de praktijk mensenrechten vaak spaak lopen op de bestaande machtsorde. Hierdoor komen mensen niet tot hun rechten.
‘Er is begripsverwarring over mensenrechten.’
Reynaert, Roose en Hermans gingen in hun stuk op zoek naar hoe mensenrechten het sociaal werk kunnen inspireren. Hun conclusie? De sociaal werker is medevormgever aan het denken en handelen vanuit mensenrechten. Dries Claessens op zijn beurt conludeert dat de sociaal werker die zijn geschiedenis kent, sociaal werk en mensenrechten dicht bij elkaar houdt.
Hoewel de verschillende bijdragen ingaan op de plaats van mensenrechten in het sociaal werk, is er nogal wat begripsverwarring over mensenrechten. We wijzen daarom op het belang van het positioneren van sociaal werk in de driehoekverhouding tussen democratie en politiek burgerschap, de liberale rechtstaat en grondrechten, en de canon van universele mensenrechten.
Het belang van mensenrechten voor sociaal werk bestaat er dan in om buiten de contouren van de grondrechten te kijken door de blik te richten op de noden van mensen en de claims die ze maken.
Claims doen niet alleen appel op de realisatie of de uitbreiding van het bestaande arsenaal aan grondrechten, maar evengoed op het openbreken ervan, met mensenrechten als horizon. Op die manier hebben mensenrechten een performatieve kracht en zijn ze geen set van regels die enkel richtinggevend zijn voor de toekomst. Mensenrechten vernieuwen zich telkens opnieuw in het hier en nu.
Mensenrechten, democratie en burgerrechten
Van Crombrugge’s bedenkingen bij mensenrechten als leidmotief en hefboom voor sociaal werk enten zich sterk op een reeks kritische auteurs die zich positioneren op de driehoeksverhouding tussen mensenrechten, democratie en grondrechten toegekend aan burgers.
In 1951, dus nog voor de installering van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, bekritiseerde de Duitse filosofe Hannah Arendt de Universele Verklaring van de rechten van de Mens van 1948.Mensenrechten zijn voor de Verenigde Naties: “Human rights are rights inherent to all human beings, whatever our nationality, place of residence, sex, national or ethnic origin, colour, religion, language, or any other status. We are all equally entitled to our human rights without discrimination. These rights are all interrelated, interdependent and indivisible” (What are human rights?)”
Arendt stelde vast dat wanneer mensen zonder burgerrechten komen, ze statenloos en de facto zonder recht zijn. De staatlozen zijn letterlijk vogelvrij en blootgesteld aan ‘het naakte leven’.
‘De staatlozen zijn letterlijk vogelvrij.’
De ‘Déclaration des droits de l’homme et du citoyen’ als grondslag van de liberale democratie (1789), faalt daar waar mensen blootgesteld zijn aan rechteloosheid omdat ze als mens geen burgerschap kunnen opeisen. Dat zorgt ervoor dat echte vrijheid, echte emancipatie en populaire soevereiniteit alleen tot stand komen op basis van nationale emancipatie. Mensen zonder burgerschap in een nationale staat hebben geen mensenrechten.Arendt, H. (1994), The Origins of Totalitarianism, New York, Harcourt Books, p. 292.
Als alternatief definieert Arendt ‘het recht om rechten te hebben’ als “het recht om deel uit te maken van een politieke gemeenschap waar men zinvol kan spreken en handelen.” Arendt, H. (1994), The Origins of Totalitarianism, New York, Harcourt Books, p. 296-297.Dit is het fundament voor mensenrechten: de democratische grondslag om de samenleving mee vorm te geven als burger. Het sluit naadloos aan bij sociaal werk als democratisch forum.
Burgerrechten zijn daarmee niet losgekoppeld maar eerder vervlochten met mensenrechten in een manier dat ze politieke subjecten ook rechten garanderen doorheen de democratie. Het ‘recht om rechten te hebben’ impliceert “het recht op het politieke”.Balibar, E. (2007), ‘(De)Constructing the Human as Human Institution: A Reflection on the Coherence of Hannah Arendt’s Practical Philosophy’, Social Research, vol. 74(3), p. 212-213.
Het naakte leven
Rechtsfilosoof Giorgio Agamben bouwt radicaal voort op deze analyse. Volgens hem is er geen tegenstelling tussen ‘burgers’ die grondrechten hebben en ‘mensen’ die terugvallen op mensenrechten. Het beheer over het pure ‘mens zijn’ is ingeschreven in het nationale burgerschap zelf.
Democratie is op zijn meest fundamentele punt de brute soevereine macht om te bepalen wie behoort of niet behoort, stelt Agamben. En op dat uiterste punt van niet-behoren is de burger niks meer dan een mens ontkleed van rechten: het naakte leven.
‘Wie behoort? Wie behoort niet?’
Die juridische grens om burgers in- en uit te sluiten, gaat eigenlijk terug op de ‘noodtoestand’ die de nationale staat kan inluiden. Dat is een toestand die het bestaande rechtenkader opschort en burgers teruggooit op hun ‘naakte mens zijn’.
Agamben beschrijft de naakte mens als de Homo Sacer. De vogelvrije status van de Homo Sacer is volgens Agamben genormaliseerd. Waar de vroegere noodtoestand altijd beperkt was, wordt het opheffen van de wet nu de gangbare praktijk.
Vreemdelingenrecht
Er zijn indicaties van hoe die permanente noodtoestand wordt aangeboord. Zeker in het vreemdelingenrecht.
Kijken we bijvoorbeeld naar het openingslezing aan de UGent in september 2015. Bart De Wever pleitte toen voor een aanpassing van de Conventie van Genève. Die universele mensenrechten en internationale wetgeving zijn hinderlijk zijn voor de democratie en burgerschap: “een keurslijf”. De Wever concludeerde dat mensenrechten en burgerrechten moeten worden ontkoppeld, niet in het minst om nieuwkomers toegang te ontzeggen tot de sociale zekerheid.Debruyne, P. (2015), ‘De permanente noodtoestand van het regime De Wever’, De Morgen, 23 september 2015.
Die stelling werd onlangs herhaald met de frase dat “links moet kiezen tussen de sociale zekerheid en open grenzen”. Al is het betwijfelbaar dat de sociale zekerheid wordt bedreigd door mensen zonder wettig verblijf of erkende vluchtelingen. Advocaat Benoît Dhondt zag vorig jaar al “despotische trekken in het vreemdelingenrecht”.
Het buitensluiten van de vluchteling die de belichaming is van kwetsbaarheid in extreme situaties als oorlog of conflict, wordt een na te streven goed om ‘ons’ te beschermen.
Recente wetsvoorstellen betreffende huiszoekingen doen vrezen dat die trekken stilaan uitbreiden naar andere domeinen van het recht. Ze kunnen ook doorwerken in het sociaal werk. Denk maar aan de strategische informatie die sociaal werkers soms verzamelen in de context van een sociaal onderzoek. Of aan de technische mogelijkheden in het kruisen van informatie opgetekend door goedbedoelende sociaal werkers.
Gesjacher
“Mensenrechten zijn in de praktijk een compromis tussen staten. Om meningsverschillen te verdoezelen, worden ze in vage termen geformuleerd”, zo stelde Van Crombrugge erg direct op Sociaal.Net. Ondanks het feit dat die beleidspraktijk van onderhandelingen over mensenrechten wel degelijk bestaat, is het geenszins een argument om mensenrechten te verlaten als kern van het sociaal werk.
‘Mensenrechten zijn één en ondeelbaar.’
“Het recht om rechten te hebben”, zoals Arendt stelt, is erop gericht politiek burgerschap open te stellen aan allen en mee te beslissen over (mensen)rechten. Sociale bescherming is bijvoorbeeld geen universeel en absoluut mensenrecht dat los staat van nationaliteit of voorafgaande sociale bijdragen binnen een kader van de nationale staat en de daaran verbonden grondrechten.
De Verklaring van Wenen (1993) stelt dat mensenrechten, zowel burgerlijke, politieke als socio-economische, één en ondeelbaar zijn. Niettemin zijn sociaal-economische rechten een voorbeeld van mensenrechten die steeds in hun concrete context worden vormgegeven.
Grondrechten
Een voorbeeld is Artikel 23 van de Belgische Grondwet dat een aantal sociale rechten verankert. In de praktijk denken veel middenveldorganisaties dat die sociale rechten primair en absoluut zijn. Toch zijn ze in hun juridische essentie ondergeschikt in de wettelijke hiërarchie.
Het recht op wonen is bijvoorbeeld onderhevig aan een inspanningsverbintenis, en niet aan een resultaatsverbintenis zoals in Frankrijk of Schotland. Sociale grondrechten mogen dan wel positieve rechten zijn die de staat (en de burgers) oplegt actie te ondernemen. Maar die inspanningen worden afgewogen tegenover ideologische en economische beleidskeuzes.
‘Mensenrechten zijn dus niet zomaar grondrechten.’
Treffend voorbeeld is het Antwerps OCMW dat in zijn nieuwe missie aangeeft niet langer het recht op maatschappelijke dienstverlening te ‘garanderen’, maar ‘bij te dragen’ aan de realisatie ervan. Die bijdrage wordt vervolgens afgewogen tegenover de bijdrage of verantwoordelijkheid van de rechthebbende, wat de facto conditionalisering van grondrechten met zich mee brengt.
Van Crombrugge geeft dus terecht aan dat verschillende mensenrechten met elkaar botsen. Aanvullend is er een spanning tussen mensenrechten als concept en andere politiek-filosofische concepten die we waarde toedragen, zoals de rechtstaat met zijn grondrechten of de democratie.
Mensenrechten zijn dus ook niet zomaar grondrechten. Kortom, het publieke debat moet verder gaan dan de idealisering van mensenrechten alsof ze een coherente politiek-filosofische categorie zijn.
Kracht uit de spanning
Dat belet niet dat mensenrechten vanuit die spanning tussen ‘ideaal’ en ‘juridische en beleidsmatige realiteit’, betekenis hebben voor het sociaal werk.
Reynaert, Roose en Hermans maken daar een terecht punt. De kernopdracht van sociaal werk is het debatteren over interpretaties van mensenrechten versus grondrechten. Maar dat vraagt begripsverduidelijking en theoretische verheldering van de gebruikte concepten. Mensenrechten en grondrechten zijn niet herleidbaar tot elkaar.
‘Als grondrechten onder druk staan, moeten we reageren.’
Als grondrechten onder druk staan door responsabilisering, criminalisering en moralisering, dan moet het sociaal werk reageren vanuit solidariteit en collectieve verantwoordelijkheid. De basis is dan de sociaalpolitieke lezing van mensenrechten, zelfs al staat dat in spanning met de moeilijke juridische afdwingbaarheid van sociale grondrechten.
Dat raakt niet aan de kern van die mensenrechten. De principes waarop ze gestoeld zijn, menselijke waardigheid en universeel burgerschap, worden net vormgegeven door deze voortdurende evenwichtsoefening, gestuurd door de democratie en de liberale rechtstaat waarin we leven.
Paradox van mensenrechten
De paradox van mensenrechten is dat ze mensen buiten de nationale staat amper kunnen beschermen, maar wel burgerschap en grondrechten ontwikkeld binnen die nationale staat kunnen bevragen. Die spanning tussen mensenrechten en grondrechten is een productieve grond voor het sociaal werk.
‘Levinas verdrinkt noden tot empathie.’
Voor de politieke opdracht van het sociaal werk is dat een betere keuze dan het ethische spoor van Emmanuel Levinas. Hij stelt een moreel appèl voorop in de relatie tot kwetsbare burgers met noden.
“Mijn oneindige verantwoordelijkheid ontspringt in de absolute waarde van het gelaat van de ander”, stelt Levinas. Dit gelaat nodigt mij uit tot verantwoordelijkheid in een “taal voorafgaand aan het spreken”.Duyndam, J. en Poorthuys, M. (2003), Levinas, Rotterdam, Lemniscaat.Dat ethische spoor buigt geen noden om tot rechten, maar verdrinkt ze in een empathische interpersoonlijke verhouding tussen hulpverlener en hulpvrager.
Discretionaire ruimte of politieke opdracht?
De discretionaire ruimte kan een sterk vertrekpunt zijn om mensenrechten vorm te geven, aldus Reynaert, Hermans en Roose. Discretionaire ruimte verwijst naar het ontwikkelen van routines en strategieën om om te gaan met druk en ambigue situaties die ontstaan door regels en procedures.
Die ruimte kan verleend worden door de bestaande werkcontext, maar ze kan ook worden afgedwongen. De discretionaire ruimte kan de onvolkomenheid van beleid in beeld brengen door praktijken te ontwikkelen waarin grondrechten worden geclaimd.
‘Discretionaire ruimte is niet per definitie positief.’
Discretionaire ruimte is echter niet per definitie positief. Verschillende onderzoeken tonen aan hoe sociaal werkers ‘procedurale discretie’ inbouwen om mensen te ‘behoeden’ om van hun bestaande rechten gebruik te maken.Brodkin, E. and Maimundar, M. (2010), ‘Administrative exclusion: Organizations and the hidden costs of welfare claiming, Journal of Public Administration Research and Theory, 20(4), 827–848; Boccadoro, N. (2014), Non take-up of minimum income schemes by the homeless population, European Minimum Income Network thematic report, Brussels, European Commission.
Rechten worden bijvoorbeeld niet opgeëist wegens de inschatting dat een procedure te ingrijpend zou zijn voor iemand. Niettegenstaande daar een zorglogica achter zit, weerhoudt het mensen van hun rechten. Bovendien belet het dat de samenleving wordt aangesproken op de toekenning van fundamentele rechten.
Claims
Wij pleiten voor een bredere invulling, die niet alleen rechtentoekenning realiseert, maar ook rechtsontwikkeling en- uitbreiding agendeert.
‘Allerlei voorwaarden en opvattingen staan grondrechten in de weg.’
Nieuwe regelgeving zoals het Decreet Lokaal Sociaal Beleid mag dan wel verknoopt zijn met grondrechten. In de praktijk staan allerlei voorwaarden, economische overwegingen en moralistische opvattingen over verantwoordelijkheid of burgerschap de realisatie van die grondrechten in de weg.
De rechtssocioloog Hartley Dean beschrijft ‘noden en ‘claims’ als een basis voor rechtsontwikkeling en rechtsuitbreiding. Zo kan de invoering van het recht op een installatiepremie voor daklozen die geen recht hebben op het leefloon, gezien worden als een uitbreiding van het toepassingsgebied van rechten, op basis van uitgesproken claims.
Rechtsontwikkeling en -uitbreiding zijn nodig daar waar grondrechten, noch mensenrechten beantwoorden aan uitgesproken claims. Zo wezen Reynaert, Roose en Hermans ons terecht op de claims voor het kinderstemrecht: een claim vertaald door de kinderrechtenbeweging en gestoeld op de fundamentele erkenning van het actuele burgerschap van kinderen.
Deze claim is echter niet het gevolg van een stellingname binnen de discretionaire ruimte, maar het gevolg van een duidelijke politiserende actie op basis van een aangevoelde nood.
De politie-orde van het recht openbreken
We zijn er ons bewust van dat sociaal werk niet enkel een politieke rol heeft door mensenrechten te politiseren. Net in de tandem van Dean’s rechtssociologie en de mensenrechtenlezing van de Franse denker Rancière zit een productieve reflectie over de rol van mensenrechten voor het sociaal werk. Het gaat om het openbreken van opgelegde en toegekende rechten.
‘Sociaal werk maakt deel uit van de orde.’
Om Rancière te begrijpen, is het noodzakelijk om het onderscheid dat hij maakt tussen ‘politie-orde’ en ‘het politieke’ te begrijpen. Rancière schuift gelijkheid als politiek principe naar voor. Gelijkheid is niet iets dat gegeven is, maar slechts bestaat bij de gratie van haar constante (her)bevestiging en herbevraging van wat hij de ‘politie-orde’ noemt.
Die politie-orde is voor Rancière de bestuurlijke orde die regelt hoe macht en welvaart verdeeld worden over de gemeenschap.Chamber, S.A., ‘Jacques Rancière and the problem of pure politics’, European Journal of Political Theory, vol. 10(3), p 304-306.De politie-orde brengt hiërarchie aan en verdeelt de rollen en posities, zowel materieel als in rechten en relaties tussen mensen.
Democratisch conflict
Die politie-orde ordent dat wat zichtbaar en onzichtbaar is, wat hoorbaar en niet hoorbaar is. Ze geeft invulling aan politieke predicaten als gelijkheid en recht. En dus ook aan de praktijk van wie er gelijk is en aan wie rechten worden verstrekt.
‘Mensenrechten worden overbodig of onbruikbaar.’
Men bedrijft pas werkelijk politiek wanneer bestaande rollen en posities in vraag worden gesteld, wanneer een buitengesloten groep insluiting eist. Dit afzetten tegen de bestaande orde is wat Rancière ‘dissensus’ of democratisch conflict noemt. We mogen echter niet uit het oog verliezen dat sociaal werk deel uit maakt van de politie-orde. Maar sociaal werk kan er ook aan ontsnappen.
Rancière blijft denken over ‘de mens’, iets wat Arendt en Agamben niet doen. Ofwel is er ‘de mens’ die onderworpen is aan ‘het naakte leven’, ofwel is er de burger die in een nationale staat onderhevig is aan de permanente noodtoestand waardoor hij teruggeworpen wordt op zijn naakte statuut als ‘mens’.
Beide invullingen zijn problematisch: de één maakt mensenrechten onbruikbaar, de ander maakt mensenrechten overbodig.
Nood aan een mensenrechtenpraxis
Rancière overstijgt de tegenstelling tussen mensenrechten en grondrechten. Hij meent dat het predicaat ‘mens’ in mensenrechten helemaal geen invulling nodig heeft. We moeten openstaan voor een voortdurende dialoog tussen de twee bestaansvormen van mensenrechten: de geschreven vorm op papier en de in de praktijk gebrachte vorm die afgedwongen wordt door politieke strijd.
De kloof tussen mensenrechten en burgerrechten aanboren, is deel van de politieke opdracht van sociaal werkers. Het politieke betekent dan het openbreken van die bestaande orde van grondrechten door mensenrechten als politieke horizon te hanteren.
En dat gebeurt vanuit diegenen die nog geen deel zijn van die bestaande orde. Het subject van die mensenrechten in de alledaagse politieke praktijk is geen ‘naakte mens’, maar diegene die nog geen deel uitmaakt van de bestaande orde. Het zijn net diegenen die nog geen deel van het geheel uitmaken die mensenrechten inroepen om meer gelijkheid af te dwingen. Het zijn zij die het sociaal werk ‘dwingen’ om positie in te nemen.
Meerwaarde
De kloof tussen grondrechten en mensenrechten vanuit nieuwe noden en claims op gelijkheid productief hanteren, is een meerwaarde voor het sociaal werk. Op die manier wordt de bestaande canon van rechten die gelijkheid proclameert aan een test onderworpen. En dat is nodig omdat het ontkennen van sociale rechten doordringt in alle aspecten van het dagelijkse leven.
Het afbouwen van toezicht op woonkwaliteit is zo’n sociale ontkenning. Hierdoor wordt het recht op behoorlijke huisvesting de facto overgelaten aan de economische sfeer. Terwijl de dagelijks ervaren woonnoden net vereisen dat deze ‘huishoudelijke’ problemen onderwerp worden aan de politieke sfeer.
Politiek positie innemen
In een superdiverse samenleving zal de spanning tussen grondrechten en mensenrechten toenemen, zowel in het discours als in de reële praktijk van rechtenopbouw voor zij die nog niet tot de bestaande orde behoren.
‘Wat met de mensen zonder papieren?’
Wat met de mensen zonder papieren? Wat met mensen die niet repatrieerbaar zijn maar geen (grond)rechten hebben? Wat met dakloze kinderen uit intra-Europese migratie? Of hun ouders die in een tussenruimte van het recht vallen? Voor hen kan alleen een duidelijke positie van gelijkheid werken om noden om te zetten in claims die -grondrechten openen.
Praktijk in beeld
Er zijn voldoende voorbeelden van waar noden in claims worden omgezet, die niet onmiddellijk tot formele rechten gaan leiden. Maar men doet wel beroep op mensenrechten als politieke horizon.
We verwijzen bijvoorbeeld naar INLIA in Groningen. Zij werken al meer dan 15 jaar samen met lokale gemeenten om dakloze asielzoekers op te vangen in een lokale ‘stichting noodopvang’. INLIA toetst of asielzoekers voldoen aan de criteria voor noodopvang.
Waar we in België zogenaamde ‘transmigranten’ opjagen in het Maximiliaanpark en waar nieuwkomers sterven op de autostrade, kiest INLIA voor een mensenrechtenpraktijk die haaks staat op de bestaande grondrechten zoals ze opgenomen zijn in de Nederlandse grondwet. Via een woonexperiment, dat “rust, ruimte en respect” biedt, probeert ze reële noden om te buigen tot rechten.
Een ander goed voorbeeld komt uit eigen land. Het Burgerplatform voor Overnachtingen zorgt voor onderdak voor vluchtelingen uit het Maximiliaanpark en omgeving. Deze burgers zullen niet meteen formele rechten afdwingen binnen de contouren van de nationale staat en deze federale regering. Maar ook zij buigen noden om tot claims.
Sociaal burgerschap
Hartley Dean verwijst naar dergelijke praktijken vanuit ‘sociaal burgerschap’: de sociale erkenning van bestaande noden en het ontwikkelen van sociale processen die tegemoetkomen aan die noden.
Onderdak bieden is niet louter het tegemoet komen aan menselijke waardigheid, het is ook de uitbreiding van solidariteit. De ergernis bij de bestaande politie-orde over de acties van dit burgerplatform, sprak boekdelen.
Maar we kunnen ook verwijzen naar de discussie tussen de Brugse burgemeester Renaat Landuyt en de West-Vlaamse provinciegouverneur aan de ene zijde, en het CAW, de pastoor van Zeebrugge en Dokters van de Wereld aan de andere zijde. Voer voor dit verhit debat was de opvang van transmigranten in Zeebrugge.
We hopen dat de sociaalwerkconferentie veel van deze voorbeelden in beeld brengt. Het zijn voorbeelden die de potentiële interventieruimte van sociaal werkers, maar ook de politieke opdracht van sociaal werk in beeld brengen.
Reacties [1]
Aanrader als aanvulling in deze discussie/reflectie: het nieuwe tweejaarlijkse verslag Burgerschap en Armoede, van het Steunpunt tot bestrijding van Armoede, bestaansonzekerheid en sociale uitsluiting. Ik had het geluk om te kunnen deelnemen aan een reeks diepgaande gesprekken tussen mensen in armoede en vertegenwoordigers van sociaal-werk en andere instellingen, die het genoemde Verslag mee vorm gegeven hebben. Vertrekkend van vele situaties waarin mensen zich als tweederangsburgers met minder rechten behandeld zien, en van het kader van Mensenrechten, worden voorwaarden en mogelijkheden uitgetekend zodat iedereen zijn burgerschap kan waarmaken en de samenleving als geheel erop vooruit gaat.
Zeker lezen
Wat kan de lokale politiek aan armoede doen? ‘Regels strenger maken is niet altijd de oplossing’
Sociaal werk op het platteland: ‘Voor sommige cliënten is schaamte het grootste probleem’
Voedselonzekerheid: in het spoor van kwetsbare bewoners in Antwerpen-Noord
Functionele cookies Altijd actief
Voorkeuren
Statistische cookies
Socialemediacookies