Caroline Willemen (Artsen Zonder Grenzen) over reddingsacties op de Middellandse Zee
Ik ben projectcoördinator op de Geo Barents, het zoek- en reddingsschip van Artsen Zonder Grenzen. We redden mensen die via de centrale Middellandse Zeeroute vanuit Libië Europa proberen bereiken.
Volgens officiële cijfers zijn er in 2021 meer dan 1.500 mensen op deze route overleden of vermist. De overtocht is enorm gevaarlijk. De bootjes zijn stuk voor stuk zwaar overladen en niet zeewaardig. Mensen overlijden niet alleen door schipbreuk en verdrinking, maar ook als gevolg van die overbevolkte bootjes.
Bij de laatste redding die we deden, bleken tien opvarenden al overleden. Niet enkel het dek, maar ook het kleine ruim zat vol mensen. Daar was ook brandstof opgeslagen. Door het gebrek aan lucht in combinatie met de dampen van de brandstof, waren de mensen gestikt.
‘Als ons reddingsteam een bootje nadert, is er in het begin vaak paniek. De situatie is angstaanjagend.’
Als ons reddingsteam een bootje nadert, is er in het begin vaak paniek. Ook al beseffen mensen dat ze gered worden, de situatie is angstaanjagend. Zeker wanneer de zee niet vlak is. De laatste reddingen waren ’s nachts bij golven van meer dan drie meter hoog. Het belangrijkste op dat moment is dat de opvarenden heel snel begrijpen dat we hen helpen en dat ze rustig moeten blijven.
Aan boord van de Geo Barents hebben we een medisch team en twee cultureel bemiddelaars, die meerdere talen spreken en helpen met de communicatie. De meeste medische issues zijn gelinkt aan de overtocht: mensen zijn onderkoeld of ernstig zeeziek. Daarnaast zijn er vaak fysieke gevolgen van de overbevolkte en onhygiënische detentiecentra in Libië. Velen hebben bijvoorbeeld huidinfecties.
We zien ook het psychisch leed van mensen die martelingen en ernstig geweld hebben meegemaakt. Een van de belangrijkste zaken die we dus doen is zorgen voor psychische eerste hulp. Iedereen van het team wordt daar regelmatig op getraind.
‘We zien het psychisch leed van mensen die ernstig geweld hebben meegemaakt.’
De eerste boodschap die we meegeven is dat de mensen veilig zijn en niet terug moeten naar Libië. Doorgaans krijgen we een veilige haven toegewezen in Italië. Volgens de internationale wetgeving eindigt een redding op zee op het moment dat mensen van boord stappen in een veilige haven. Dat maakt dat Libië nooit het eindpunt kan zijn van een reddingsactie.
Er is al jarenlang veel bewijs dat vluchtelingen, asielzoekers en migranten in Libië lijden onder ernstige mensenrechtenschendingen. Ze worden er willekeurig opgesloten, komen in systemen van moderne slavernij terecht en zijn er slachtoffer van geweld. Veel mensen proberen al maanden of soms zelfs jaren de hel van Libië te ontvluchten.
Sinds 2015 heeft Artsen Zonder Grenzen meer dan 80.000 mensen in de Middellandse Zee gered. Dat op zich heeft een enorme waarde. Tegelijkertijd moeten we het ook hebben over de langetermijnoplossingen. Want humanitaire hulp redt mensenlevens op korte termijn, maar het is niet het antwoord.
‘Humanitaire hulp redt mensenlevens op korte termijn, maar het is niet het antwoord.’
Wij proberen pleisters te plakken, maar we kunnen het beleid dat de problemen veroorzaakt niet veranderen. Daarom proberen we het te beïnvloeden. Door bijvoorbeeld met de media te praten of rechtstreeks in dialoog te gaan met beleidsmakers.
Zo klagen we het gebrek aan zoek- en reddingscapaciteit aan. En we nemen de Europese steun aan de Libische kustwacht op de korrel. Vorig jaar heeft die, met Europees geld, meer dan 30.000 mensen zogenaamd ‘gered’ en teruggebracht naar Libië. Dat is onaanvaardbaar.
‘Ik ben ervan overtuigd dat Europa ooit diep beschaamd zal terugkijken op deze periode.’
Helaas verandert er weinig fundamenteel. Dat is heel frustrerend. Toch mogen we het gevecht niet opgeven. Je weet dat er iets serieus schort als er op een jaar tijd 1.500 mensen sterven op zee omdat er geen veiligere manier was om Libië te ontvluchten. Ik ben ervan overtuigd dat Europa ooit diep beschaamd zal terugkijken op deze periode.
Als wij mensen op zee redden, dan is onze taak volbracht. Maar ze hebben nog een lange weg te gaan. De sociaal werkers die hen op die weg begeleiden, zullen meer geduld moeten opbrengen voor ze de resultaten van hun werk zien. Persoonlijk ben ik verknocht aan dit soort werk. Maar ik besef heel goed dat de twee nodig zijn: hulp op korte én op lange termijn.
Marie Masset (Croix Rouge de Belgique) over de respons na de overstromingen in Wallonië
Ik woon in de regio rond Luik en had een vrije dag op 14 juli. Ik was vroeg opgestaan om iets leuk te doen met de kinderen. Toen er WhatsAppberichtjes kwamen om te waarschuwen dat enkele grote wegen overstroomd waren, was ik meteen gealarmeerd. Persoonlijk is mijn huis gespaard, maar ik heb de catastrofe van dichtbij meegemaakt en zie nog elke dag de gevolgen.
Als communicatieverantwoordelijke was ik van in het begin betrokken bij de operaties van Croix Rouge. Een ramp op deze schaal hebben we in België nog nooit meegemaakt: 209 getroffen gemeenten uitgestrekt over een honderdtal kilometer. De verwoesting was enorm. Het leek wel een oorlogszone.
‘Een ramp op deze schaal hebben we in België nog nooit meegemaakt: 209 getroffen gemeenten. De verwoesting was enorm. Het leek wel een oorlogszone.’
Onze ploegen met noodhulpverleners werden gemobiliseerd om reddingsacties uit te voeren en eerste hulp te bieden aan de bevolking. Ook onze 110 lokale afdelingen schoten meteen in actie. Na de eerste noodhulp ging het bijvoorbeeld om het verdelen van voedsel en water, verifiëren of iedereen oké was, psychosociale ondersteuning en vervolgens het opkuisen van de huizen.
Los van onze ploegen, kwam er tegelijk een enorme golf van solidariteit op gang bij de bevolking. Ik ken werkelijk niemand in mijn omgeving die niet is gaan helpen en ook vanuit Vlaanderen kwam veel hulp. Doordat er niemand het mandaat had om al die solidariteit te coördineren, is het gebeurd dat er op bepaalde plekken te veel helpende handen waren, en op andere te weinig. Dat is een belangrijke les.
Vrij snel na de eerste noodhulp hebben we een groep vrijwilligers opgeleid om lokale noden in kaart te brengen. Op basis daarvan hebben we een plan opgesteld voor de iets langere termijn. Dat plan loopt tot eind maart en wordt gefinancierd door de donaties die we ontvingen na de ramp, zo’n 40 miljoen euro. We zorgen onder meer voor gerichte financiële bijstand, voedselhulp en openden ook vijf opvangcentra voor mensen die hun huis verloren.
‘Het is gebeurd dat er op bepaalde plekken te veel helpende handen waren, en op andere te weinig. Dat is een belangrijke les.’
We werken altijd aanvullend op wat anderen doen. Als een gemeente bijvoorbeeld al voedselhulp biedt, zullen wij dat daar niet doen. De verwachtingen van de bevolking naar ons zijn enorm, maar we blijven wel binnen onze bevoegdheid en expertise. Veel mensen wachten bijvoorbeeld nog op de verzekeraars. We zullen die taak niet overnemen, maar onze lokale onthaalpunten helpen mensen wel bij hun administratie en het verkennen van hun rechten.
We komen als Rode Kruis vaak in de media op momenten van crisis, maar we werken ook altijd op de langere termijn en zorgen er mee voor dat we klaar staan voor een eventuele volgende ramp. Bovendien waren we ook al actief in de regio met bijvoorbeeld hulp aan dak- en thuislozen, het uitbaten van sociale kruideniers en psychosociale hulp. Momenteel bekijken we hoe we die activiteiten kunnen aanpassen om de gegroeide groep kwetsbare mensen op langere termijn te helpen.
We zijn daarover in gesprek met de andere partners op het terrein. Want nu nemen we een deel van hun taken over. In ieder geval zullen we niet van de ene op de andere dag verdwijnen.
‘We zullen niet van de ene op de andere dag verdwijnen.’
Momenteel bespreken en evalueren we onze acties, samen met onze partners. Eind maart houdt het voor ons niet op, de hulp zal nog minstens twee jaar verderlopen. De uitdaging ligt erin om onze activiteiten aan te passen, weg van die noodhulp en meer richting structurele hulp. We mogen zeker niet vervallen in liefdadigheid.
We moeten lessen trekken uit deze crisis om nog beter klaar te staan voor de toekomst. Zo kunnen we bijvoorbeeld nog groeien op vlak van efficiëntie en nog meer profiteren van het feit dat we zoveel lokale afdelingen hebben. Deze ervaring zal een grote impact hebben op onze organisatie en onze activiteiten. Ik ben er zeker van dat we over tien jaar zullen terugkijken op deze overstromingen als een sleutelmoment in onze geschiedenis.
Jan Delbaere (Wereldvoedselprogramma) over de strijd tegen honger in Laos
Het Wereldvoedselprogramma van de Verenigde Naties strijdt wereldwijd tegen honger. We bieden voedselhulp, onder meer in crisissituaties. Soms gaat het letterlijk om het doneren van voedsel, maar steeds vaker geven we hulp in cash. Daarmee kan lokaal voedsel aangekocht worden.
We zijn er ons heel bewust van dat zomaar voedsel dumpen een lokale markt kan ontwrichten. We doneren enkel voedsel als de markt niet in staat is om voldoende eten te leveren, bijvoorbeeld in een land als Jemen, dat bijna al haar voedsel importeert.
‘We zijn er ons heel bewust van dat zomaar voedsel dumpen een lokale markt kan ontwrichten.’
In 2020 won het Wereldvoedselprogramma de Nobelprijs voor de vrede. Dat was een enorme erkenning voor ons werk en voor het feit dat voedselhulp een manier kan zijn om vrede teweeg te brengen. Het was een hart onder de riem voor de vele collega’s die vaak in moeilijke omstandigheden moeten werken. Ook al zijn we altijd neutraal, steeds vaker komen humanitaire organisaties onder vuur te liggen.
In Laos, waar ik de Country Director van het Wereldvoedselprogramma ben, zetten we hoofdzakelijk in op langdurige oplossingen tegen honger. Momenteel is hier geen crisis, maar toch is er een groot probleem van chronische malnutritie bij kinderen. Ze krijgen minderwaardig of te weinig eten. 33 procent van de kinderen onder de vijf jaar heeft daardoor een ernstige groeiachterstand. Het heeft ook impact op de ontwikkeling van de hersenen, wat zich vervolgens in leermoeilijkheden uit.
Veel mensen zijn zich niet bewust van het probleem. Daarom zetten we in op bewustmaking van ouders en zorgvertrekkers, en geven we voorlichting rond gezond en voedzaam voedsel. We hebben ook een project waarbij we mensen een subsidie geven om zelf voedzame productie op te starten, zoals in hun tuin groenten kweken of kippen houden. In de dorpen waar we dit doen zien we dat de toestand van de kinderen sterk verbetert.
‘We werken heel nauw samen met de overheid.’
We werken heel nauw samen met de overheid. De bedoeling is dat de programma’s die we opstarten na verloop van tijd volledig in de handen van de bevoegde ministeries komen.
Zo hebben we een programma voor schoolmaaltijden in districten die slecht scoren op vlak van onderwijsresultaten. Die schoolmaaltijden helpen niet enkel in de strijd tegen honger, maar zijn ook een manier om kinderen op school te houden en ouders te ontlasten. Vooral voor de armste huishoudens maakt dit een groot verschil.
Op lange termijn is het de bedoeling dat dit programma over heel het land uitgerold wordt. Er is intussen wetgeving ontwikkeld en een budgetlijn vrijgemaakt binnen het departement onderwijs. In sommige districten is het programma al in hun handen.
We proberen ook de weerbaarheid tegen overstroming, droogte en andere rampen te vergroten. Daarvoor doneren we voedsel, wat op korte termijn kan helpen met een probleem. In ruil wordt werk gemaakt van langdurige oplossingen, zoals kleine infrastructuurwerken, betere serres of irrigatiesystemen.
‘In principe is het de bedoeling dat we op termijn overbodig zijn, maar dat heeft tijd nodig.’
De overheid kan in noodsituaties ook altijd onze hulp inschakelen. We hebben hen jarenlang geholpen om beter voorbereid te zijn op noodsituaties. Vandaag is onze hulp niet vaak nodig. Tijdens de coronacrisis hebben we geholpen met de bedeling van maaltijden voor de quarantainecentra, waar mensen die uit het buitenland kwamen twee weken in quarantaine verbleven. Op piekmomenten ging het om 10.000 mensen.
In principe is het de bedoeling dat we op termijn overbodig zijn, maar dat heeft tijd nodig. De coronacrisis is een enorme slag geweest voor de economie van Laos. Maar we proberen naar de toekomst te kijken en passen onze werking aan de veranderende omstandigheden aan. Binnen pakweg tien jaar zal onze aanwezigheid in Laos er wellicht totaal anders uit zien.
Annemie Luyten (De Loodsen) over voedselbedeling in Antwerpen
De Loodsen is een vzw die in Antwerpen een ankerpunt wil zijn voor vrijwilligers die zich inzetten voor noden zoals armoedebestrijding en de opvang van vluchtelingen. Twintig jaar geleden hebben we het Platform Noodhulp Onder Protest opgericht als antwoord op de groeiende vraag naar voedselhulp.
We kijken kritisch naar voedselhulp. Eigenlijk zou voedselhulp niet nodig mogen zijn, want het betekent dat de bestaansminima in Vlaanderen te laag zijn. Dat signaal blijven we geven. Vandaag zijn vijftien voedselbedelende organisaties bij het platform aangesloten. Enkele keren per jaar zitten we samen. We gaan in gesprek met de stad, het OCMW en diensten zoals Kind & Gezin om signalen van onderuit door te geven en samen te zoeken naar antwoorden op de nood aan voedselhulp.
‘Eigenlijk zou voedselhulp niet nodig mogen zijn.’
Tegelijk hebben we doorheen de jaren nagedacht over hoe je op een goede manier aan voedselbedeling kan doen. De aangesloten organisaties hanteren min of meer dezelfde criteria. Zo houdt men rekening met het inkomen van mensen en wordt niemand uitgesloten, zoals mensen zonder wettig verblijf.
Ook is er overal een warm onthaal. Dat onthaal is een belangrijk element. Een vrijwilliger of sociaal werker verkent waarom iemand voedselhulp komt vragen. Als er nog andere hulpverlening mogelijk is, leiden ze de persoon daarheen. Zo kan voedselhulp een laagdrempelige instap zijn voor een structurele oplossing voor mensen hun problemen.
‘Het getuigt van weinig respect als je mensen producten geeft die over datum zijn.’
Een ander element waar we veel aandacht aan besteden is respect. Zo getuigt het van weinig respect als je mensen producten geeft die over datum zijn, of altijd dezelfde producten. Mensen eten graag eens iets anders. Dat is soms een uitdaging, want je moet aan de producten geraken.
Vanuit het Platform groeide de werkvorm van sociale kruideniers. Daar betalen mensen veel minder dan in de supermarkt. Bovendien zijn er ook luiers, wasmiddel en hygiënische producten te koop. Het moeilijke is dat er een groep mensen is voor wie ook de sociale kruidenier te duur is.
Het mooie aan veel voedselbedelende verenigingen is dat het initiatieven van vrijwilligers zijn. Veel van hen zouden anders nooit met armoede te maken hebben. Nu komen ze op voor mensen in armoede.
‘We moeten op tafel blijven kloppen om de lage bestaansminima en de wooncrisis aan te klagen.’
Ik vind het belangrijk dat mensen die met voedselbedeling bezig zijn van zich laten horen. We moeten op tafel blijven kloppen om de lage bestaansminima en de wooncrisis aan te klagen. Omdat wij niet gesubsidieerd zijn, is het gemakkelijker om vanuit een onafhankelijke positie standpunt in te nemen.
De stad Antwerpen wil voedselbedelende organisaties structureler ondersteunen. Om die steun te krijgen, moeten ze wel instappen in een nieuw reglement. Ze moeten mensen met respect behandelen, voor een onthaal zorgen en toeleiden naar hulp.
Daar kijk ik met argusogen naar, want vandaag kunnen we ons vinden in dat reglement, maar wat als een nieuw stadsbestuur de regels verandert? En zullen we nog even kritisch kunnen blijven? Bovendien wordt voedselhulp zo een onderdeel van het armoedebeleid. Daar heb ik vragen bij. Een vorm van noodhulp zal wellicht altijd nodig zijn, maar dan wel onder protest.
Reacties [1]
Bedankt Lisa, mooi en interessant artikel
AZG én WFP worden even belicht..
Zeker lezen
Evi Hanssen: ‘Palliatieve zorgverleners zijn de vroedvrouwen van de dood’
‘Ik kan talloze voorbeelden geven van mensen die bij het Anderlechtse OCMW bot vangen’
Monsterbrouwsel Fentanyl: ‘Ik wil het niet zien, maar kan niet stoppen met kijken’
Functionele cookies Altijd actief
Voorkeuren
Statistische cookies
Socialemediacookies