Vormingstraject
Honderdduizenden kinderen en jongeren nemen jaarlijks deel aan vakantiekampen. Ze zijn lid of leider in de jeugdbeweging of ze bezoeken een jeugdhuis. De drijvende krachten achter al deze initiatieven zijn jonge vrijwilligers.
Al sinds 1980 proberen organisaties hun jeugdwerkers te versterken in hun rol als begeleider. De bekendste is de zogenaamde ‘erkende kadervorming.’ In dat vormingstraject volgen jongeren een cursus en doen ze een stage. Na een succesvolle evaluatie behalen ze een attest van animator, hoofdanimator of instructeur in het jeugdwerk.
‘De verwachtingen van de buitenwereld zijn er niet kleiner op geworden.’
Sinds de jaren tachtig zijn de verwachtingen van de buitenwereld over de begeleiding er zeker niet kleiner op geworden. Integendeel, jonge begeleiders hebben niet zelden het gevoel dat ouders hen zien als professionele opvoeders.
Het maatschappelijk draagvlak voor een degelijke opleiding voor begeleiders is groot. Acht op de tien ouders van kinderen die actief zijn in het jeugdwerk vindt dat belangrijk.Moreel E. en Nys, K. (2015), Ouders en Jeugdwerk. Ervaringen en verwachtingen van ouders over deelname en betrokkenheid bij jeugdwerk, Brussel, Agentschap Sociaal-Cultureel Werk voor Jeugd en Volwassenen.
Decreet
Vroeger hadden organisaties een zeer grote vrijheid bij het opzetten van kadervorming. Er waren grote verschillen in opbouw, duur en inhoud. Toch werden ze allemaal gehonoreerd met dezelfde attesten.
Deze vrijheid sloot aan bij de grote diversiteit in het jeugdwerk, maar had als nadeel dat het onduidelijk werd wat een vrijwilliger nu juist moest kunnen.
Het Vlaamse Decreet Kadervorming uit 2014, dat een raamwerk biedt voor erkende kadervorming was een maatschappelijke erkenning van het belang van vorming voor jeugdwerkvrijwilligers. De nieuwe regelgeving harmoniseerde de trajecten.
Het decreet had als doel de kadervorming te versterken en het jeugdwerk te honoreren als een krachtige informele leeromgeving. Competenties van vrijwilligers werden in kaart gebracht en erkend.
Vragen
Hoewel een deel van het jeugdwerk vragende partij was voor een decreet, waren niet alle organisaties wild van de toenemende professionalisering. In het huidige maatschappelijk klimaat staat, volgens sommigen, het jeugdwerk als ruimte waarin jongeren op informele manier leren, met vallen en opstaan, onder druk.
Professionalisering van vrijwilligers en een formele erkenning van competenties, roept vragen op. Deelnemers worden geëvalueerd. Moet de nadruk bij de evaluatie liggen op de wil om te groeien of op het kunnen tonen van competenties? Hoe hoog moet de lat precies liggen?
‘Een formele erkenning van competenties roept vragen op.’
Creëert de evaluatie nieuwe drempels? Sluit het gemotiveerde vrijwilligers uit die een bepaald niveau nog niet halen, terwijl je jeugdwerkskills vooral opbouwt door ervaring? Zullen jongeren een attest vooral als iets nuttig zien voor het latere professionele leven, eerder dan dat ze waarde hechten aan vorming voor hun rol in het jeugdwerk? En is kadervorming wel effectief? Versterk het vrijwilligers?
Deelnemers bevraagd
Op vraag van de Vlaamse overheid evalueerden we het Decreet Kadervorming. We bevroegen de deelnemers aan de trajecten animator, hoofdanimator en instructeur. Door ze zowel aan het begin van hun traject als vijf maanden tot een jaar later opnieuw te bevragen, konden we veranderingen analyseren.Vermeersch, H. en Boutsen, G., (2018), Het Decreet Kadervorming een evaluatieonderzoek, Brussel, Agentschap Sociaal-Cultureel Werk voor Jeugd en Volwassenen.
De deelnemers aan de kadervorming verschillen duidelijk van de doorsnee Vlaamse jongeren. Jongeren die kadervorming volgen zijn vaker meisjes, ASO-leerling en kind van hoger opgeleide ouders dan de gemiddelde Vlaamse jongere.
‘Het aandeel jongeren met een migratieachtergrond ligt opvallend hoog.’
Het aandeel jongeren met een migratieachtergrond ligt opvallend hoog. 17 procent van de deelnemers van het traject animator en hoofdanimator heeft een migratieachtergrond, terwijl deze groep 18 procent van de Vlaamse jongeren uitmaakt.
Wel zijn er sterke verschillen tussen organisaties onderling. Dit is op zich niet verrassend. Heel wat organisaties rekruteren bij hun directe achterban. En die is bijvoorbeeld bij jeugdbewegingen beduidend minder divers dan in doelgroepwerkingen.
Belang van het attest
Heel wat organisaties vinden dat jongeren niet bezig moeten zijn met de kansen die hun engagement hen later kan bieden in het onderwijs of op de arbeidsmarkt. Jongeren moeten zich engageren omwille van de intrinsieke waarde of plezier die ze daaruit halen.
In de realiteit hechten heel wat deelnemers wel veel belang aan hun toekomstperspectief. 91 procent van de deelnemers ging (helemaal) akkoord met de stelling dat ‘het attest een meerwaarde is voor latere studies, jobkansen.’ De helft volgde het traject vooral voor het attest.
‘De helft volgt het traject vooral voor het attest.’
In de praktijk nemen jongeren deel aan een traject omwille van een mix aan motivaties. Motivaties die te maken hebben met persoonlijke ontwikkeling en plezier maken of nieuwe mensen leren kennen, scoren het hoogst.
Opvallend is dat jongeren uit het beroepsonderwijs, jongeren met lager opgeleide ouders of een migratie-achtergrond hoger scoren op motivaties in verband met latere studies of beroepskansen. Deze jongeren hebben vaker een moeilijker parcours in het reguliere onderwijs. Het behalen van een officieel attest is voor hen dan ook meer van betekenis dan voor jongeren uit kansrijke milieus.
Is kadervorming effectief?
Slagen de kadervormingstrajecten erin om de competenties van jongeren te versterken? Deelnemers geven zichzelf bij de tweede bevraging een hogere score. Ze geven ook aan een beter beeld te hebben van hoe sterk ze zijn rond bepaalde competenties. Jongeren die hun traject volledig doorlopen hebben, groeien sterker.
De kadervormingstrajecten versterken de deelnemers niet enkel als jeugdwerker, maar ook als persoon. Bij de animatoren, hoofdanimatoren en instructeurs zien we dat hun zelfwaardering significant stijgt tussen de twee meetmomenten.
Dit heeft echter ook een keerzijde. Een kleine minderheid van de deelnemers slaagt niet voor het traject. Hun zelfwaardering daalt. Dit wijst erop dat een attest behalen niet betekenisloos is voor de deelnemers.
Hoe worden jongeren versterkt?
Deelname aan de opleiding versterkt jongeren, maar welke aspecten van het traject maken het verschil?
De kwaliteit van de stageplaats en -begeleiding is een bepalende factor. Jongeren die een hogere score gaven aan die kwaliteit vertonen een grotere groei in competenties dan jongeren die een lagere score gaven aan hun stageplaats. Een goede stageplaats draagt ook bij tot de groei in zelfwaardering bij jongeren.
‘De kwaliteit van de stageplaats is bepalend.’
Ook het begrijpen van de competentietaal hangt samen met een sterkere groei. Jongeren die begrijpen wat het betekent om een animator, hoofdanimator of instructeur te zijn en ervan overtuigd zijn te kunnen uitleggen welke competenties je hiervoor moet hebben, tonen een sterkere competentiegroei.
Hoe degelijk zijn de trajecten?
De deelnemers zijn tevreden over de kwaliteit van de trajecten: gemiddeld geven ze aan het theoretische luik een score van 8,2/10, aan de stage 8/10 en aan het evaluatiemoment 7,2/10.
Maar deze gemiddelden camoufleren substantiële verschillen in ervaren kwaliteit tussen organisaties.
Deelnemers vinden het niveau van de trajecten goed. Twee op de drie had het gevoel dat je makkelijk je attest kon behalen zolang je maar openstond om bij te leren. Tegelijk vond de helft dat de lat hoog lag en dat je duidelijk moest tonen wat je kon als deelnemer.
Minder dan één op tien vond dat je helemaal geen goede animator, hoofdanimator of instructeur moest zijn om het attest te halen.
Drempels voor kwetsbare jongeren
Jongeren met een kwetsbare onderwijsachtergrond nemen minder vaak deel aan kadervorming. En ook in die trajecten zijn ze kwetsbaar: jongeren uit het beroepsonderwijs slagen minder vaak.
Waarom ze minder vaak slagen is onduidelijk. Sommige vormingsverantwoordelijken wijzen er op dat taalvaardigheid belangrijk is bij veel reflectie- en evaluatiemethodieken. Taalvaardigheid wordt vooral in het ASO aangescherpt.
‘Jongeren uit het beroepsonderwijs slagen minder vaak.’
Ruim een kwart geeft aan tijdens het traject schrik gehad te hebben om niet te slagen, tegenover ruim één op tien bij de rest van de jongeren. De grotere schrik om niet te slagen heeft wellicht haar wortels in eerdere ervaringen van falen in het onderwijs.
Het heeft er dus alle schijn van dat wanneer de nadruk bij kadervorming te veel ligt op presteren, dit leidt tot het bevestigen of versterken van de ongelijkheden binnen het onderwijs.
Dit is problematisch omdat jongeren met een kwetsbare onderwijsachtergrond net meer waarde hechten aan het attest. Zoals gezegd beginnen ze vaker aan het traject omwille van toekomstige kansen die het attest kan bieden.
Uitdagingen
Ons onderzoek toont duidelijk aan dat kadervorming doorgaans kwaliteitsvol is en dat het de deelnemers versterkt. Dit bevestigt dat ‘Jeugdwerk Werkt’. Althans als het gaat over het versterken van het fundament waarop het jeugdwerk is gebouwd: de vele vrijwilligers.
Toch is het duidelijk dat onze data een licht werpen op een aantal uitdagingen voor het jeugdwerk. Een belangrijke discussie is hoever men moet gaan bij het evalueren van deelnemers. Weinig vinden dat de attestering ‘pro forma’ mag gebeuren. Heel wat organisaties zijn voor hun werking afhankelijk van goede begeleiders. Ze hebben er dus belang bij begeleiders te vormen waarop ze kunnen bouwen.
Verdere professionalisering
Maar niet alle organisaties zitten te wachten op de verdere professionalisering van het jeugdwerk. Sommigen vinden nu al dat die professionalisering te ver is doorgedreven.
‘Kwetsbare jongeren zijn slachtoffer van doorgedreven evaluatie.’
De ziel van het jeugdwerk ligt voor hen eerder in het geven van kansen aan jongeren om te groeien, hen ruimte geven om te experimenteren en bij te leren, met vallen en opstaan. Dit botst met de termen ‘geslaagd’ en ‘niet geslaagd’. Vooral kwetsbare groepen zijn het slachtoffer van meer doorgedreven evaluatie.
Onze analyses tonen aan dat kadervormingstrajecten er minder in slagen kansengroepen aan te trekken. Jongeren met een kwetsbare onderwijsachtergrond slagen bovendien vaker niet in hun traject en hebben ook tijdens het traject meer schrik om niet te slagen.
Deuk in zelfwaardering
Het jeugdwerk moet zich bewust zijn van haar impact op jongeren. Dat jongeren die hun attest niet halen een deuk krijgen in hun zelfwaardering, is de keerzijde van het feit dat de zelfwaardering van zij die slagen wordt opgekrikt. Jeugdwerk versterkt jongeren, maar leidt ook tot builen en blutsen.
Er is geen consensus binnen het jeugdwerk over hoe er moet worden omgegaan met het evaluatie-dilemma. Maar een sterkere dialoog kan leiden tot meer helderheid over de evaluatiecriteria. Die zijn nu vaak onuitgesproken en sterk afhankelijk van de evaluerende instructeur of organisatie.
Verdere eenvormigheid?
De kwaliteit van de kadervorming scoort gemiddeld goed, maar er zijn duidelijke verschillen tussen organisaties. Aangezien het decreet de kadervormingstrajecten als gelijkwaardig ziet, kan dit problematisch zijn. Binnen het jeugdwerk leeft hierover weinig bezorgdheid.
‘De kwaliteit is goed, maar er zijn verschillen.’
Organisaties vormen jongeren in eerste plaats om hen in te zetten in de eigen organisatie. Het versterken van het bredere jeugdwerk is voor hen minder prioritair.
Een deel van de jeugdwerkorganisaties vrezen het verlies van eigenheid bij het streven naar meer eenvormigheid. Zeker wanneer die wordt opgelegd door een controlerende overheid.
Toch is het duidelijk dat een generiek attest voordelen biedt voor de deelnemers. Maar dan is meer eenvormigheid nodig, bijvoorbeeld op vlak van kwaliteit of evaluatiecriteria. Een betere dialoog tussen organisaties kan dit verhelpen.
Het is duidelijk dat kadervorming werkt. Maar iedere vorm van verdere professionalisering van vrijwilligers zal ook onverwachte of onwenselijke gevolgen hebben.
Reacties [1]
Het grote probleem bij het creëren van de eenvormigheid in het jeugdwerk is dat er verschillende organisaties zitten met verschillende doelen. Het is enorm moeilijk om iets éénvormig te maken als hierin groepen zitten met een verschillend doel en totaal verschillende structuur.
Hier zijn jeugdverenigingen die een wekelijkse werking hebben met dezelfde jongeren maar even goed organisaties als VDS, Sporta of Kazou die enkele malen in het jaar hun werking hebben en dit op een korte termijn met een hoop jongeren die ze niet kennen. Dit vergt andere klemtonen en belangrijke focuspunten. Alsook hun werking is volledig anders, bij een chiro of scouts heeft ieder zijn eigen werking en kan er vorming gevolgd worden vanuit het overkoepelend orgaan waar er verschillende mensen samenkomen om daarna terug te keren naar hun eigen werking . Bij een Kazou of Sporta wordt dit allemaal gestuurd vanuit het overkoepelend orgaan. Dit zijn verschillende structuren die moeilijk eenvormig zijn.
Zeker lezen
Wat kan de lokale politiek aan armoede doen? ‘Regels strenger maken is niet altijd de oplossing’
Sociaal werk op het platteland: ‘Voor sommige cliënten is schaamte het grootste probleem’
Voedselonzekerheid: in het spoor van kwetsbare bewoners in Antwerpen-Noord
Functionele cookies Altijd actief
Voorkeuren
Statistische cookies
Socialemediacookies