Achtergrond

Dakloosheid geen exclusief stedelijk fenomeen

1 op 13 OCMW-cliënten heeft geen thuis

Evelien Demaerschalk, Katrien Steenssens, Tine Van Regenmortel, Koen Hermans

Maar liefst één op dertien OCMW-cliënten in meer landelijke gemeenten is dak- of thuisloos. Ruim de helft zijn sofaslapers. Dat blijkt uit een studie bij vijf OCMW’s in Vlaams-Brabant. Sociaal werkers van deze OCMW’s waren verbaasd dat cliënten dak- of thuisloos waren.

sofaslapers

© Unsplash / Rex Picar

sofaslapers

© Unsplash / Rex Picar

Weinig cijfers

Er is relatief weinig cijfermateriaal over het aantal dak- en thuislozen in België. De Vlaamse nulmeting van Evy Meys en Koen Hermans dateert alweer van 2014. Meys, E. en Hermans, K. (2014), Nulmeting dak- en thuisloosheid, Leuven, Steunpunt Welzijn, Volksgezondheid en Gezin.

In Wallonië deed IWEPS recent de oefening om de registratie van de zes Relais Sociaux op elkaar af te stemmen.Relais Sociaux, zijn regionale samenwerkingsverbanden tussen OCMW’s en social profit diensten met als doel extreme precariteit en sociale uitsluiting aan te pakken. Ze organiseren onder andere dag- en nachtopvang, maar bereiken een breder publiek dan enkel dak- en thuislozen. Dit geeft een eerste zicht op het gebruik van nacht- en dagopvang in de zes grootste steden in Wallonië. In Brussel organiseert La Strada sinds 2008 een tweejaarlijkse telling. Naast buitenslapers brengen zij ook de personen in beeld die op die welbepaalde nacht gebruik maken van de nachtopvang, of verblijven in inadequate huisvesting zoals kraakpanden.

In de Vlaamse nulmeting was er aandacht voor doorgangswoningen en uithuiszettingen in meer landelijke regio’s, maar toch domineert het idee dat dak- en thuisloosheid vooral een stedelijke fenomeen is. Maar klopt dit? Zijn er in de meer landelijke gebieden dak- en thuislozen en hoeveel?

’74 van de 953 cliënten zijn dak- of thuisloos.’

In deze studie gingen we na of er dak- en thuislozen zijn onder de cliënten van het OCMW in vijf Vlaams-Brabantse gemeenten: Diest, Scherpenheuvel-Zichem, Bekkevoort, Glabbeek en Tienen.Dit project maakt deel uit van Measuring Homelessness in Belgium (MEHOBEL), gefinancierd door het programma Brain-be van de POD Wetenschapsbeleid Belspo en uitgevoerd door de KU Leuven (HIVA en LUCAS), La Strada en de Universiteit van Luik. Het volledige onderzoeksrapport is hier beschikbaar.

74 personen van de 953 actieve OCMW-cliënten zijn in deze regio dak- of thuisloos. Dit is gelijk aan één dak- of thuisloze per dertien OCMW-cliënten. Deze verhouding is ongeveer even groot in het meer stedelijke Tienen als in het landelijke Glabbeek en Bekkevoort. Bovendien dreigden dertien personen uit huis gezet te worden.

Verbaasd

Deze cijfers kregen we door met de sociaal werkers van de OCMW’s in deze gemeenten hun actieve cliëntdossiers te overlopen. We vroegen hen om de huisvestingssituatie van hun cliënten te benoemen. Om hun huisvestingssituatie in kaart te brengen, maakten we gebruik van ETHOS Light.Dit is een tool die ontwikkeld werd voor het verzamelen van gegevens over dak- en thuisloosheid. Er zijn zes categorieën: (1) verblijf in openbare ruimte, (2) gebruikers van nachtopvang, (3) verblijf in opvang voor thuislozen, (4) instellingverlaters, (5) personen die wonen in een niet-conventionele ruimte, (6) personen die inwonen bij familie/vrienden door gebrek aan huisvesting.

Vaak vertelden OCMW-medewerkers ons op voorhand niet met dak- of thuislozen in contact te komen. Velen waren dan ook verbaasd om toch dak- en thuisloze personen onder hun cliënten te vinden. Dit komt waarschijnlijk door het grote aandeel mensen dat tijdelijk bij familie of vrienden inwoont.

Sociaal werkers van het OCMW maar ook de betrokkenen zelf beschouwen dit dikwijls niet als dak- of thuisloos zijn. Nochtans is het tijdelijk inwonen vaak het eerste wat mensen doen als ze geen eigen woonst hebben. Meer dan de helft van de landelijke dak- of thuislozen bleken 35 jaar of jonger te zijn. En tijdelijk ergens verblijven, wordt nog vaak aanzien als deel van de jongerencultuur.

In de straten van Tienen

De meest voorkomende categorie zijn de mensen die tijdelijk bij familie of vrienden inwonen, de zogenaamde sofaslapers. Ze hebben geen andere woonoplossing. Acht van de 38 trokken tijdelijk bij een of beide ouders in, twee vonden opvang bij een broer of zus en drie bij een ander familielid. Negentien personen verblijven bij een vriend en vier bij een ex-partner.

De zes OCMW cliënten die buiten slapen doen dit in de straten van Tienen, waar geen specifiek aanbod is voor dak- of thuislozen. Eén persoon verblijft in de nachtopvang in een nabijgelegen stad, het OCMW is bevoegd en betaalt zijn verblijf.

’38 personen verblijven tijdelijk bij familie of vrienden.’

Van de negen personen in de opvang voor thuislozen wonen er zes tijdelijk in een doorgangswoning en één persoon in de vrouwenopvang in Diest. Iemand verblijft in het vluchthuis van een nabijgelegen stad en iemand in een jongerenopvangcentrum.

De tweede meest voorkomende categorie is die van instellingsverlaters. In dertien gevallen gaat dit over iemand die op het punt staat een psychiatrische instelling te verlaten, één iemand verblijft in een ziekenhuis en één iemand zit nog voor korte tijd in de gevangenis. Zij hebben geen woonoplossing.

Vijf personen wonen in een niet-conventionele woning: een kraakpand, bed & breakfast, caravan, garage of een kamertje boven een winkel zonder huurcontract.

Sofaslapers zijn kwetsbaar

We interviewden ook zeven personen die verborgen dakloos zijn of dit recent waren. Sociaal werkers moedigen cliënten aan in om in hun eigen netwerk een tijdelijke woonoplossing te vinden. In onze gesprekken kwam echter vooral de kwetsbaarheid aan bod van de mensen die noodgedwongen bij iemand inwonen.

Mensen die tijdelijk ergens inwonen zijn er niet ‘thuis’. Ze hebben niet altijd een sleutel, kunnen er niet terecht wanneer ze maar willen. Ze zijn afhankelijk van de welwillendheid en grillen van de persoon die hen opvangt.

‘Mensen die tijdelijk inwonen zijn kwetsbaar.’

“Een vriendin heeft mij overhaald om bij haar te komen wonen. Mijn adres kon ik er niet zetten. Waardoor ik snel mijn ziekte-uitkering kwijt geraakte. Ik betaalde er 300 euro per maand, want ik wil niet profiteren”, vertelde een vrouw die verborgen dakloos was.

“In het begin had ik mijn eigen sleutel maar na een week vroeg de man van die vriendin de sleutel terug, zogezegd om te laten bijmaken. Hij heeft hem nooit terug gegeven. Dus had ik geen sleutel meer. ‘s Morgens ging ik mijn dochter op school afzetten. In het begin ga je daarna de stad in, of eens langs bij een van de andere dochters. Maar dat kan je geen uren doen. ’s Avonds stond ik voor de deur te wachten. Eén keer kreeg ik van die vriendin een bericht: ‘We weten nog niet wanneer we thuis komen’. Dan heb ik maar in de auto geslapen met mijn dochter.”

Op straat gezet

De grens met effectief op straat staan, is soms heel dun. Dit is niet louter het geval bij samenwonende vrienden maar eveneens bij prille samenwoningsrelaties en bij moeilijke ouder-kind relaties.

Zo hoorden we het verhaal van een zoon van 28 jaar die al zijn hele leven bij zijn moeder woont. De moeder kampt met een alcoholverslaving en zet haar zoon geregeld op straat. Momenteel gaat de situatie weer niet goed.

Of het verhaal van een jonge man die recent terugkwam uit een opname in de psychiatrie. Hij was dakloos voor zijn opname. In de psychiatrie leert hij zijn nieuwe vriendin kennen en trekt onmiddellijk bij haar in.

“Soms is er misbruik van de kwetsbare situatie.”

Soms is er effectief misbruik van de kwetsbare situatie. Zoals bij een oudere man die bij een gezin inwoonde. “Hij betaalde 300 euro per maand voor een klein kamertje met een veldbed. Pas toen hij in het ziekenhuis verbleef voor een fysiek probleem kwam zijn penibele woonsituatie aan het licht. Wij helpen hem nu om een plaats te vinden in een woonzorgcentrum”, vertelde een OCMW medewerker.

Hulpverleners onderschatten het effect van het tijdelijk bij familie of vrienden inwonen. Naast de instabiliteit die dit meebrengt is er ook het effect op sociale relaties, met de gastheer en partners, maar ook met kinderen.

Dat blijkt ook uit de woorden van een man die noodgedwongen terug bij zijn ouders introk: “Ik ben vooral bang voor één ding: vervreemd raken van mijn zoon. Hij is dertien jaar. Hij komt wel eens slapen. Dan slaapt hij bij mij in mijn eenpersoonsbed en schuiven we de zetel er tegen. Maar mijn ouders kunnen er niet zo goed tegen. Een kind maakt veel lawaai.”

Weinig betaalbare woningen

In de meer landelijke gemeentes die we bezochten is het aanbod betaalbare woningen beperkt. Een aanbod voor alleenstaanden, zoals studio’s en kleine appartementen, is er zo goed als onbestaande. Mensen moeten noodgedwongen op zoek naar woonst in de nabijgelegen centrumsteden.

De onderzochte gemeenten hebben ook een eerder beperkt aanbod van hulp- en dienstverlening voor dak- en thuislozen. In Scherpenheuvel-Zichem, Bekkevoort en Glabbeek is het OCMW de enige algemene sociale dienst. In Tienen zijn er enkele welzijnspartners aanwezig zoals CAW, ook al is er geen specifiek aanbod voor dak- of thuislozen. In Diest is dit aanbod er wel. Hier organiseert CAW Oost-Brabant een vrouwenopvang en ambulant begeleid wonen.

‘Zoek een oplossing in je eigen netwerk.’

Wordt iemand dakloos in een meer landelijke gemeente, dan is het eerste hulpverleningsadvies om een oplossing te zoeken in het eigen netwerk. Door het beperkte eigen aanbod sturen de meer landelijke OCMW’s mensen ook door naar omliggende steden, waar het aanbod groter is.

Bij sociaal werkers van het OCMW horen we dat hun cliënten vaak weigerachtig zijn om naar een opvangcentrum te gaan. Vaak genoemde redenen zijn de afstand van vrienden en familie, school en werk, te duur en de verplichting om samen te leven met anderen.

Onderschatting

Één op dertien cliënten in de OCMW’s die we bezochten is dak- of thuisloos. Dat kan enkel maar een onderschatting zijn van het werkelijk aantal dak- of thuislozen in die gemeenten. Wat met personen die geen OCMW-hulp krijgen?

Om te beginnen werden eventuele gezinsleden van de OCMW-cliënten niet meegeteld. Maar er zijn ook mensen die het OCMW contacteren bij dreigende dakloosheid maar er geen hulp krijgen.

‘Wat met mensen die geen OCMW-hulp krijgen?’

OCMW-hulp bestaat wel eens uit het verwijzen naar CAW-opvangcentra en een inschrijving bij het sociaal verhuurkantoor. Dak- of thuisloze personen komen vaak niet verder dan het OCMW-onthaal.

Het eigen aanbod doorgangswoningen van de OCMW’s die we bezochten is vaak ofwel onbestaande, volzet of beperkt beschikbaar, omdat het bijvoorbeeld wordt vrijgehouden voor onvoorziene dakloosheid zoals een brand.

Een andere groep die onder de radar blijft, zijn de mensen die helemaal geen contact opnemen met het OCMW. Onder meer uit angst, schrik voor stigma, vooringenomenheid over de hulp die ze er niet zullen krijgen of slechte ervaringen. Zij trekken hun plan of zoeken op eigen initiatief hulp in hun netwerk of professionele hulp in een andere stad of gemeente.

Het eigen netwerk als oplossing?

Dit beperkte onderzoek werpt een eerste blik op dak- en thuisloosheid in meer rurale OCMW’s. Het toont aan dat beleid en onderzoek naar dak- en thuisloosheid niet enkel toegespitst mag zijn op de grote steden. De problematiek doet zich ook voor in meer landelijke regio’s.

‘Er moet meer aandacht zijn voor verborgen dakloosheid.’

Er moet meer aandacht zijn voor de precaire situatie van personen die een oplossing vinden in een het eigen netwerk. Nog te vaak zien we deze ‘oplossing’ in cijfers over doorstroom verschijnen en wordt het als een positief cijfer onthaald. Maar we weten niet hoe stabiel deze oplossing is. Is dit enkele dagen of enkele weken? Gaat het over een haalbare samenwoonsituatie?

Sociaal werkers zouden minimaal moeten polsen of er tijd en ruimte is om vanuit die tijdelijke woonplek een andere woonoplossing te zoeken. Indien nodig kan de sociaal werker dan actief mee denken aan een langetermijnoplossing, op voorwaarde natuurlijk dat de organisatie hem hiervoor voldoende tijd geeft.

Het onderzoek toont ook aan dat sociaal werkers nog meer aandacht moeten besteden aan de huisvestingssituatie van hun cliënten Een uniforme registratie van huisvestingssituatie met ETHOS Light bij OCMW’s en andere welzijnspartners zou al een grote stap vooruit zijn. Sociaal werkers gaan hierdoor meer aandacht besteden aan huisvesting. Bovendien kunnen op die manier cijfers geproduceerd worden die prioritaire acties helpen bepalen in het lokale sociaal beleid.

Reacties [2]

  • Anita

    De sofaslaper moet niet gezien worden als dakloze slachtoffer in negatieve aspect maar ook een flexibele stijl van leven. De sofaslaper bestaan ook binnen families met twee huizen. Ik ken mensen die altijd op sofa hebben geslapen en dit door weinig ruimte of vrijheid. Beter een sofa dan op stoep slapen. Onze maatschappij moet zorgen dat niemand op trottoir of park slapt of in metro dat is ellende voor onze ogen en die van onze kinderen maar ook mensen die bedelen kunnen geluisterd worden waarom hebben ze hun menselijke waarde verloren en waar is de kracht van de staat? Waar zijn de hulpverleners en de armen van het welzijn structuren waarom zijn verlamd? Ik droom een samenleving zonder daklozen en bedelarij deze moeten afgeschaft van onze wetten kunnen worden. Achter deze twee kwetsbare categorieën zitten grote psycho-sociale problemen die de regering kan goed oplossen. Als iemand bij de politici wil een burgemeester zijn dan kom eens en kijk op onze metro’s en stoepen.?!

  • Peter Brepoels

    Of hoe jargon als ‘sofaslaper’ en ‘oplossing in het eigen netwerk’ de realiteit verbloemt. Het alom geroemde netwerk is evengoed een verstikkend web, de oplossing maakt een probleem vaak groter, en de sofaslaper ligt zo blijkt, uitgeput en bang, wakker.

    Puik werk!

We zijn benieuwd naar je mening!
Blijf hoffelijk, constructief en respectvol

 

Elke reactie wordt gemodereerd. Lees hier onze spelregels. Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd.