Achtergrond

Wij zijn gewone kinderen in een ongewone situatie

179 jongeren over hun ervaringen met de jeugdhulp

Caroline Vrijens, Ann Clé

SOS Kinderdorpen heeft 70 jaar wereldwijde ervaring in het opvangen van kinderen die niet bij hun ouders kunnen opgroeien. Ook in België. Vanuit die ervaring hebben we twee jaar lang geluisterd naar jongeren die opgroei(d)en in de jeugdhulp. We werkten daarbij nauw samen met vzw Cachet, een organisatie voor en door jongeren met een jeugdhulpervaring. Die jonge ervaringsdeskundigen tonen de weg naar een betere jeugdhulp.Lees ook deze getuigenis op Sociaal.Net: ‘De jeugdhulp zette mij on hold. Elk kind heeft recht op een goed leven’.

jeugdhulp

© SOS Kinderdorpen

jeugdhulp

© SOS Kinderdorpen

Écht luisteren

De Vlaamse jeugdhulp biedt een belangrijk en noodzakelijk alternatief voor veel kinderen en jongeren die om één of andere reden niet thuis kunnen opgroeien.

‘Heel wat jongeren voelen zich onvoldoende ondersteund.’

Maar we kunnen niet om de vele verontrustende getuigenissen heen: de jeugdhulp biedt niet altijd wat kinderen nodig hebben om zich te ontwikkelen tot hun volle potentieel. Heel wat jongeren voelen zich onvoldoende ondersteund in hun algemene ontwikkeling maar specifiek ook in het ontwikkelen van zelfredzaamheid. Denk aan Miranda Bollen, aan Jordy Brouillard, aan de talrijke jongeren die zich in beide verhalen herkennen.

Samen met vzw Cachet willen we de stemmen van die kinderen en jongeren hoorbaar en hun kracht zichtbaar maken. We willen ‘echt’ luisteren en vertrekken vanuit hun verhalen en adviezen om te komen tot concrete verandering. Zij zijn de ervaringsdeskundigen die ons vanuit hun leefwereld kunnen tonen wat de beste pistes zijn voor verandering en verbetering.

Twee boodschappen

Via focusgroepen, panelavonden en talrijke gesprekken deelden tientallen jongeren hun verhaal. De vaststellingen uit al deze getuigenissen werden getoetst aan een kwantitatieve survey met 179 jongeren uit de jeugdhulp. We vergeleken de uitkomsten met een controlegroep van 400 jongeren in Vlaanderen die thuis opgroeien.

Een eerste vaststelling is dat jongeren uit de jeugdhulp gewoon willen zijn zoals alle andere jongeren. Ze willen opgroeien met dezelfde kansen. Ze willen dat mensen hen zien en behandelen als jongeren met talenten, interesses en dromen voor de toekomst. Ze willen niet gereduceerd worden tot een kind met een verleden, een dossier of een zorgvraag.

Een tweede belangrijke vaststelling is dat veel moeilijkheden waar jongvolwassenen mee kampen op het moment dat ze de jeugdhulp verlaten, hun oorsprong veel vroeger vinden. We moeten daarom niet alleen de omkadering van de concrete stap naar het verlaten van de zorg in vraag stellen, maar ook het hele traject daarvoor onder de loep nemen. Kinderen en jongeren ondersteunen naar zelfstandigheid, begint vanaf dag één.

Doorsnee gezin

Om goed te begrijpen waaraan het kinderen in de jeugdhulp ontbreekt, stellen we ons de vraag hoe kinderen opgroeien in een ‘doorsnee’ gezin. Uiteraard is dit een relatief begrip in onze complexe en diverse samenleving, toch hebben de meeste gezinnen enkele typerende kenmerken.

Het merendeel van de kinderen in Vlaanderen heeft bijvoorbeeld een vaste woonplaats die ze ‘thuis’ kunnen noemen, waar ze duurzame relaties opbouwen met ouders, broers en zussen. Met ouders die hen door hun levensparcours gidsen. Een thuis die een veilige basis biedt waar ze zichzelf kunnen zijn, waar ze vertrouwen opbouwen en leren geloven in zichzelf en in anderen.

‘In een ideale situatie worden kinderen gesteund.’

In een ideale situatie worden kinderen en jongeren gestimuleerd in hun schoolcarrière en krijgen ze kansen om zich ook daarbuiten te ontplooien en uit te leven, bijvoorbeeld in de sportclub, jeugdbeweging of muziekschool. Ze krijgen de ruimte en vrijheid om gaandeweg een netwerk op te bouwen. Fouten worden niet zonder meer afgestraft, maar gebruikt als een leerschool. Bij een mislukte poging, is er een tweede en een derde kans.

Op eigen benen staan is voor de meeste jongeren een proces dat stapsgewijs verloopt. Samen een kot zoeken en in het weekend naar huis. Wekelijks verse kleren, een paar gezonde maaltijden en wat zakgeld. Hotel mama. De doorsnee jongvolwassene verlaat het ouderlijk huis op 25 jaar. Als het even misloopt, een stukgelopen relatie, een mislukte studie, staat er altijd iemand klaar. Onvoorwaardelijk. Tot die zelfredzame volwassene er helemaal staat. Dan pas laten we los, met nog steeds een vangnet waar ze altijd op terug kunnen vallen.

Verzuchtingen

Als we kijken naar de leefwereld en realiteit van de bevraagde jongeren, dan zien we dat zij vaak een aantal zaken missen die essentieel zijn om op te groeien tot zelfzekere en zelfstandige volwassenen.

Vijf verzuchtingen komen vanuit het onderzoek aan de oppervlakte. Jongeren die opgroeien in een jeugdhulpvoorziening verlangen naar (1) een thuisgevoel, (2) naar mensen die hen het gevoel geven dat ze er mogen zijn, (3) die in hen geloven om wie ze zijn. (4) Ze verlangen naar een jeugd zonder vooroordelen en (5) naar menselijke relaties waar ze ook nadien op kunnen terugvallen.

Geef mij een thuis

Wanneer een kind geplaatst wordt in een voorziening of pleeggezin, verliest het zijn of haar thuis. Hoe onvolmaakt die thuis misschien ook is, het is en blijft een breuk. Een breuk die zich bovendien vaak herhaalt.

‘27% verbleef in minstens vijf voorzieningen.’

Van de 179 bevraagde jongeren hield slechts 21% het bij één voorziening. 51% verbleef in twee tot vier voorzieningen. 27% geeft aan dat ze doorheen hun traject in vijf of meer voorzieningen verbleven. Dat wil zeggen dat die breuk zich voor hen nog minstens vier keer heeft herhaald.

Telkens een nieuwe woonplaats, nieuwe begeleiders, een nieuwe leefgroep en vaak ook een nieuwe school en regio. Het zorgt vaak voor problemen met hechting en vertrouwen. Het maakt het voor jongeren erg moeilijk om zich nog ergens thuis te kunnen voelen.

Een voorziening zal een thuis moeilijk helemaal kunnen vervangen, maar het moet wel proberen om een waardig alternatief te bieden. De jongeren getuigen over drempels die verhinderen dat hun voorziening echt een thuis wordt. Denk aan het rigide keurslijf van opgelegde regels en structuur.

‘Rigide keurslijf van regels en structuur.’

Jongeren willen soms gewoon even in de zetel kunnen hangen, een boek lezen of een spel spelen wanneer ze daar zelf zin in hebben. Nu moeten ze vaak een strak tijdsschema volgen met huiswerk van kwart na vier tot vijf, eten om kwart na vijf en wassen om zes.

In veel getuigenissen werden de verplichte ‘kamertijd’ en de beperkte ruimte voor eigen voorkeuren bij het invullen van de vrije tijd aangeklaagd. Deze jongeren vragen inspraak in de organisatie van hun dagelijkse leven. Je ergens thuis voelen, schuilt vaak ook in kleine dingen zoals aandacht voor verjaardagen, voor bepaalde tradities, voor je lievelingsgerecht… Zo’n dingen maken een wereld van verschil. Het geeft kinderen en jongeren het gevoel een mens te zijn en geen nummer.

Een thuisgevoel heeft tot slot ook te maken met de ‘plek’ waar je leeft. Een kale slaapkamer met standaard beddengoed, geeft een ander gevoel dan een plek die je naar eigen smaak mag inrichten. En waarom kinderen en jongeren niet betrekken bij de inrichting en inkleding van de gezamenlijke ruimtes?

Laat me voelen dat ik er mag zijn

Veel kinderen en jongeren in een voorziening missen ouders op wie ze onvoorwaardelijk kunnen terugvallen. Bovendien zorgen eerdere negatieve ervaringen soms voor een deuk in het algemene vertrouwen in volwassenen.

‘Jongeren hebben nood aan betrouwbare relaties.’

Jongeren in een voorziening hebben nood aan betrouwbare en voorspelbare relaties, binnen en buiten de jeugdhulp. Ze verlangen naar volwassen steunfiguren die hen een basis bieden als het moeilijk gaat, waar ze kwetsbaar mogen zijn, verdriet kunnen tonen, gevoelens durven uiten en fouten kunnen maken. Volwassenen die hen onvoorwaardelijk steunen.

Het belang van betrokkenheid en menselijkheid in hulpverleningsrelaties klinkt niemand nieuw in de oren. Dat ook in de praktijk realiseren, is heel wat moeilijker. Zo zorgen wisselende ploegen van begeleiders en het personeelsverloop binnen die ploegen ervoor dat kinderen en jongeren met een groot aantal begeleiders in contact komen. Er is niet altijd voldoende tijd om een vertrouwensband op te bouwen.

Jongvolwassenen uit de jeugdhulp die zelf sociaal werk studeren, merken daarnaast ook een tendens naar ‘objectiviteit’ en ‘afstand’. Binnen de jeugdhulp wordt vaak doelbewust een professionele afstand ingebouwd. Maar de afstand die zo wordt ingebouwd, geeft veel jongeren het gevoel dat ze een dossier zijn in plaats van een persoon.

Het verlangen naar steun heeft ook te maken met het blijvend krijgen van kansen, ook als je het wel eens verprutst. Jongeren willen niet dat fouten uit het verleden hen blijven achtervolgen en de interactie met hulpverleners blijven bepalen.

‘Geen groei zonder misstappen.’

Jongeren vragen onvoorwaardelijke steun in functie van wat het beste is voor hen en niet alleen in functie van het vermijden van problemen, moeilijkheden of misstappen. Misstappen horen bij de groei naar volwassenheid.

Jongvolwassenen die wel een vertrouwensrelatie konden opbouwen met een begeleider, beschrijven die relatie als bijzonder waardevol. In het project en de gelijknamige publicatie ‘Sur Ma Route’ kwam Cachet al tot die conclusie: “Erg opmerkelijk is dat zeer velen, ook volwassenen die al jaren geleden de jeugdhulp hebben verlaten, contact houden met een of enkele vroegere begeleiders. (…) Zij gaan niet alleen deel uitmaken van het netwerk, maar zijn voor sommigen zelfs het enige aanspreekpunt bij moeilijkheden of vragen. Eerder dan beroep te doen op het reguliere hulpverleningsaanbod, doen ze een beroep op deze vertrouwensfiguren.”

Niet alleen de jeugdhulp speelt hier een belangrijke rol. Andere steunfiguren kunnen net zo goed deel uitmaken van de bredere context van de jongere. Een zus, een partner, een ouder, een leerkracht op wie ze kunnen rekenen. Ook deze relaties beschouwen de jongeren als bijzonder waardevol.

Geloof in mij om wie ik ben

48% van de jongvolwassenen die de jeugdhulp verlieten, heeft geen diploma middelbaar onderwijs. Bij de controlegroep is dat slechts 9%. Slechts 8% heeft een diploma ASO, tegenover 32% bij hun leeftijdsgenoten. In de leeftijdscategorie 18-25 heeft slechts 3% van de jongvolwassenen uit de jeugdhulp een bachelordiploma en geen enkele een masterdiploma, tegenover respectievelijk 29% en 11% in de controlegroep.

‘Kinderen in de jeugdhulp worden vaak laag ingeschat.’

De redenen voor het verschil in schoolse prestaties zijn divers. Wat opvalt is dat één op drie van de jongeren het gevoel heeft te snel te zijn doorverwezen naar technisch-, beroeps-, of buitengewoon onderwijs. Vier op tien gelooft dat ze door hun situatie thuis in een studie onder hun niveau terecht kwamen. Eén op vijf week af van de eigen studiekeuze omdat anderen dachten dat die te zwaar voor hen zou zijn.

Kinderen in een voorziening binnen de jeugdhulp worden vaak laag ingeschat. Er leeft een hardnekkig beeld dat hen typeert als problematisch, weinig intelligent, kansloos… Men daagt hen weinig uit om de lat hoog te leggen, maar rekent hen af op slechte schoolresultaten en moeilijk gedrag. Terwijl schoolse problemen vaak gelinkt zijn aan de complexe situatie waarin ze opgroeien.

‘Te weinig oog voor talenten en interesses van jongeren.’

Veel van de bevraagde jongeren hebben het gevoel dat begeleiders vooral naar problemen kijken. Daardoor is er weinig oog voor hun talenten en interesses. Een fundamenteel geloof in iemands mogelijkheden, de lat samen verleggen, dat duwtje in de rug blijven geven: het is zo belangrijk.

Tijdens de bevraging kwamen vele verhalen aan de oppervlakte die lezen als gemiste kansen. Denk aan een jongen die de hele stripcollectie uitleest, maar nooit een begeleider tegenkomt die hem aanmoedigt om een boek te lezen. Een meisje dat ooit slecht scoorde op een IQ-test en op basis daarvan jaren later in BUSO verzeild geraakt. Een tiener die dolgraag danst, maar nooit de kans krijgt om dat talent te ontwikkelen.

Als jongvolwassenen uit de jeugdhulp na hun middelbaar verder willen studeren, zijn ze opnieuw afhankelijk van het geloof dat anderen in hen hebben. Jongeren en begeleiders getuigen bijvoorbeeld dat het leefloon soms niet wordt toegekend wanneer het OCMW niet gelooft in de slaagkansen. Hoewel dit zeer afhankelijk is van OCMW tot OCMW blijft het een realiteit die maakt dat bepaalde jongeren geen andere mogelijkheid zien dan, on(der)gekwalificeerd, meteen op zoek te gaan naar werk.

En vaak blijkt hun krediet al na één mislukte poging op. Eén jongvolwassene op tien zag zich genoodzaakt te stoppen met studeren omdat hij of zij geen leefloon meer kreeg.

Veroordeel me niet

87% van de kinderen belandden in de Vlaamse jeugdhulp omwille van een verontrustende opvoedingssituatie. Slechts 13% omwille van een ‘als misdrijf omschreven feit’.

‘Beeldvorming heeft een nefaste impact.’

Toch zegt bijna zes op tien dat mensen er van uitgaan dat ze ‘iets misdaan’ hebben als ze vertellen dat ze in een voorziening wonen. Bijna een op twee geeft aan dat mensen denken dat het hun eigen fout is dat ze niet thuis kunnen opgroeien. Meer dan de helft geeft aan dat ze te maken hebben met vooroordelen.

De beeldvorming over jongeren in de jeugdhulp heeft een nefaste impact. Het speelt hen parten in het opbouwen van relaties, heeft een invloed op hun schoolcarrière, zorgt voor schaamte, ondermijnt het zelfvertrouwen en maakt het zelfs moeilijk om een woning en job te vinden. Vier op tien van de jongeren heeft het gevoel dat ‘de jeugdhulpstempel’ het moeilijk maakt om gewoon zichzelf te zijn.

Jongeren vragen respect voor wie ze zijn en willen niet gereduceerd worden tot instellingskind, met alle negatieve invullingen die daarbij horen.

Blijf er voor mij zijn

In Sur Ma Route stelde Cachet al vast dat eenzaamheid “het grootste en meest traumatiserende struikelblok” is waar jongvolwassenen op botsen na de jeugdhulp. Ze voelen zich aan hun lot overgelaten, op zichzelf aangewezen en onzeker over de vele uitdagingen die hen te wachten staan. Veel jongeren hebben niemand om op terug te vallen.

‘Eenzaamheid is een struikelblok.’

Het confronterende gevoel van eenzaamheid is niet zomaar een tijdelijk gevoel. Het is een symptoom van een probleem dat veel dieper gaat. Kinderen en jongeren die opgroeien in de jeugdhulp bouwen minder duurzame en betrouwbare relaties op dan hun leeftijdsgenoten.

Ze beginnen al met een achterstand, want de reden dat ze in de jeugdhulp terecht komen is hun moeilijke gezinssituatie. Drie op vier van de bevraagde jongvolwassenen geeft aan dat hun familie hen niet probeert te helpen, niet steunt bij beslissingen, geen emotionele hulp biedt en niet beschikbaar is om te praten over problemen.

Ook in de jeugdhulp belemmeren een aantal zaken het opbouwen van een duurzaam netwerk. Denk bijvoorbeeld aan de breuken bij het veranderen van voorziening, begeleider of van andere jongeren die komen en gaan. Ook de strakke regels en structuur kunnen de uitbouw van een sociaal netwerk in de weg staan.

‘Strakke regels kunnen duurzaam netwerk in de weg staan.’

Jongeren getuigen bijvoorbeeld dat ze niet konden napraten op school, omdat ze het tijdschema van de voorziening stipt moesten volgen. Dat ze niet bij een vriend of vriendin konden logeren, omdat dat tegen de regels was. Dat ze niet met vrienden konden afspreken in het weekend, omdat ze daarvoor geen toestemming kregen. Dat ze niet naar de jeugdbeweging mochten omdat ze zich hadden misdragen…

Daarnaast vertellen enkele jongeren dat vriendschappen binnen de voorziening ontmoedigd werden of dat ze, in de voorbereiding op zelfstandigheid, gedwongen werden om alleen te zijn, om zo alvast te leren omgaan met eenzaamheid.

Bij het verlaten van de jeugdhulp verliezen jongvolwassenen vaak hun laatste netwerk: dat van de jeugdhulp zelf, de begeleiders en jongeren waar ze vaak jarenlang mee hebben samengeleefd. En zo staan ze er vaak letterlijk alleen voor. Samenwonen met vrienden of een partner zou een belangrijke buffer kunnen betekenen tegen het sociaal isolement, maar wordt ontmoedigd door de impact ervan op uitkeringen.

Een voortdurende dialoog en een structureel beleid

Uit onze bevraging blijkt dat jongeren met een ervaring in de jeugdhulp vragen om ‘gewoon’ te kunnen opgroeien zoals andere jongeren. Op een plek waar ze thuis mogen komen, waar ze zichzelf kunnen zijn, met mensen om hen heen die er onvoorwaardelijk voor hen zijn, die geloven in hun kunnen en hen niet reduceren tot probleemjongeren.

Ook na hun achttiende vragen ze compagnons de route die hen niet bruusk loslaten, maar nog een eind volgen, voorlopen, meestappen, tot ze op eigen benen staan.

De onderzoeksresultaten dagen uit om niet alleen te kijken naar wat er extra nodig is wanneer jongeren de voorziening verlaten, maar om ook te durven kijken naar wat beter kan vanaf de eerste dag dat jongeren in een jeugdhulpvoorziening worden opgevangen. En om te kijken naar wie wat kan opnemen, ook buiten de voorziening, om jongeren gezond te omringen en te ondersteunen opdat zij zelf hun leven vol vertrouwen kunnen vormgeven.

De bedoeling van dit onderzoek is niet om te veroordelen wat er vandaag is, maar vooral om het gesprek te blijven aangaan, samen met de jongeren en met alle betrokken actoren. Jongeren voortdurend beluisteren én het engagement om ook echt aan de slag gaan met knelpunten in de zorg is nodig om het huidige systeem van opvang en begeleiding kritisch onder de loep te nemen, voortdurend te toetsen en te verbeteren. Lees dit laatste ook als een roep voor een structureel beleid, in plaats van een debat dat herhaaldelijk en naar aanleiding van individuele dossiers en crisissen onder de maatschappelijke aandacht komt.

We willen iedereen die met deze jongeren in aanraking komt, inspireren en tot werkbare oplossingen helpen komen, die deze jongeren echt ondersteunen en hen zoveel mogelijk gelijke kansen geeft als andere jongeren. Want dat verdienen ze.

Reacties [2]

  • Rik Holvoet

    Knap, belangrijk artikel!

  • Luc Deneffe

    Bij sociaal.net komen steeds meer wezenlijke artikels, die “must read” zijn.
    Werkend in de jeugdzorg raakt het altijd en is er ook iets van “we doen dat toch”. Maar dit onderzoek en de verwoording ervan gaan zo diep, met respec en als hulpverlener en mens kan ik er maar door geraakt zijn.
    Zeker komen we grenzen tegen, die van ons eigen leven die soms botsen op de terechte verlangens van jongeren.
    Maar er kan veel. We zijn geen middel om problemen te duiden maar hoopverleners. We zijn er, we zijn geen opdracht. We leven samen, zij leven in onze huizen : samenspraak eerder dan inspraak, afspraken die samenleven mogelijk maken en die daarvan afwijken, omdat alle levens niet gelijk verlopen. Leefruimtes en kamers die vorm gegeven worden door de jongeren op dat moment. Geen standaarden omdat je niet weet of de jongere er lang zal blijven, uit efficiëntie of een lauwe gelijkheid. Vertrouwensrelatie, nabijheid, een klik. Kan dus niet systematisch stoppen bij beëindigen begeleiding…

We zijn benieuwd naar je mening!
Blijf hoffelijk, constructief en respectvol

 

Elke reactie wordt gemodereerd. Lees hier onze spelregels. Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd.