Gezinnen in armoede
Gezinnen in armoede lopen meer risico om in de jeugdhulp te belanden.Bouverne-De Bie, M. e.a. (2010), Een link tussen leven in armoede en maatregelen bijzondere jeugdbijstand?, Gent, Academia Press.Nieuwe cijfers van Caritas Vlaanderen bevestigen dat. Deze organisatie kruiste de gegevens van het registratiesysteem ‘Begeleiding in cijfers’ (BINC) met het aantal kinderen die opgroeien in armoede.
Daaruit blijkt dat kinderen en jongeren die in kansarmoede leven 2,4% kans hebben om in contact te komen met jeugdhulp. Bij kinderen uit andere gezinnen is die kans slechts 0,6%. Kinderen uit kansarme gezinnen hebben dus vier keer meer kans op contact met jeugdhulp dan andere kinderen.
‘Kinderen die opgroeien in armoede zijn kwetsbaarder.’
Niet de exacte cijfers zijn cruciaal. Wel het onmiskenbare inzicht dat kinderen die opgroeien in een gezin dat kampt met armoede, kwetsbaarder zijn. Zij hebben meer kans op contact met jeugdhulp.
Armoedebestrijding als opdracht?
Jeugdhulpverleners botsen dus op armoede. Maar zien ze de aanpak daarvan ook als hun kernopdracht? Recent onderzoek toont aan dat jeugdhulpverleners zich vooral toespitsen op de opvoeding.Steens, R., Van Regenmortel, T. en Hermans, K. (2015), Intensieve Pedagogische Thuisbegeleiding in beeld. Een praktijkgestuurd onderzoek en de opbouw van een empowerende academische werkplaats, Leuven, HIVA-KU Leuven.Ze zijn niet blind voor de sociale context waarin deze gezinnen en de jongeren leven, maar gaan er niet altijd mee aan de slag.
De manier waarop jeugdhulpverleners naar armoede in gezinnen kijken, bepaalt hun invulling van hulpverlening. Als ze vinden dat je een verontrustende leefsituatie vooral verandert door te sleutelen aan de opvoedingsvaardigheden van ouders, dan zullen ze minder focussen op het inkomen of de woonsituatie. Daarom is het belangrijk om te weten hoe jeugdhulpverleners naar armoede kijken.
Vier verklaringsmodellen
Armoede wordt verklaard vanuit vier verschillende modellen die vertrekken vanuit twee dimensies. De eerste dimensie verwijst naar de oorzaken van armoede. Ofwel zoek je oorzaken bij het individu, ofwel bij de samenleving. De tweede dimensie verwijst naar de mate waarin armoede kan toegeschreven worden aan eigen schuld of aan externe gebeurtenissen.
‘Jeugdhulpverleners hanteren vooral het maatschappelijk schuldmodel.’
Door deze dimensies te combineren, krijg je vier verklaringsmodellen: het individueel schuldmodel, het maatschappelijk schuldmodel, het individueel ongevalmodel en het maatschappelijk ongevalmodel.
Maatschappelijk schuldmodel
Zes op tien jeugdhulpverleners hanteren een maatschappelijk schuldmodel. Dat is twee keer zoveel als de globale Belgische bevolking. Ze zien armoede als een gevolg van onrechtvaardigheid en sociale uitsluiting. De samenleving is zo geconstrueerd dat bepaalde groepen blijven hangen in lage opleidingsniveaus en langdurige werkloosheid. Ze kunnen armoede maar moeilijk vermijden.
Drie op tien jeugdhulpverleners grijpen naar het individueel ongevalmodel. Bijvoorbeeld: een ouder wordt langdurig ziek en verliest zijn werk. Daardoor raakt het gezin verstrikt in de tentakels van armoede.
Het maatschappelijk ongevalmodel en het individuele schuldmodel worden nauwelijks gehanteerd. Bij de Belgische bevolking onderschrijft wel één op de vijf het individueel schuldmodel.
Confrontatie met armoede
Hoe worden jeugdhulpverleners tijdens hun job geconfronteerd met armoede? Drie op de vier jeugdhulpverleners wijzen op gezinnen die hun schulden niet onder controle krijgen. Ze stellen bijvoorbeeld vast dat cliënten hen vragen om ze op te bellen. Zo besparen ze op de telefoonrekening.
‘Soms is er onvoldoende eten en drinken.’
Jeugdhulpverleners wijzen ook op het niet kunnen deelnemen aan activiteiten of het niet kunnen vervullen van basisnoden zoals voldoende eten en drinken. Dat leidt soms tot schrijnende situaties: “Een gezin kon de openstaande schoolrekeningen niet betalen. Toen de rapporten uitgedeeld werden, kregen de kinderen daarom hun rapport niet mee. Daar stonden ze dan zonder rapport, vooraan in de klas.”
Jeugdhulpverleners zien ook de binnenkant van armoede. Ze botsen op sociaal isolement, wanhoop, schaamte, boosheid en neerslachtigheid. “Een mama die geen brood meer had om met de kinderen mee te geven naar school, hield haar kinderen dan maar thuis. Dan zag niemand dat er geen eten was.”
Geen kerntaak
Voor drie op vier jeugdhulpverleners behoort de aanpak van armoede niet tot hun kerntaak. Dat wil niet noodzakelijk zeggen dat ze enkel vanaf de zijlijn toekijken. Indien daar ruimte voor is, pakken ze de armoedesituatie aan.
Want jeugdhulpverleners zien elke dag dat armoede slechts bestreden kan worden door op verschillende terreinen in te grijpen: huisvesting, gezondheid, tewerkstelling, vrije tijd… Ze proberen daar hun steentje bij te dragen, vooral door hun cliënten toe te leiden naar de juiste diensten of samenwerking met andere organisaties te versterken.
Zelf armoede bestrijden
Een grote groep jeugdhulpverleners onderneemt ook echt actie in hun begeleiding. Ongeveer 40% doet aan budgetbegeleiding en werkt met de ouders rond hun financiële vaardigheden. Daarnaast zorgt drie op vijf jeugdhulpverleners voor administratieve ondersteuning bij het papierwerk.
‘Eén op twee gaat mee op zoek naar een nieuwe woning.’
Een jeugdhulpverlener zegt dat zo: “Budgetbegeleiding hoort officieel niet tot onze job. Toch gaan we aan de slag omdat mensen niet bij het OCMW geraken of omdat er geen vertrouwen meer is. Budgetbeheer en schuldbemiddeling doen we niet, hiervoor verwijzen we door. We leiden toe naar diensten die mee op zoek gaan naar betaalbare huisvesting, maar stoten hier zo goed als altijd op lange wachtlijsten en ingewikkelde procedures. Dus gaan we zelf huisvesting zoeken op de private markt, omdat er geen andere opties zijn.”
Mee huis zoeken
Dit citaat sluit aan bij één van de meest opvallende onderzoeksresultaten: één op twee jeugdhulpverleners gaat samen met het gezin op zoek naar een nieuwe woning.
“Ik heb een vader geholpen met het zoeken naar een nieuwe woning. Uiteindelijk vonden we een woning die hij kon betalen, maar het huis heeft veel gebreken. Hij mag nu zijn kinderen niet meer zien omdat het er te gevaarlijk zou zijn.”
Ondersteuning
Krijgen jeugdhulpverleners voldoende informatie en ondersteuning om mee het verschil te maken in de strijd tegen armoede?
‘Jeugdhulpverleners hebben kennis en informatie nodig.’
Iets meer dan de helft van de respondenten wisselt met andere jeugdhulpverleners kennis en ervaring uit rond armoede. Een kwart van de respondenten werkt in een voorziening waarin er veel aandacht is voor armoedebestrijding. Eén op de tien krijgt geen ondersteuning, maar heeft er wel nood aan.
Jeugdhulpverleners hebben specifieke kennis en informatie nodig die hen helpen bij de aanpak van armoede. Ze vinden het krijgen van de meest actuele informatie van instanties die kunnen helpen bij de aanpak van armoede ontzettend belangrijk.
De overgrote meerderheid van de hulpverleners vindt het ook belangrijk om de signaalfunctie te versterken. Meer dan de helft wil deelnemen aan vormingen en opleidingen rond armoede en wil ervaringen uitwisselen met andere jeugdhulpverleners.
Overwegend positief
Ouders waarderen jeugdhulpverleners die mee strijden tegen armoede. Toch ervaren ze nog te vaak een drempel om bij hulpverleners aan te kloppen. Dat heeft veel te maken met de angst om hun kinderen kwijt te raken. Daarom moeten we sterker beklemtonen dat jeugdhulp een positieve rol kan spelen.
‘Ouders hebben angst om hun kinderen kwijt te raken.’
Het gebrek aan samenwerking tussen diensten frustreert zowel ouders als hulpverleners. Meer dan ooit is er nood aan een integrale gezinsbenadering, waarbij sociale professionals weten wie welke rol opneemt. Zeker bij complexe problemen zoals armoede, is er grote nood aan onderlinge afstemming. Het doorbreken van de bestaande schotten tussen voorzieningen is van het grootste belang.
Integrale aanpak nodig
Armoede vereist een integrale aanpak, wat het meteen complex maakt. Jeugdhulpverleners die met armoede geconfronteerd worden beseffen dat ook, maar zien zichzelf niet als de trekkers van deze integrale aanpak.
‘Geen integrale aanpak zonder casemanagers.’
Om zo’n integrale aanpak te kunnen uittekenen, zijn casemanagers nodig. Zij nemen een regierol op. Samen met het gezin stellen ze een hulpverleningsplan op, over organisatiegrenzen heen. Casemanagers behouden een algemeen overzicht. Ze brengen alle sociale professionals samen rond de tafel wanneer dat nodig is. Deze casemanagers nemen best geen andere rol op, zodat ze zich volledig kunnen focussen op het overkoepeld hulpverleningsplan. Daarvoor is een financiering die rekening houdt met deze rol noodzakelijk.
Structureel werken
Jeugdhulpverleners hebben heel wat te vertellen over gezinsarmoede. Zij ervaren in gezinnen de effecten van beleidsbeslissingen en maatschappelijke ontwikkelingen. Hun signalen moeten dan ook gecapteerd worden. Daar ligt de basis van structurele verandering.
Daarmee staan we dicht bij de politiserende rol van sociale professionals. Ook jeugdhulpverleners kunnen ons helpen bij het structureel aanpakken van armoede.
Reacties [1]
Ik vind dat de jeugdhulpverleners hun werk goed doen ,maar de regering wil het niet zien ,die sluiten hun ogen ze liegen om het hard’s .Beloven veel maar niets verandert
Zeker lezen
Evi Hanssen: ‘Palliatieve zorgverleners zijn de vroedvrouwen van de dood’
‘AI biedt enorme kansen voor sociaal werk’
Monsterbrouwsel Fentanyl: ‘Ik wil het niet zien, maar kan niet stoppen met kijken’
Functionele cookies Altijd actief
Voorkeuren
Statistische cookies
Socialemediacookies