Moeilijke vraag?
Fronsende wenkbrauwen. Een hand voor de mond. Stilte of: “Goh, geen idee”. Dat waren de doorsnee antwoorden die we kregen op de vraag: “Participatie van infants, kinderen tussen de 0 en 3 jaar in de jeugdhulp, wat roept dat bij u op?”
‘Het belang van het kind bepalen is niet vanzelfsprekend.’
Met die openingsvraag gingen wij in gesprek met beleids- en praktijkwerkers uit de jeugdhulp en andere sectoren die werken met deze jonge kinderen, ook wel ‘infants’ genoemd. Wij vroegen ons af: is zo’n antwoord een afspiegeling van de manier waarop we, al dan niet, naar infants luisteren?
Het recht om gehoord te worden
Volgens het VN Verdrag inzake de Rechten van het Kind heeft ieder kind tussen 0 en 18 jaar recht op participatie. Dit recht hangt sterk samen met het belang van het kind, dat voorop moet staan bij elke beslissing die ouders nemen en bij de keuzes die genomen worden in contexten zoals jeugdhulp, gezondheidszorg en onderwijs.
Het belang van het kind bepalen is niet vanzelfsprekend. Luisteren naar wat het kind zelf vertelt en belangrijk vindt is daarbij essentieel. Het belang van het kind is dus gekoppeld aan het recht om gehoord te worden.
De participatierechten van infants staan niet ter discussie. De vraag is wel: hoe geven we hen een stem en vertalen we hun belangen terwijl zij ze nog niet kunnen benoemen?
Infants doen ertoe
Het ontbreekt infants niet aan maatschappelijke aandacht. Nooit eerder waren we ons zo bewust van de impact van omgevingsinvloeden tijdens deze vroege periode op de verdere groei en ontwikkeling van infants. Deze maatschappelijke evolutie geeft hen een plaats, ze zijn van tel. Hun binnenwereld en noden doen er toe. We zien hen als een subject, een persoon waarmee we rekening houden.
Dit kan een toegenomen zorgreflex oproepen: hoe meer we het jonge kind en zijn binnenwereld kennen, hoe meer er is om alert voor te zijn en voor te zorgen. Het is verleidelijk om hen te zien als objecten van zorg en bescherming.
‘Het is verleidelijk om infants te zien als objecten van zorg en bescherming.’
Ook in organisaties zien we een gelijkaardige slingerbeweging. Zo wordt bijvoorbeeld meer zorg gedragen voor transities door het kind actiever te betrekken, wordt spel meer ervaringsgericht vormgegeven en onderschatten we niet langer de impact van partnergeweld op de infant als stille getuige.
Tegelijk primeert soms de urgentie en gaan we voorbij aan de stem van het kind. Zeker in de jeugdhulp. Het kost immers meer tijd om met deze kinderen te connecteren. En het lijkt alsof die tijd er niet is.
Bescherming, zorg en participatie gaan samen
Staan zorg en bescherming participatie in de weg? Nee, beide zijn perfect combineerbaar. Een infant is geen individualistisch wezentje, maar een sociaal en relationeel persoon. We spreken in die zin van relationele autonomie. Wie dat kind is, wordt bepaald door de relaties met belangrijke zorgfiguren.
Participatie is inherent aan relationele autonomie: ook de infant voert regie over het eigen leven, en is daarbij gebonden aan de grenzen van zijn sociale, lichamelijke en mentale staat van zijn. Om tot participatie te komen, is interactie en passende afstemming met belangrijke zorgfiguren nodig.
Mentaliseren
Om het perspectief van infants zichtbaar te maken en hun stem te ontsluiten, spreken professionals die vertrouwd zijn met Infant Mental Health over mentaliseren. Dit is noodzakelijk voor participatie van deze leeftijdsgroep.
‘Infants uiten zich op een fysieke, zintuiglijke manier.’
Mentaliseren is betekenis geven aan zowel ons eigen gedrag als aan het gedrag van anderen, op basis van wat we denken dat onderliggende gevoelens, gedachten, intenties en verlangens zijn. Het is geen extra ouderlijke activiteit, maar een vaardigheid die ouders zich van nature en van bij het prille begin aanmeten. We kunnen het gerust ook een grondhouding noemen. Een concreet voorbeeld van mentaliseren is dat wanneer een baby opeens begint te wenen, je toont dat je dit ziet en erkent. Je spreekt uit: “Oh, ben je bang?” En je probeert te begrijpen wat er speelt: “Mis je mama? Vind je het hier niet fijn?”
Daar zit net de moeilijkheid bij infants. We kunnen immers niet via verbale dialoog aftoetsen of de betekenis die we geven ook klopt met wat ze denken en voelen. Het blijft steeds een interpretatie, vanuit het besef van een niet-zeker weten.
Niet-talig begrijpen vraagt een andere, bijkomende focus. Kinderen die nog niet kunnen spreken, uiten zich immers op een fysieke, zintuiglijke manier. Observeren, interpreteren en ook beantwoorden van sensorische expressie vraagt een inspanning aangezien het niet onze meest vertrouwde manier van begrijpen is.
De ouder-kind eenheid
Hoe passen we deze inzichten toe binnen de jeugdhulp zoals een CIG, CKG, contextbegeleiding? Hier ontmoeten we gezinnen in stresserende omstandigheden, meestal op verschillende levensdomeinen tegelijk. Bij ouders gaat dit om problemen zoals: verslaving, financiële moeilijkheden, onverwerkt trauma, postpartum depressie, of langdurige relationele problemen. Bij het kind kan het onder andere gaan om: verhoogde sensitiviteit, regulatieproblemen, vroegkinderlijk trauma, of een mentale beperking.
Dit beïnvloedt de interactie en de afstemming in de unieke ouder-kind eenheid. Het maakt een ouder tijdelijk of langdurig minder sensitief voor de vertaling van de binnenwereld van het kind. Infants zijn sensitieve wezentjes die onbewust hun gedrag aanpassen aan de zorgen van de ouder.
Hoewel het ouderlijk mentaliseren onder druk staat, blijft het voor praktijkwerkers belangrijk de ouder te zien en erkenning te geven, om samen met hen de blik naar het kind te blijven richten.
Recht op informatie
Hoe jong kinderen ook zijn, ze hebben recht op informatie. Het is niet absurd om aan een twee maand oude baby te vertellen waarom mama niet op bezoek is geweest vandaag, dat er een plaatsing komt of wat de zorgen van papa zijn.
Ook al begrijpen deze kinderen de boodschap niet, zij zijn wel ontvankelijk en gevoelig voor zaken als intonatie, volume en lichaamstaal. Het zijn voor de infant barometers voor sfeer, lading en spanning.
‘Het is niet absurd om aan een baby te vertellen wat de zorgen van papa zijn.’
De praktijkwerker in de jeugdhulp kan dit participatieproces faciliteren. De ouder-kind eenheid wordt dan een driehoek waarin de praktijkwerker het ouderlijk mentaliseren ondersteunt en de context van het kind mee alert en sensitief maakt voor wat het jonge kind wil zeggen.
Vragen als “Wat denk je dat je baby ons nu wil vertellen?”, zijn daarvan een goed voorbeeld. Maar ook het benoemen van wat er tussen ouder en kind gebeurt, helpt. Ook hier spreekt de praktijkwerker het kind direct aan: “Wat denk jij daar nu van, baby? Vind je het hier niet leuk?”
Mindset
Wat is er nodig om deze participatie mogelijk te maken? Eerder dan het concept te betonneren in een afgelijnde omschrijving, brengen we hierna verschillende elementen in beeld die samen resulteren in een infantvriendelijk klimaat.
Dat gaat in ieder geval verder dan mentaliseren als noodzakelijke vaardigheid en grondhouding. Een toolkit lijkt de gedroomde weg. Kant-en-klare instrumenten afgestemd op preverbale kinderen vergemakkelijken nu eenmaal één en ander, maar zijn nauwelijks voorhanden. Praktijkwerkers doen nochtans heel wat om in te zetten op de interactie tussen ouder en kind: babymassage, video-interactietraining, samen knutselen…
Tegelijk verliezen tools hun waarde als ze gebruikt worden in het kader van een geïsoleerde actie. Ze moeten gedragen worden door een mindset waarin de infant als een subject wordt gezien. Dit veronderstelt respect, geduld en openheid voor de unieke manier waarop zij in de wereld staan en hun noden communiceren.

“Onze voorstelling van de binnenwereld van een preverbaal kind is gebaseerd op hypothesen.”
© Unsplash + / Getty Images
Verschillende perspectieven
De participatie van infants in de jeugdhulp houdt risico’s in. Onze voorstelling van de binnenwereld van een preverbaal kind is immers gebaseerd op hypothesen. Verbaal aftoetsen bij de baby kan, maar zijn respons is non-verbaal en zal dus enkel een nieuwe hypothese opleveren. Dat is niet problematisch, want zo interageren infants nu eenmaal. Maar als we hun belang werkelijk serieus willen nemen in de jeugdhulp, staan we voor een uitdaging.
De opdracht van de praktijkwerker ligt daarom in het binnenbrengen van een multiperspectief. Hoe vertalen belangrijke anderen mee de stem van de infant: een grootouder, kindbegeleider, buur, ouderlijke vriend, een ander kind uit de leefgroep? Hoe meer perspectieven, hoe genuanceerder de hypothese kan worden.
En daarbij kan een kindvriendelijk klimaat niet zonder een oudervriendelijk klimaat. De ideale jeugdhulp werkt zo contextgericht mogelijk. De ouder (opvoedingsverantwoordelijke) is immers steeds in beeld doordat ouder en kind met elkaar verbonden zijn. We spreken van de ouder-kind eenheid. Aandacht voor ouderschap is noodzakelijk voor infantparticipatie: hoe nemen we de ouder mee als partner in het gebeuren, wat is de stem en de nood van de ouder?
De fysieke ruimte
Voor de participatie van infants is ook een aangepaste ruimte noodzakelijk. Die is toegankelijk en fysiek veilig, om bijvoorbeeld te kunnen kruipen. Door een opstelling te voorzien waarin het kind op dezelfde ooghoogte zit als volwassenen en oudere kinderen, kan het kind beter deel uitmaken van het gesprek.
‘Voorzie een opstelling waarin de infant op dezelfde ooghoogte zit als volwassenen.’
In zo’n aangepaste ruimte kan de infant aanwezig zijn op een manier die past bij zijn ontwikkeling. Deze moet ook de kans hebben niet te participeren wanneer de situatie niet is afgestemd op de leeftijd. Daarvoor is een ruimte nodig die afschermt, maar wel connectie toelaat met de ouder of de praktijkwerker.
Reflecteren
Om deze participatie te concretiseren, hebben praktijkwerkers nood aan reflectie. Praktijkwerkers geven aan dat ze daarbij een kader nodig hebben als houvast. Een reflectie-instrument kan leidend en ondersteunend zijn om participatie te concretiseren: wat verstaan we eronder en hoe realiseren we dit?
Dit instrument is liefst dynamisch en inspirerend en geen strakke afvink-lijst van regels. Wat doen we wél al, en waar liggen nog kansen? Ook de inbreng van deskundigen bij reflectie, zoals een Infant Mental Health specialist of een kinderpsychiater, vinden praktijkwerkers ondersteunend.
Co-creëren
We spraken met beleids- en praktijkwerkers uit verschillende sectoren die met infants werken: niet enkel de jeugdhulp, maar ook de kinderopvang, preventieve gezinsondersteuning, justitie en handhaving en geestelijke gezondheidszorg. Ze delen allemaal de bekommernis van deze aandacht voor infants, maar verbinden dat zelden aan het concept ‘participatie’. Die link groeide gaandeweg doorheen de gesprekken met de onderzoekers.
In die gesprekken hoorden we herhaaldelijk de wens om elkaar sectoroverschrijdend te inspireren. Door blinde vlekken in de ene en inspiratie uit de andere sector te delen, ontstaan nieuwe praktijken. In de kinderopvang worden baby’s met een andere reden aangemeld dan in een Moeder en baby eenheid in een psychiatrisch ziekenhuis. Elke sector heeft haar specifieke opdracht en regelgeving.
‘Door blinde vlekken en inspiratie te delen, ontstaan nieuwe praktijken.’
Dat neemt niet weg dat deze sectoren elkaar vaak ontmoeten: ook een baby in opname gaat daarna mogelijks naar de kinderopvang of het gezin komt in de jeugdhulp terecht. Het is dus aan elke sector en elke organisatie om een klimaat te ontwikkelen dat ondersteunend is voor infants. Wij geven richtlijnen mee die in elke sector een specifieke vertaling moeten krijgen. Hoe gaan ze er exact mee aan de slag? Bijvoorbeeld: hoe wordt de stem van de infant verwerkt in het vergaderverslag van een casusbespreking in een Centrum voor Integrale Gezinszorg?
Richtinggevend beleid
Deze participatie mag niet afhangen van die ene collega die graag met gezinnen met jonge kinderen werkt. Ook niet van de beschikbare tijd. Praktijkwerkers willen gedragenheid: een doordachte visie op infantparticipatie, toestemming om tijd te nemen om te connecteren met het kind, bruikbare instrumenten…
Ook het beleid heeft een rol te vervullen. Jeugdhulp valt onder de bevoegdheid van Agentschap Opgroeien. Het gezins- en jeugdhulpbeleid ‘Vroeg en nabij’ bouwt bruggen tussen Agentschap Opgroeien, Departement Zorg en het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap. Om zorgcontinuïteit te garanderen spreekt Vroeg en nabij over ‘trajectondersteuners’. Ook zij kunnen een faciliterende rol spelen bij participatie van deze kinderen.
Maar het is wachten welke verdere stappen de nieuwe regering zal zetten om dit vorm te geven. In het huidig maatschappelijk discours staan ouders onder druk. Het is de verantwoordelijkheid van de politiek een beleid te voeren dat minder individugericht en culpabiliserend is, en meer ondersteunend ten aanzien van ouders. Daarvoor is een beter afgestemde voeling met de realiteit van deze gezinnen nodig.
Vertragen als sleutel
Vertragen is de sleutel om in de jeugdhulp een infantvriendelijk klimaat te realiseren waar de stem van de infant kan gehoord worden. Dit betekent tijd nemen om met de infant te connecteren, hypothesen te formuleren en te durven twijfelen. Het is een proces dat vertrekt vanuit een niet-weten. Het is op zoek gaan naar verschillende perspectieven, reflecteren en samen ontwikkelen.
Recent nam de overheid een aantal beslissingen die vertragen faciliteren. Een praktijkwerker vertelt daarover: “De recente gezinshuizen of de verlaging van de kindratio in de kinderopvang: dat zijn allemaal ingrepen die meer ruimte geven om elk kind te zien en te horen.”
‘Het is een proces dat vertrekt vanuit een niet-weten.’
Tegelijk zien we ook een sector onder druk. Er is personeelstekort en vacatures raken niet ingevuld waardoor hier en daar leefgroepen moeten sluiten. En dan zijn er de te beperkte middelen.
Vertragen mogelijk maken, is een opdracht van de overheid, van elke organisatie, elk team en van elke individuele praktijkwerker.
Reacties [1]
Zijn de onderzoeken over hoe het met kinderen afloopt in jeugdzorg niet duidelijk dan? Het belang van kinderen in jeugdzorg is eerst en vooral geen jeugdzorg meer voor hun.
Er zijn onderzoeken uit Canada over kinderen die door misdaden jeugdzorg “ontsnappen” (dus eerst straf uitzitten in gevangenis, dan terug naar huis in plaats van jeugdzorg). Zo’n kinderen doen het beter dan kinderen die met jeugdzorg meewerken, op ALLE vlakken. Meer lezen, meer leren, meer verdienen (gemeten door hoeveel belastingen dat ze later betalen)
WAAROM eigenlijk jeugdzorg? “dan zijn ze niet alleen”? Je bent meer alleen in jeugdzorg dan alleen. “Geen drugs”? WAAR in jeugdzorg zijn er geen drugs? “Geweld/getuige geweld/Prostitutie/Sex/…”? Jeugdzorg verdrinkt in problemen op dat gebied.