Indrukwekkende cijfers
Men kan van de integrale jeugdhulp vandaag in Vlaanderen moeilijk beweren dat ze niet toegankelijk is.
‘Meer dan 6.000 kinderen leven in een pleeggezin.’
De cijfers uit het jaarverslag 2016 van het Agentschap Jongerenwelzijn zijn indrukwekkend. Dat jaar deden bijvoorbeeld meer dan 250.000 minderjarigen beroep op het Centrum voor Leerlingenbegeleiding in het kader van de brede instap. Bij bijna 200.000 kinderen is gebruikgemaakt van de dienstverlening van Kind en Gezin: een huisbezoek, een consult of opvoedingsondersteuning. Bijna 20.000 kinderen en jongeren konden terecht in een van de twintig Centra voor Geestelijke Gezondheidszorg. Meer dan 6000 kinderen leven in een pleeggezin. Bijna 12.000 kinderen en jongeren maakten in 2016 gebruik van de ondersteuning door een multifunctioneel centrum.
Robbe, Kenneth…
De belangrijke rol die deze diverse vormen van jeugdhulp in het leven van kinderen en jongeren spelen, heb ik als kinderrechtencommissaris de voorbije jaren vaak ervaren. Doorheen ons ombudswerk, maar ook tijdens de verschillende gesprekken bij een bezoek aan een hulpverleningsplek.
Ik denk aan de vijf broers en zussen, allemaal jonger dan twaalf jaar, die samen een leefgroep in een Centrum voor Kinderzorg en Gezinsondersteuning vormden. Ik denk aan de uitgelaten sfeer tijdens een middagmaal in jeugdhulpvoorziening De Switch in Holsbeek. Ik denk aan de vijftienjarige Robbe die opgelucht was dat hij tijdens de zware vechtscheiding van zijn ouders terechtkon in een Centrum voor Geestelijke Gezondheidszorg.
En ik denk zeker ook aan Kenneth die me tijdens mijn driedaags verblijf in de gemeenschapsinstelling van Ruiselede toevertrouwde dat het soms lastig was, maar dat hij blij was dat hij eindelijk wat rust in zijn leven gevonden had.
Wachtlijsten frustreren
De jeugdhulp maakt voor veel kinderen en jongeren een verschil. Net daarom zou het een recht voor alle minderjarigen moeten zijn. Dat is het vandaag niet en dat zorgt voor grote frustraties.
Te veel kinderen en jongeren moeten te lang op de juiste hulp wachten. Het jaarverslag 2016 van het Agentschap Jongerenwelzijn spreekt over gemiddelde wachttijden van 122 tot 277 dagen, afhankelijk van de sector.
‘Te veel kinderen moeten te lang op hulp wachten.’
En het is ook niet normaal dat kinderen met een handicap die recht hebben op een persoonlijk assistentiebudget gemiddeld vijf jaar moeten wachten tot ze deze ondersteuning ook echt krijgen. De impact van het gebrek aan hulp is groot. Op kinderen, maar zeker ook op hun ouders. Ook dat heb ik de voorbije jaren duidelijk gezien en ervaren. Lees er onze jaarverslagen maar eens op na.
Dat heel wat kinderen en jongeren tot op vandaag niet de zorg en hulp krijgen die ze verdienen, kleurt de kijk op integrale jeugdhulp. Het lijkt een systeem dat telkens tekortschiet. Dat dominante beeld doet afbreuk aan de vele inspanningen die dagelijks binnen die brede integrale jeugdhulp geleverd worden om kinderen en hun ouders tot hun recht te laten komen.
Kinderrechten als basis
De integrale jeugdhulp entte zich van in het begin heel expliciet op kinderrechten door het Kinderrechtenverdrag als basis naar voren te schuiven.
‘Wat betekenen kinderrechten voor integrale jeugdhulp?’
Maar wat betekenen kinderrechten voor integrale jeugdhulp? Het is een vraag die op zich nog niet zoveel aandacht heeft gekregen. Het gaat daarbij niet om het recht op jeugdhulp, maar om de plaats en de betekenis van kinderrechten in deze jeugdhulp. Het gaat daarbij ook om meer dan het Decreet Rechtspositie voor Minderjarigen in de Jeugdhulp. Die rechtspositie heeft de praktijk van de jeugdhulp fundamenteel veranderd, maar ze vormt slechts een deel van het kinderrechtenverhaal.
In deze bijdrage reik ik twee kapstokken aan die de kern van het kinderrechtenperspectief op jeugdhulp uitmaken: integriteit en participatie. Daarmee geef ik meteen aan wat integrale jeugdhulp vandaag voor mij als kinderrechtencommissaris betekent. En waar die volgens mij verder naartoe moet.
Integriteit van het kind
Integriteit valt niet zo gemakkelijk te definiëren. We denken in de eerste plaats aan ‘integer’ en vallen dan gemakkelijk terug op synoniemen zoals te goeder trouw zijn, betrouwbaar zijn. Als we spreken over de integriteit van het kind, dan is het duidelijk dat het over iets anders gaat, maar waarover dan precies? Ik doe een poging, want hoewel de term op zoveel plaatsen opduikt, is er bijzonder weinig literatuur over te vinden.
‘Kinderen lijnen zichzelf af.’
De integriteit van het kind verwijst naar een zekere onaantastbaarheid van het lichaam van elk kind. De fysieke en psychische integriteit van kinderen verwijst naar het proces waarin kinderen voor zichzelf een comfortzone kunnen creëren waarin hun hele zijn zich op een veilige manier tegenover hun omgeving kan verhouden. Kinderen lijnen zichzelf af. Ze tekenen die lijnen ook anders uit naargelang de omgeving waarin ze zich bevinden.
Integriteit is dus geen kenmerk van het kind, maar is het resultaat van actief handelen, van interactie met de directe omgeving. Als volwassenen spelen we hierin een cruciale rol.
Bescherm integriteit
De integriteit van elk kind is een kwetsbaar gegeven. “Denk eraan dat je het leven schrijft met onuitwisbare inkt”, was de boodschap van een jongere op het raam van een van de lokalen van de kinder- en jeugdpsychiatrie waar ik twee dagen verbleef.
‘Integriteit is een kwetsbaar gegeven.’
Eén gebeurtenis kan het kind zodanig uit zijn lood slaan dat het op korte tijd zijn veilig gewaande grond volledig voelt wegzakken. Het is dus belangrijk om de fysieke en psychische integriteit van kinderen te beschermen.
Participatie en zingeving
Naast dit beschermen, is er ook nog een tweede element belangrijk. Kinderen en jongeren moeten de ruimte krijgen om een actieve rol te spelen in het gestalte geven aan hun integriteit. Als we de integriteit van elk kind serieus willen nemen, dan vormt participatie een essentieel element.
‘Participatie is veel meer dan een recht.’
Participatie is een recht, maar het is veel meer dan een recht. Het is een houding, een pedagogische positie. Die relatie laat zich niet vatten in regels en procedures. Het is een manier van ‘zijn’. De taak van een overheid is niet om die te gaan modelleren, maar wel om ruimte en tijd te geven om die relatie te laten ontstaan. Het is het moment waarop jeugdhulp aan zingeving geraakt.
Samen in het moeras
‘Hoopverlening’, een recent project van Buurtwerk ’t Lampeke, biedt interessante inzichten over hoe we dit concreet kunnen realiseren. Ze leunen sterk aan bij de presentietheorie, de zorgbenadering die wil vertrekken vanuit het leven zoals het is.
Sommigen verbinden deze benadering met een houding als ‘lief zijn’ en begrippen als warmte en geborgenheid. Dat dreigt het tot iets klef of sentimenteel te maken. Veel romantiek is er nochtans niet aan deze benadering. Ze gaat in wezen om het maken en het houden van verbinding met wie het leven niet op orde krijgt of voor wie een plek zoekt in een samenleving die doorgaans weinig begrip vertoont voor wie kwetsbaar is.
‘Hoopverlening biedt interessante inzichten.’
Judith Leest, stafmedewerker bij Stichting Presentie in Nederland, heeft het over “het samen uithouden in het moeras”. Ook en juist als concrete hulp niet aan de orde is, of om welke reden dan ook nog niet werkt. Het is voor haar hoopvol dat die moerassigheid niet gedempt hoeft te worden, maar dat het eerder gaat om gezamenlijk zoeken naar wat ze benoemt met “terpen van verbondenheid”.
Terpen is een Fries woord. Het zijn heuvels door mensen gemaakt om een veilige plaats te hebben in geval van overstromingen. Ze werden steeds groter gemaakt zodat er ook hele dorpjes op konden worden gebouwd.
In trainingspak naar het werk
Nabijheid en vertrouwen waren ook de sleutelbegrippen die naar boven kwamen in het onderzoek ‘Waarheid, durven of doen?’ dat we samen met de Arteveldehogeschool en de Gentse Centra voor Leerlingenbegeleiding voerden. Centraal staat de vraag hoe ouders en jongeren de jeugdhulp ervaren. Wat ik uit dat onderzoek niet snel zal vergeten, is de herhaalde opmerking van jongeren dat hulp meer is dan praten.
‘Hulp is meer dan praten.’
“Als kind kreeg ik soms woedeaanvallen. De opvoedsters wilden het uitpraten, maar dat maakte het nog erger. Er was een opvoeder die me op zo een momenten meenam om te gaan joggen en alles eruit te lopen. Dat hielp.”
Misschien moeten we als hulpverlener iets vaker in trainingspak naar het werk.
Geen duidelijk pad
Nabijheid en vertrouwen hangen ook samen met de herhaalde oproep tot meer continuïteit in de hulpverlening. Ouders maken zich zorgen over de continuïteit van de hulp, zo leert ons datzelfde onderzoek. Zeker als ze op een wachtlijst staan en het gevoel hebben er ‘weer’ alleen voor te staan. Ze begrijpen dat er wachtlijsten zijn en dat ze daar een tijdje op moeten staan. Wel betreuren ze de lange wachttijden en hoe er met wachtlijsten omgesprongen wordt.
‘Ouders maken zich zorgen over continuïteit van hulp.’
In de wachttijd gebeurt er niets. Ouders vragen om dan contact te blijven houden. Uit zichzelf zetten ze niet altijd de stap. Een contactpersoon zou ze het gevoel geven dat ze er niet alleen voorstaan. En de contactpersoon kan samen met de ouders al kleine doelstellingen realiseren op korte termijn.
Idealiter staat de toekomstige hulpverlener open voor vragen van de ouders in crisismomenten, want de crisishulp kennen ze niet altijd. Ouders missen continuïteit in de visie en de doelstellingen. Er wordt geen duidelijk pad uitgetekend. Ze hebben het gevoel dat de volgende hulpverlening alleen maar de vorige vervangt, in plaats van vooruitgang te boeken.
Meer trajectbegeleiding
Jongeren die bij hun ouders leven, ervaren het gebrek aan continuïteit anders dan hun ouders. Ze liggen niet wakker van de praktische organisatie van de zorg. Continuïteit betekent voor jongeren niet alleen een aaneenschakeling van zorg in één context. Het betekent ook kunnen rekenen op zorg in andere contexten.
‘Er is nood aan meer trajectbegeleiding.’
Jongeren die al lang in de hulpverlening zitten, vertellen dat continuïteit in de zorg niet alleen mag draaien om continuïteit in het zorgaanbod. Continuïteit in een dak, een bed en eten is belangrijk. Even belangrijk is continuïteit in het gevoel van thuiskomen, een veilige haven hebben met mensen die je vertrouwen, die je begrijpen en tijd voor je nemen als je het moeilijk hebt.
We zeggen het met het Kinderrechtencommissariaat al een aantal jaar: er is nood aan meer trajectbegeleiding in de jeugdhulp. Deze kan waken over de continuïteit in de hulpverlening, erop toezien dat het nodige gebeurt, de nodige mensen en organisaties aanspreken en weten waarom wat wel en niet toegankelijk is. Nu is de verantwoordelijkheid over de continuïteit nog te vaak te veel verdeeld over alle betrokkenen.
Nog beter samenwerken
Continuïteit in de hulpverlening betekent ook dat de hulpverlening van de toekomst nog meer integraal mag zijn dan ze vandaag al beoogd te zijn.
‘De hulpverlening mag meer integraal zijn.’
Signalen uit ons ombudswerk leren dat het voor professionals buiten de jeugdhulp niet altijd gemakkelijk is om met de jeugdhulp samen te werken. Een huisarts of diensten aan huis zoals kraamzorg of thuiszorg brengen vaak nogal wat tijd met gezinnen door. Daardoor bouwen ze een vertrouwensband op met ouders en kinderen. Bovendien zijn heel wat van die diensten actief in gezinnen met heel jonge kinderen. De ondersteuningsdiensten zijn soms vragende partij om mee een hulpverleningsplan uit te tekenen voor een gezin, omdat hun ondersteuning mee de druk op de opvoeding kan verlichten.
Brug naar school
Een integrale jeugdhulp kan tegelijk ook niet zonder een sterke brug met wat op school gebeurt.
Hier hebben we nog bergen werk te verzetten, ook al is er in Vlaanderen al heel wat expertise op dat vlak. Ik denk aan de Centra voor Leerlingenbegeleiding die netoverschrijdend werken en er op die manier in slagen om leerlingen veel beter op te volgen. Ik denk aan het project ‘De Tijdstap’, waarbij scholen met de jeugdhulp één team vormen en waarbij leerlingen die het lastig hebben tijdelijk een andere dagbesteding krijgen zonder dat de school hen loslaat.
‘Gedeelde verantwoordelijkheid kan een verschil maken.’
Ik denk aan de internaten waar ik recent verbleef. In de wisselwerking tussen school en internaat slaagden zij erin om voor de leerlingen een veilige leefomgeving te creëren én hen tegelijk aan boord te houden. Ik denk tenslotte aan de kinder- en jeugdpsychiatrie waar men in samenwerking met de scholen jongeren terug stapsgewijs naar school probeert te laten gaan door een combinatie van schoollopen op twee verschillende plaatsen mogelijk te maken.
Deze vele inspirerende praktijken tonen aan dat een gedeelde verantwoordelijkheid tussen onderwijs en welzijn voor heel wat kinderen en jongeren een groot verschil kan maken.
Organisme vol specialismen
Het beschermen van de integriteit van de minderjarige in de jeugdhulp vraagt tevens het voorzien van een meer gedifferentieerd aanbod. Kinderen en jongeren met complexe problemen botsen geregeld op een tekort aan hulpverlening die tegemoetkomt aan hun psychiatrische hulpvraag. “It takes a whole village to raise a child”, hoor je vaak. Maar voor deze kinderen is bijna het hele dorp weggelopen. Ze botsen op uitsluitingen, sancties en een carrousel van zorg.
‘Voor deze kinderen is het hele dorp weggelopen.’
In ons jaarverslag van 2016 was een belangrijke rode draad: “Wie gaat er in de toekomst voor de ‘moeilijke kinderen’ zorgen?” De jeugdzorg presenteert zich soms zo sterk als een organisme vol specialismen, dat een steeds groter wordende groep minderjarigen nergens nog lijkt in te passen. Speciaal in het leven geroepen labels en begeleidingsvormen versmachten elke vorm van verscheidenheid.
Belangrijk spanningsveld
Hier tekent zich een belangrijk spanningsveld af. Enerzijds valt een groep kinderen en jongeren door een vergaande specialisatie van de jeugdhulp uit de boot. Anderzijds slagen we er niet in om voor sommige groepen minderjarigen net de gespecialiseerde jeugdhulp te voorzien.
Het nieuwe jeugddelinquentierecht dat terecht ambieert om jongeren in een verontrustende opvoedingssituatie niet langer samen te plaatsen met jongeren die een misdrijf hebben gepleegd, stelt ons voor een ernstige uitdaging, maar biedt tegelijk mogelijkheden. Hoe zien we de toekomstige opvang van minderjarige slachtoffers van mensenhandel bijvoorbeeld? Maar ook: Hoe maken we werk van sterkere doorsnedes tussen de jeugdhulp en de kinder- en jeugdpsychiatrie?
Rechten van ouders
Kinderrechten in de jeugdhulp kunnen ten slotte niet los gezien worden van de plaats en de positie van de ouders in de jeugdhulp.
‘De rol van de overheid wordt groter.’
Terecht is het Kinderrechtenverdrag in overeenstemming met de traditionele grote terughoudendheid van de overheid ten aanzien van het ingrijpen in het samenleven van ouders en kinderen in gezinsverbanden. Toch lijkt met het Kinderrechtenverdrag de rol van de overheid feitelijk en principieel groter te worden ten aanzien van de wijze waarop kinderen opgevoed worden.
De overheid stelt zich terughoudend op ten aanzien van het interveniëren in gezinnen, maar van zodra het ‘fout’ loopt zijn kinderen wel van deze staat afhankelijk om hun rechten te effectueren. De overheid moet dus voor zichzelf ruimte creëren om in gezinnen aanwezig te zijn. Zowel voor wat het detecteren betreft als voor de eigenlijke remediëring. Dat zorgt voor onvermijdelijke spanningen in de driehoek overheid – gezin – kind.
Uithuisplaatsingen vermijden
Dat dit een delicaat en genuanceerd verhaal is, blijkt onder meer uit de conceptnota van het Agentschap Jongerenwelzijn en Kind en Gezin over de uithuisplaatsing van kinderen. De nota stelt heel duidelijk dat uithuisplaatsingen vandaag zoveel mogelijk moeten worden vermeden en dat maximaal ingezet moet worden op het begeleiden van gezinnen.
‘Maximaal inzetten op het begeleiden van gezinnen.’
Toch zijn er situaties denkbaar waarbij kinderen toch tijdelijk uit huis moeten worden geplaatst. De overheid moet op dat moment op zoek naar passende, alternatieve zorg. Uithuisplaatsingen behoren ongetwijfeld tot de meest dwingende ingrepen van een overheid in een gezin. Zowel voor het kind als de ouders is het een interventie met een bijzonder grote impact.
Bekwaam vanaf twaalf jaar
Minder ingrijpend, maar daarom niet minder vaak tot spanningen leidend is het Decreet op de Rechtspositie van Minderjarigen in de Jeugdzorg van 2006. Dat decreet bepaalt dat minderjarigen vanaf twaalf jaar bekwaam geacht worden om aan de hulpverlening te participeren.
Dat betekent bijvoorbeeld dat wanneer een jongere aan de hulpverlener vraagt om bepaalde informatie niet aan zijn ouders door te geven, de hulpverlener dat ook niet mag doen. Ouders voelen zich daarbij vaak aangetast in hun ouder zijn, terwijl het voor de minderjarige een erkenning als eigen drager van zijn rechten betekent.
‘Het is steeds weer zoeken naar evenwichten.’
Die situatie kunnen we analyseren als een spanningsveld van zowel rechten als plichten van ouders, kinderen en samenleving. Met spanningsveld wordt niet bedoeld dat er feitelijk voortdurend strijd en conflict is tussen deze partijen, maar wel dat er principieel een niet te vermijden confrontatie is van rechten en plichten van de verschillende actoren. Beleid inzake gezinnen moet steeds weer zoeken naar evenwichten waarbij met verschillende belangen rekening moet worden gehouden.
Gevoelig voor armoede
De integrale jeugdhulp moet in de zoektocht naar deze evenwichten heel gevoelig blijven voor de armoedeproblematiek.
Dat speelt vandaag in het bijzonder in situaties van pleegzorg waar verschillende recente beleidsinitiatieven de rol van ouders eerder moeilijker dan gemakkelijker lijken te maken.
Een concreet voorbeeld: de veranderende regeling rond de pleegzorgtoeslag. Om het contact tussen ouders en kind te stimuleren, ontvangt de ouder tot op vandaag een maandelijks forfaitair bedrag van ongeveer zestig euro per kind. Met dat bedrag kunnen de ouders hun vervoer betalen of een uitstapje met hun kind maken. In de nieuwe regeling rond het Vlaamse kinderbijslagsysteem verandert dat. Voortaan zullen ouders enkel nog in het geval van perspectiefzoekende pleegzorg een pleegzorgtoeslag ontvangen, bij perspectiefbiedende pleegzorg niet meer. Zulke maatregelen miskennen de positie van de ouders.
Open plek in jungle
In zijn essay ‘Hoeveel globalisering verdraagt de mens?’ (2003) stelt Rudiger Safranski dat door de globalisering de mens met zulke bergen problemen geconfronteerd wordt dat hij er wanhopig van wordt. Om het enigszins te kunnen uithouden, schakelt de mens een soort immuniteitssysteem in, waardoor “de geruststellende gedachte aan de eigen oudedagsvoorziening vreedzaam co-existeert met de hartstochtelijke verkondiging van de Apocalyps”.
‘Niet alleen structuren beslissen.’
Ik zie hier een parallel met het discours over integrale jeugdhulp. Dat verschijnt soms als een woud waarbij professionals, ouders en jongeren het bos door de bomen niet meer zien.
Safranski stelt dat mensen in onze globale jungle opnieuw een open plek, een lichting, nodig hebben. De term ‘lichting’ ontleent Safranski aan Giambattista Vico die in zijn boek ‘Nieuwe Wetenschap’ uit 1744 de geschiedenis laat beginnen bij de giganten die de eerste bossen rooiden. Die giganten woonden in dichte wouden en kenden geen hemel omdat het bladerdak die verborg. Een onweer met vreselijke bliksems reet een plek in het bos open, een lichting, waardoor de giganten voor de eerste keer de hemel konden zien.
Ook enkeling beslist
Dat is een mooi beeld voor de plaats van het individu binnen integrale jeugdhulp.
Over het wat en het hoe van de jeugdhulp beslist niet alleen de structuur van het geheel, maar ook de enkeling. Het is de taak van de enkeling lichtingen te kappen teneinde de eigenzinnigheid van het individu tegenover de kracht van het geheel te bewaken. Het is net deze dynamiek die de toekomst van de integrale jeugdhulp telkens opnieuw opentrekt.
Reacties [2]
Voor Bruno: bravo! Sterke tekst. Het verzetsrecht van de minderjarige in het decreet rechtspositie is wel niet aan een leeftijdsvoorwaarde gebonden. Zodra het kind op een gemotiveerde manier kan verwoorden waarom het niet wil dat de ouder geïnformeerd wordt over bepaalde gevoelige zaken, moet dat worden gerespecteerd. Handvat voor de begeleider in die beoordeling is de constructieve rol die de ouder opneemt in de groei naar zelfstandigheid van het kind.
Er wordt nog veel te veel een paraplu geopend en doorgeschoven naar een volgend niveau. In se niet slecht als men zich niet voldoende bekwaam voelt, maar dit veroorzaakt maandenlang uitstel , en dat is net wat nefast is voor een kind.
Er moet veel meer samenwerking komen en meer informatie uitgewisseld, en vooral, er moet veel sneller worden gewerkt.Het welzijn van een kind staat op het spel en hoe langer het duurt, hoe meer schade.
Zeker lezen
Evi Hanssen: ‘Palliatieve zorgverleners zijn de vroedvrouwen van de dood’
‘AI biedt enorme kansen voor sociaal werk’
Monsterbrouwsel Fentanyl: ‘Ik wil het niet zien, maar kan niet stoppen met kijken’
Functionele cookies Altijd actief
Voorkeuren
Statistische cookies
Socialemediacookies