Achtergrond

‘Hulpverlening gebeurt te vaak rond de tafel’

Jens Van Cleynenbreugel

Voor hulpverleners is de tafel een vertrouwde werkplek. Voor cliënten is dat vaak anders, bijvoorbeeld omdat er pijnlijke herinneringen aan verbonden zijn. Jeugdhulpverlener Jens Van Cleynenbreugel voert een pleidooi om ook andere werkplekken op te zoeken: “Wat ernstig en professioneel lijkt, is niet altijd wat werkt.”

outreach

© Unsplash / Dennis Brendel

De tafel

Enkele maanden geleden zat ik samen aan tafel met Werner (20).Om privacyredenen is dit niet de echte naam van de jongere. Maar hij las en steunt deze publicatie.Voor ons lag ‘zijn dossier’: bladzijden vol verslagen, adviezen en beslissingen van jeughulpverleners en -rechters. Werner had heel wat jaren gedwongen jeugdhulp achter de rug. In die periode was ik zijn consulent van de jeugdrechtbank.

‘Altijd hetzelfde: altijd weer babbelen aan tafel.’

Werner vroeg me om samen door dat dossier te gaan. Na een tijdje zuchtte hij, keek me aan en zei: “Altijd hetzelfde: altijd weer babbelen aan tafel.” Die zin zinderde na. Wat hulpverleners evident vinden, stelt Werner in vraag.

Hulpverleners verkiezen vertrouwde werkplekken. Een daarvan is ‘de tafel’: de vergadertafel waar teamleden wekelijks vergaderen, de keukentafel bij een gezin thuis, de tafel in de bezoekruimte van de voorziening. We zetten ons neer, halen ons notitieboekje boven en we praten, bespreken, overleggen. De tafel lijkt de juiste plek om alles uit te spreken.

Maar is dat wel zo? Wat als de tafel niet zo neutraal is als we denken? Wat als het een pijnlijke herinnering is aan lastige gesprekken of traumatische ervaringen?

Plek van pijn en afwijzing

Dat was zo voor Werner. Aan tafel hoorde hij dat zijn ouders niet goed genoeg voor hem konden zorgen. Aan tafel vertelde men hem dat zijn papa gestorven was door zelfdoding. Aan tafel vernam hij dat zijn mama hem niet meer kon opvangen en dat hij naar een pleeggezin moest.

Aan tafel kreeg Werner de boodschap dat zijn pleeggezin het niet meer zag zitten en dat hij opnieuw moest verhuizen. Aan tafel zei men dat hij te moeilijk was voor school en de verschillende voorzieningen. Aan tafel kreeg hij te horen dat hij naar Mol moest, naar de gesloten jeugdinstelling.

Wat voor hulpverleners een logische plek is om te praten en af te stemmen, is voor Werner een plek van pijn en afwijzing. Te weinig aandacht voor dat verschil kan de hulpverleningsrelatie onder druk zetten. Ik moest terugdenken aan een gesprek dat we hadden, aan tafel bij de jeugdrechter. We wilden hem erkennen voor zijn mooie stappen vooruit. Maar wat een mooi moment moest worden, draaide helemaal anders uit. De setting werkte verlammend, de spanning werd te groot. Alles ontplofte en Werner verliet boos de ruimte.

‘Het was toch allemaal goed bedoeld?’

De jeugdrechter en ikzelf bleven verbijsterd achter: “Het was toch allemaal goed bedoeld?” Nu, jaren later, geeft Werner aan waarom zo’n goedbedoeld overleg op het kantoor van de jeugdrechter gedoemd was te mislukken. Het was een plaats waar zijn trauma’s verzameld lagen. Helaas hadden we daar toen geen aandacht voor.

Hardnekkige reflex

De reflex van hulpverleners naar vertrouwde gespreksplekken is hardnekkig. Ook ik trap nog steeds in die val. Zo begeleidde ik een tijdje geleden een gezin wiens achtertuin grenst aan een bos. Mijn gesprekken voerde ik wandelend in het bos. Dat voelde goed. Voor de zoon was het bos een speelterrein dat hij door en door kende. Ook zijn moeder voelde zich er vrijer. Er was ruimte om te bewegen, om stil te zijn, om zonder dwang dingen te laten ontstaan.

Maar toen een plots een crisis opdook, zaten we toch weer aan de keukentafel, in een kleine benauwende ruimte. Het was alsof ik automatisch naar die tafel getrokken werd, omdat het nu ‘ernstig’ was.

Achteraf besefte ik hoe tegenstrijdig dat was. In die gespannen, complexe situatie waar alles muurvast zat, greep ik terug naar de setting die voor mij het meest veilig en vertrouwd aanvoelt. Maar het loste niets op: aan de keukentafel steeg de spanning, was er geen ruimte om te ademen, geen vrijheid om emoties te ventileren. Wat in het bos wel mogelijk was, lukte aan tafel niet.

‘Wat in het bos wel mogelijk was, lukte aan tafel niet.’

Het confronteerde me met hoe diep het idee van ‘aan tafel gaan zitten’ in ons hulpverlenersdenken verankerd zit. Wanneer we vastlopen, klampen we ons vast aan wat we kennen. Misschien grijpen we in die gespannen situaties niet alleen terug naar de tafel omdat we denken dat het beter werkt, maar ook omdat het onszelf een houvast geeft. Die tafel geeft ons als hulpverleners een gevoel van controle: voor iedereen een stoel, afspraken in een agenda, de synthese in een plan. Alsof we op die manier de chaos een beetje kunnen temmen.

Symptoom van een maatschappelijk patroon

Het is geen toeval dat hulpverleners makkelijk naar de tafel grijpen. We leven in een sterk cognitief gerichte samenleving waarin het rationele, het verbale en het analyserende als de hoogste vormen van menselijk functioneren worden beschouwd. Problemen los je op door erover te praten, te redeneren, te reflecteren. Liefst zittend aan tafel, met oogcontact en met notities bij de hand. Het hoort zo.

‘Alsof praten en denken per definitie professioneler zijn dan samen ervaren, voelen en bewegen.’

Als hulpverlener voelen we die normatieve samenleving mee over onze schouder kijken. Een stem in ons hoofd zegt: “Gaan cliënten of collega’s niet denken dat we het probleem onderschatten als we niet aan tafel zitten?” Alsof praten en denken per definitie professioneler zijn dan samen ervaren, voelen en bewegen. Hulpverleners zitten gevangen in het idee dat echte hulpverlening aan tafel gebeurt. Die norm maakt het extra spannend om andere wegen te zoeken.

We vragen veel

Maar hoe ervaren cliënten dat? Als we hen uitnodigen voor een tafelgesprek, dan verwachten we veel van hen. We vragen om stil te zitten, geduldig te luisteren, rationeel te reflecteren en emoties in toom te houden. Voor wie leeft met een trauma of heftige emoties moet verwerken, is dat niet vanzelfsprekend. Stoel en tafel zijn niet de meest geschikte setting om die gevoelens te beleven en delen.

Het gesprek aan tafel verdeelt ook de rollen. Zeker voor mensen met een hele geschiedenis in de hulpverlening, herhaalt de tafel bijna automatisch het klassieke patroon: de hulpverlener als expert tegenover de cliënt als probleem. Dat zet de situatie vaak verder vast.

Samen basketten en klimmen

Gelukkig kunnen we die patronen en automatismen ook doorbreken. Maar dan moeten we wel iets anders durven doen.

Zoals toen ik na een supervisie aan vader en zoon voorstelde om te basketten. Ik herinner me nog hoe onzeker ik eraan begon. Toch ontstond er een dynamiek die we aan tafel nooit konden bereiken: verbinding, samenwerking, luchtigheid. Plots was er communicatie, afstemming, beweging. Door samen te basketten, ontstond wat aan tafel al die tijd onmogelijk bleef: een andere dynamiek, andere rollen, ruimte voor iets nieuws.

‘Op het basketterrein ontstond een dynamiek die we aan tafel nooit konden bereiken.’

Een jaar geleden vroeg de jeugdrechter me om met een jongere te werken rond zelfregulatie. Ondertussen werkte ik al niet meer als jeugdconsulent, wel als medewerker bij Alba, een jeugdhulporganisatie die onder andere delictgerichte contextbegeleiding aanbiedt. De doelen waren volgens de jeugdrechter: impulscontrole, keuzes leren maken, beter omgaan met spanning. En dus besloot ik dat we samen gingen klimmen. Dit was een geen toevallige keuze: klimmen is een sport waarin je je lichaam moet voelen, bewust keuzes maakt in de routes en stap voor stap leert omgaan met obstakels. In het begin was het zoeken en haperen, maar doorheen de sessies zag ik hoe de jongen er steeds beter in slaagde om zijn gevoelens en frustraties onder controle te houden.

Na het klimmen reflecteerden we kort, zittend op de matten van de klimzaal. Gewoon, even stilstaan bij wat gelukt was of moeilijk ging. De reactie van de consulent die het traject opvolgde, is me altijd bijgebleven. Die was tevreden, dat zeker. Maar tegelijk zei hij, een beetje lacherig: “Jullie gaan dus klimmen en plots alles gaat beter?” Want er was geen tafel, dus ook geen ernst. Al wat niet aan tafel gebeurt, is spielerei.

Durf, creativiteit en bescheidenheid

Ik voer geen pleidooi om voortaan alleen nog wandelend of in een bos te werken. En ook niet om de tafel te demoniseren of om allemaal zo creatief en avontuurlijk mogelijk aan de slag te gaan.

‘Ik voer geen pleidooi om voortaan alleen nog wandelend of in een bos ondersteunend te werken.’

Wat ik wel hoop te bereiken, is dat we als hulpverleners durven stilstaan bij onze automatismen. Dat we durven kijken naar de symboliek van de plekken waar we werken. En vooral: dat we beseffen hoe diep we zelf vastzitten in vertrouwde kaders, net wanneer alles muurvast zit.

Soms vraagt een situatie dat we, ook als het moeilijk wordt of de spanning oploopt, durven opstaan van die tafel. Dat we onszelf toestaan om los te komen van het vertrouwde en samen iets anders te doen. Al is het maar voor even of op een kleine manier. Niet om hip of vernieuwend te zijn, niet om de zwaarte te ontkennen, maar om een herhalende pijnlijke cyclus van goedbedoelde gewoontes te doorbreken.

Wat ernstig en professioneel lijkt, is niet altijd wat werkt. Wat speels, creatief of anders aanvoelt, kan soms de sleutel zijn tot echte verandering. Het vraagt durf en creativiteit om in complexe situaties iets anders te proberen. En ja, ook bescheidenheid. Want wat voor ons vertrouwd en veilig aanvoelt, kan voor cliënten zoals Werner een plek van herhaling, pijn en onmacht zijn. We hoeven niet altijd iets ‘nieuws’ te doen. Maar we mogen wel vaker Werners vraag stellen: ‘Waarom weer die tafel?’

Reacties

We zijn benieuwd naar je mening!
Blijf hoffelijk, constructief en respectvol

 

Elke reactie wordt gemodereerd. Lees hier onze spelregels. Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd.