Achtergrond

Een sociale investering levert voortaan geld op

Lisa Develtere

Met sociale-impactobligaties gebruikt de overheid privékapitaal om innovatieve sociale projecten te financieren. Slaagt het project, dan krijgt de belegger een rendement op zijn geld. VDAB experimenteert hier mee in Vlaanderen.

social impact bonds

© Sociaal.Net / Lisa Develtere

Groot nieuws enkele maanden geleden: 270 werkloze Antwerpse jongeren zullen codeerlessen krijgen om hen aan een IT-job te helpen. Het project op zich is niet zo opmerkelijk, wel hoe het gefinancierd wordt: met een sociale-impactobligatie (ook wel ‘social impact bond’ of SIB genoemd).

‘Een sociale investering kan geld opleveren.’

Piet Colruyt belegt 1 miljoen euro in het project. Raken de deelnemers effectief aan een job, dan betaalt de overheid zijn vennootschap Impact Capital dit bedrag terug, met een interest die kan oplopen tot 9 procent. Een sociale investering kan dus geld opleveren. Overheidsdienst VDAB staat mee aan het roer van deze eerste Vlaamse sociale-impactobligatie.

Hoe verschilt een sociale-impactobligatie van andere overheidsfinanciering? 

Ian Dewae is projectmanager sociale-impactobligaties bij VDAB: “De overheid probeert iets te doen aan maatschappelijke problemen. Soms onderneemt ze zelf actie, soms schakelt ze een dienstverlener in. In beide gevallen kost dit geld, zonder te weten of er resultaat is. Bij een sociale-impactobligatie laten we een volledig project voorfinancieren door een investeerder. Enkel als het beoogde resultaat behaald wordt, betaalt de overheid de belegger met interest terug.”

Wat is een goede reden om te kiezen voor sociale-impactobligaties?

Patrick Maes, expert uitbestedingen en samenwerking bij VDAB: “Als je als overheid geen zicht hebt op de uitkomst. Het project kan evengoed op niets uitdraaien. De overheid wentelt het risico af op de privé-investeerder. Je zegt eigenlijk: ‘Als jullie betere ideeën hebben om dit probleem op te lossen, doe maar. Als het resultaten oplevert, betalen we.’ Op dat moment betalen we iets meer, maar zonder dat we met belastinggeld een risico genomen hebben.”

In Vlaanderen was VDAB de eerste die dit toepast. Hoe zit jullie project juist in elkaar?

Ian Dewae: “De jongerenwerkloosheid in Antwerpen is groot. Er is een groep jongeren die werkloos zijn en ook geen opleiding of training volgen, de zogenaamde NEET’s.NEET staat voor ‘Not in Education, Employment or Training’. Zowel de VDAB als de stad Antwerpen zetten al enorm in op deze groep, maar onvoldoende.”

“We zochten een dienstverlener die de jongeren die we nog niet bereiken aan het werk kan krijgen. De sociale-impactobligatie werd uiteindelijk toegewezen aan Becode die met geld van Impact Capital deze jongeren zal zoeken, opleiden tot IT’er en toeleiden naar werk.”

Bij de NEET-jongeren zijn ook hooggeschoolde werklozen.

‘We willen de jongerenwerkloosheid aanpakken.’

Ian Dewae: “Ja. Er is veel diversiteit binnen de groep NEET-jongeren. We hebben er bewust voor gekozen om de doelgroep zo heterogeen mogelijk te houden. Er zijn al veel organisaties die een specifiek stukje van deze groep benaderen en we willen dat ecosysteem binnen Antwerpen niet verstoren. Het project moest complementair zijn aan bestaande projecten.”

Wanneer bestempelen jullie het project als succesvol?

Ian Dewae: “Er komt een onafhankelijke evaluator die op basis van een aantal parameters kijkt of het project slaagt in haar opzet. We houden rekening met het profiel van de werkzoekende en de duur van de tewerkstelling. Die wordt vergeleken met soortgelijke profielen die niet begeleid worden. Het project van Becode moet het minimum 10 procent beter doen.”

Hoe vermijd je dat Becode mikt op jongeren met een hoge slaagkans?

Ian Dewae: “Door in de evaluatie rekening te houden met het profiel van de jongere proberen we cherrypicking te voorkomen. Als Becode enkel hooggeschoolden naar een job leidt, worden de hooggeschoolden als referentie genomen. Dus moet er in verhouding een groter aantal deelnemers aan het werk om een beter resultaat te boeken. Het omgekeerde geldt voor deelnemers met een meer kwetsbaar profiel.”

Wat wint een investeerder als Piet Colruyt?

Ian Dewae: “Een belegger doet dit om te beginnen vanuit zijn sociaal engagement. Maar bij ons project gaat het ook om de ontwikkeling van sociale-impactobligaties. Want we willen samen met Becode en Impact Capital een draaiboek voor sociale-impactobligaties uitwerken. Een draaiboek dat anderen in Vlaanderen kunnen gebruiken.”

‘Het financieel voordeel hangt af van het succes.’ 

Patrick Maes: “Investeerders hebben natuurlijk ook een potentieel financieel voordeel. Dat voordeel hangt af van de succesgraad. Er zijn vier opties. Bij 10, 20 of 30 procent betere score dan de refertegroep varieert de winst tussen 2 en 9 procent. Wordt er lager dan 10 procent gescoord, dan betalen we niets terug. Ook niet het geïnvesteerde geld. Hoe dan ook, met sociale-impactobligaties wint de overheid altijd meer dan de investeerder.”

Wat wint de overheid dan?

Ian Dewae: “Jongerenwerkloosheid kost de samenleving geld. Jongeren krijgen een werkloosheidsuitkering of leefloon en de overheid loopt inkomsten via de personenbelasting en btw mis. De ruime maatschappelijke kost voor een werkzoekende wordt geschat op 36.000 tot 38.000 euro per jaar. Als we niets ondernemen, is dat een kost die elk jaar terugkeert.”

“Maar het gaat verder dan dat. Sommigen jongeren hangen rond en zorgen voor overlast. De maatschappelijke winst zit er ook in dat deze jongeren door tewerkstelling kunnen groeien en zelfvertrouwen winnen. Dat is ontzettend belangrijk een succesvolle loopbaan op langere termijn te kunnen garanderen.”

‘De maatschappelijke winst als het project slaagt, weegt op tegenover het beetje extra dat je uitbetaalt aan diegene die het risico neemt.’

Patrick Maes: “De rekensom is niet altijd helemaal zuiver. Je kan als overheid met het geld ook andere dingen doen die mogelijks resultaat hebben. Maar je hebt momenteel nog geen zicht op dat resultaat. Er is weinig draagvlak voor het nemen van risico’s met overheidsgeld. De maatschappelijke winst die je hebt als het project slaagt, weegt zwaar op tegenover het beetje extra dat je uitbetaalt aan diegene die het risico neemt.” 

In zijn reguliere werking zegt Becode dat 80 procent van de alumni zes maanden later een job heeft of verder studeert. VDAB is duidelijk al overtuigd van hun methodiek, want op andere plaatsen werken jullie met hen samen via reguliere financiering. Kan je dit dan een risicovolle investering noemen?

Ian Dewae: “Toch wel. Waar we als VDAB vooral in tekortschieten is de rekrutering van NEET-jongeren. Een derde van deze groep blijft volledig onder de radar en gaat op geen enkele VDAB-uitnodiging in. In andere gemeenten waar Becode aan de slag is wordt de rekrutering van de cursisten vaak gedaan door de VDAB. In het sociale-impactobligatie project moeten ze zelf instaan voor de rekrutering. Daar zit een groot stuk van het risico.”

‘Een derde van deze groep blijft onder de radar.’

“De keuze voor een project met deze moeilijk bereikbare doelgroep is ook een risico voor ons. Omdat het de eerste sociale-impactobligatie is, worden we nauw in de gaten gehouden. Als het project niet slaagt, kunnen sommigen concluderen dat het mislukte door de sociale-impactobligatie. Maar eigenlijk heeft het mechanisme dan net heel goed gewerkt, want dan heeft het de overheid niets gekost.”

Als de methodiek van Becode succesvol blijkt, zal VDAB dit dan structureel financieren?

Patrick Maes: “Daar zijn we nog niet uit. De vraag is of je dezelfde resultaten haalt als je de methode kopieert. Indien wel, dan kunnen we dit als reguliere marktopdracht in de markt zetten. Op dat moment zal Becode wel het best geplaatst zijn om een voorstel in te dienen, maar niet noodzakelijk de enige.”

Sociale-impactobligaties zijn een samenwerking tussen dienstverlener, belegger en overheid. Van de doelgroep is weinig sprake. Cru gesteld: willen die jongeren wel leren coderen?

Patrick Maes: “We hebben daar geen oordeel over. Eigenlijk is het de opdracht van Becode om zich die vraag te stellen.”

‘Niemand wordt verplicht om de opleiding te volgen.’

Ian Dewae: “Niemand wordt verplicht om de opleiding te volgen. Gaat Becode 270 jongeren vinden die geïnteresseerd zijn om IT’er te worden? Dat is niet gezegd. Maar eigenlijk is dat een vraag die de investeerder aan de dienstverlener moet stellen. Wij laten dat los en kijken alleen op het einde van de rit of ze erin geslaagd zijn om de doelgroep naar werk te leiden.”

sociale-impactobligaties

Ian Dewae en Patrick Maes

© Sociaal.Net / Lisa Develtere

Zien jullie nog andere mogelijke toepassingen van sociale-impactobligaties binnen de VDAB?

Ian Dewae: “Ja. Eigenlijk kunnen we het bijna overal toepassen waar we nu met knelpunten zitten. We hebben enkele concrete ideeën, maar kunnen daar nog niets over zeggen. Op zich komt elk profiel van werkzoekende in aanmerking.”

Patrick Maes: “Zelfs niet alleen voor werkzoekenden. Kijk bijvoorbeeld naar de schaarste aan verpleegkundigen. Je kan opleidingen organiseren en tussenstatuten creëren, maar je kan ook nieuwe doelgroepen aanspreken. Of mensen die een tijd geleden gestopt zijn als verpleegkundige terug bijscholen. Als het resultaat van dit soort projecten onzeker is, wordt het interessant om met een sociale-impactobligatie te werken. Als je vooraf weet wat het resultaat is, moet je de investering gewoon doen.”

Hoe kijkt men in andere sectoren naar sociale-impactobligaties?

Ian Dewae: “Er is zeker interesse, maar men is argwanend. Het is ook nieuw. Het idee is pas in 2010 in het Verenigd Koninkrijk ontstaan. Het eindrapport van het eerste project is nog steeds niet rond. Het is nog zoeken. Vandaag zijn er wereldwijd nog maar 130 sociale-impactobligaties. We zijn aan het pionieren.”

‘We zijn aan het pionieren.’

Patrick Maes: “Er bestaat een zekere schroom om business te maken in de sociale sector. Wat de zorg betreft, is dat al een stuk geëvolueerd. Misschien zelfs niet altijd op een even gezonde manier. Maar voor andere sociale doelstellingen is het vaak not done. Eigenlijk zou dat niet mogen uitmaken. Als je resultaten haalt met je project, haal je ook resultaten voor de maatschappij.”

De impact van hulpverlening is toch vaak moeilijk meetbaar?

Patrick Maes: “De vraag is hoe je resultaat meet en hoe je impact meet. Impact is vaak voer voor discussie. Maar de criteria waar je het resultaat op meet, moet je heel zuiver houden. Daar moet de overheid goed over nadenken en heldere keuzes maken. Dat is geen voorwerp van onderhandeling.”

‘Je moet zuiver houden waar je resultaat op meet.’

“Wij kozen in ons project radicaal voor tewerkstelling, want dat is meetbaar. Op basis daarvan beslissen we of we de investeerder terugbetalen. We zullen ook de impact proberen meten. Zijn mensen die geen job vonden op andere vlakken vooruitgegaan? Is de werkbereidheid geëvolueerd? Wat was de impact van het traject op hun gezin? Dat is allemaal vager. Dus daar hangt de terugbetaling niet van af.”

Zijn sociale-impactobligaties de start van een paradigmashift naar meer resultaatsgerichte financiering?

Patrick Maes: “Veel overheidsfinanciering is nu heel aanbodgericht en kijkt minder naar resultaten. Dat is een uitdaging, niet enkel in de welzijnssector. Maar ik denk niet dat sociale-impactobligaties een verschuiving zullen veroorzaken. Ze zijn een goede aanvulling.” 

“Als je bovendien in een markt zit met maar één relevante speler, kan er niet op prijs of resultaat geconcurreerd worden. Dat is vaak het geval binnen welzijn en gezondheid.”

Waarom vroeg VDAB bij de openbare aanbesteding naar teams van investeerders en dienstverleners?

Ian Dewae: “Een sociale-impactobligatie groeit op vertrouwen. Je gaat met een aantal partijen aan tafel zitten om een probleem aan te pakken. Maar wij zijn gebonden door de wet op overheidsopdrachten, dus wij kunnen dat niet zomaar doen. Daarom gingen we op zoek naar een dienstverlening. De dienstverlener en de belegger moesten elkaar al gevonden hebben om samen te kunnen intekenen. Er is al een vertrouwensband gegroeid tussen hen. Wij gaan als overheid mee in dat vertrouwen.”

‘Een sociale-impactobligatie groeit op vertrouwen.’

“Het extra voordeel is dat niet alleen het financieel risico uitbesteed wordt, maar ook een deel van het werk. De investeerder wil weten of zijn geld goed besteed wordt, dus die zal de methodieken en het businessplan van de dienstverlener onderzoeken. Die zal een berekend risico nemen. Het gevolg is dat het project meer slaagkans heeft.”

Hoe voorkom je dat de andere partijen misbruik maken van de overheid?

Patrick Maes: “Je moet altijd kritisch blijven. Cherrypicking proberen we te voorkomen door in de evaluatie extra criteria in te bouwen naargelang het type jongere dat bereikt werd. En we hebben een soort alarmbelprocedure: als het na twee jaar de verkeerde richting uitgaat, kunnen we er de stekker uit trekken. Maar je moet vooral vertrouwen hebben dat alle partijen de doelstellingen helder hebben. Als je als overheid te veel focust op de details van de uitvoering en te veel spelregels begint te maken, dreig je in te breken op de methodiek.”

‘Sociale-impactobligaties zijn niet voor broekjes.’

“Je mag wel niet naïef zijn. Je gaat er als overheid van uit dat er voor de belegger een risico is, maar wel een aanvaardbaar risico. Dat die dus voor de winst gaat. Als overheid moet je minstens even slim zijn als je aan sociale-impactobligaties begint. Het is niet iets voor broekjes. Als je niet sterk aan de onderhandelingstafel zit, riskeer je dat het een project wordt voor een partner en niet voor je doelstelling.” 

“Dat geldt ook voor de dienstverlener. Om te overleven en geloofwaardig te blijven moet die voldoende resultaten halen. Als er mensen rond de tafel zitten die vrijwel zeker schade lijden, heb je geen duurzaam project.”

‘Als er mensen rond de tafel zitten die schade lijden, heb je geen duurzaam project.’

Ian Dewae: “Iedereen heeft zijn expertise. Voor de investeerder is dat het financiële plaatje, voor de dienstverlener is het zijn methodiek en contact met de doelgroep. Voor de overheid is het de doelstelling. Tegelijk moet iedereen ook een beetje kaas gegeten hebben van de ander zijn expertise. We merken dat er heel wat sociale investeerders zijn en ondernemende dienstverleners.”

Is het de bedoeling dat wie de centen op tafel legt nauw betrokken is in het project?

Patrick Maes: “Hoe meer, hoe liever. En bij Impact Capital is dat het geval. Maar we zijn er ons van bewust dat niet elke investeerder de interesse, tijd of ruimte voor heeft om zo’n project op te volgen. In dat geval kan je werken met een intermediair die voor de investeerder afspraken maakt met de dienstverlener en het concept tegen het licht houdt.”

Bij de tweede Vlaamse sociale-impactobligatie zal BNP Parisbas het project structureren en investeerders aantrekken. Waarom werkten jullie niet met zo’n intermediair?

Patrick Maes: “We hebben zo’n intermediair niet uitgesloten, maar ons standpunt was dat die eigenlijk thuishoort tussen de investeerder en de uitvoerder van het project. Indien nodig, kan die hen helpen afspraken maken voor ze het project indienen. Als je als overheid eerst een dienstverlener kiest en dan met de hulp van een intermediair op zoek gaat naar beleggers, dan heb je als overheid al beslist hoe het project er zal uitzien. Dat kan druk zetten op het resultaat.”

Omdat je partijen rond de tafel krijgt die te veel naar de mogelijke financiële winst kijken?

Ian Dewae: “Nee, de maatschappelijke impact wordt afgevlakt om het project toch succesvol te maken. Als een intermediair de belangen vertegenwoordigt van een investeerder, kan die de onderhandelingen zo voeren dat de lat voor de maatschappelijke impact wat lager gelegd wordt, om de investeerder te dienen.”

‘Eerst een dienstverlener kiezen, zet druk op resultaat.’ 

Patrick Maes: “Omgekeerd kan ook. In het buitenland zie je intermediairs opduiken die optreden in naam van de dienstverleners en hun positie versterken. Dit is soms ten nadele van de investeerders. Zo krijg je geen gezond systeem. Als je als overheid je project al gekozen hebt en vervolgens pas onderhandelt over de voorwaarden, gaat de discussie over ‘Wanneer gaat de overheid wat betalen?’. Terwijl je je eigenlijk achtereenvolgens moet afvragen: ‘Hoe kunnen we innoveren? Wat kan de impact zijn? Wat is de return? En wil ik hierop investeren?’”

Maar van winst op zich mogen we niet vies zijn?

Patrick Maes: “Ik heb er geen problemen mee als er winst wordt gemaakt met sociale innovatie. Zolang er maar impact gecreëerd wordt die het gewone aanbod niet kan realiseren. Maar sociale-impactobligaties bieden lang niet voor alle bestaande financieringskanalen een efficiënter alternatief.”

Ian Dewae: “We hopen dat sociale-impactobligaties een katalysator zijn die de samenwerking tussen de investeringsmarkt en de sociale dienstverleningssector aanwakkeren. Als die twee partijen elkaar vinden om maatschappelijke problemen op te lossen, is the sky the limit.”

Reacties [2]

  • Christine DUPONT

    Pas op, zou ik zeggen. Nu wordt het gevaarlijk. Ik denk aan de ARCO-spaarders. Een coöperatie werd een bank, een grootbank zelfs. Meegaan met de tijd. En zie nu …

  • Ides Nicaise

    Het klinkt sexy, maar economisch lijkt het mij nonsens. Een overheid die borg zou moeten staan voor de ernstige sociale risico’s schuift haar verantwoordelijkheden af op genereuze privébedrijven. Ik heb respect voor de investeerders, maar wed dat het liedje geen top-hit wordt…

We zijn benieuwd naar je mening!
Blijf hoffelijk, constructief en respectvol

 

Elke reactie wordt gemodereerd. Lees hier onze spelregels. Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd.