Onder druk
Samenwerking, informatie-uitwisseling, netwerkvorming: allemaal begrippen waarmee hulpverleners dagelijks geconfronteerd worden. Ze zijn cruciaal om kwaliteitsvolle zorg te kunnen bieden. Dat roept ook heel wat vragen op. De omgang met het beroepsgeheim vereist in de eerste plaats goede reflexen en vervolgens grondige reflectie.
“In het zog van terrorismebestrijding wordt het beroepsgeheim meer dan ooit uitgehold. Dat is een kwalijke evolutie.” Het is een vaak gehoorde uitspraak. Maar even vaak klinkt: “Het beroepsgeheim is niet meer van deze tijd en moet sneller doorbroken worden.”
‘Krantenartikelen worden ermee gevuld.’
Of het nu gaat om een priester die een op til zijnde zelfmoordpoging verzwijgt, een psycholoog die door de rechter verplicht wordt om het patiëntendossier van een vermoedelijke moordenaar te overhandigen, of om een arts die genitale verminking vaststelt en hierover vervolgens in alle talen zwijgt: krantenartikelen worden ermee gevuld. De ene lezer toont begrip, de andere reageert met onbegrip.
Het beroepsgeheim als symbool
Deze tweespalt is niet nieuw. Het beroepsgeheim stond altijd al onder druk. Ook meer dan 150 jaar geleden, toen ons huidige strafwetboek in de steigers stond, waren de lasten en de lusten van het beroepsgeheim voorwerp van discussie. Onder meer werd ervoor gevreesd dat het beroepsgeheim gerechtelijke onderzoeken onmogelijk zou maken. Want hoe een zaak oplossen als iedereen de lippen op elkaar houdt?
Het beroepsgeheim is dan ook niet zomaar een geheim. Het is een geheim dat in principe voorgaat op de efficiënte informatiedoorstroming en de strafrechtelijke waarheidsvinding. Wie het geheim toch schendt, is strafbaar. Bovendien is het bewijs dat uit de schending voortkomt in beginsel niet bruikbaar. Een cold case die een land gedurende decennia in de ban houdt, blijft hierdoor misschien wel onopgelost.
Cliënt en samenleving
Het is niet moeilijk om in te zien waarom het beroepsgeheim zichzelf soms moet verdedigen. Toch kan je niet voorbij aan het belang van het beroepsgeheim. Niet enkel voor de individuen die op een geheimhouder beroep doen, maar ook voor de geheimhouder zelf. Wie zou er immers nog naar een hulpverlener gaan wanneer er nog maar een vermoeden bestaat dat deze laatste rechtstreeks met justitie communiceert?
Doordat het beroepsgeheim de toegang tot bepaalde cruciale beroepen openhoudt en voorkomt dat hulp gemeden wordt, wordt uiteindelijk zelfs de samenleving als geheel er beter van.
Veilige ruimte
Overigens, het afschaffen van het beroepsgeheim of het invoeren van een meldplicht is geen garantie dat een cold case wel opgelost geraakt. Want de kans is dan groot dat de informatie de hulpverlener nooit zal bereiken.
Dit toont bijvoorbeeld ook aan waarom een automatische spreekplicht bij (vermoedens van) kindermishandeling contraproductief kan zijn. De hulpverlener verliest dan zijn handelings- en beoordelingsruimte waarbinnen hij uitzonderlijk het beroepsgeheim kan doorbreken. Maar, meer nog, bij cliënten is er dan geen vertrouwen meer dat ze met die hulpverleners in gesprek kunnen gaan in een soort van ’veilige ruimte’.
Grenzen in vraag gesteld
Weinigen zijn dan ook resoluut tegen het beroepsgeheim. Maar incidenten leiden steeds opnieuw tot het in vraag stellen van de grenzen ervan. De lijst aan uitzonderingen waarbij het beroepsgeheim toch doorbroken mag worden, wordt jaarlijks langer. Maatschappelijke evoluties en gebeurtenissen vuren de wetgever aan.
‘De meeste wetswijzigingen zijn symbolisch.’
Zo leidde de zaak Dutroux tot een meldrecht voor kindermishandeling. De aandacht voor partnergeweld zorgde voor een uitbreiding van dat meldrecht. De aanslagen in Parijs en Brussel brachten een meldplicht voor terrorisme met zich mee. Recent leidde de aandacht voor genitale verminking tot een nieuw meldrecht.
Wordt het beroepsgeheim hierdoor radicaal anders? Neen. Veel van deze meldingen waren voorheen ook al mogelijk. De meeste wetswijzigingen zijn niet meer, maar zeker ook niet minder dan symbolisch.
Casusoverleg
Meer ingrijpend was de invoering van het casusoverleg als uitzondering op het beroepsgeheim. Hierdoor kan een beroepsgeheimhouder vrijuit spreken op een door de wetgever geregeld of een door het parket georganiseerd overleg. Zo’n overleg moet gaan over de integriteit van een persoon of over bepaalde ernstige misdrijven. Denk bijvoorbeeld aan gevallen van familiaal geweld waarin de procureur zo’n casusoverleg organiseert.
‘Wijziging van het beroepsgeheim voltrok zich in alle stilte.’
Opvallend is dat deze belangrijkste wijziging uit de geschiedenis van het beroepsgeheim zich in alle stilte voltrok. Nooit eerder werd een uitzondering op het beroepsgeheim zo ruim geformuleerd: er is geen misdrijf vereist, er moet geen acuut gevaar zijn, er moet geen gerechtelijke procedure lopen en de cliënt van de beroepsgeheimhouder moet niet op de hoogte zijn.
Nooit eerder is er zo weinig over een aanpassing aan het beroepsgeheim geschreven. Zonder incidenten verdwaalt de aandacht.
Zwijgen als eerste reflex
Net als onze samenleving, wordt ook het beroepsgeheim complexer. Wie drie decennia geleden de uitzonderingen op het beroepsgeheim wilde opsommen, kon ze op één hand tellen. Dat is vandaag anders.
De toenemende complexiteit heeft gevolgen voor wie dagelijks met het beroepsgeheim moet omgaan. Het is het verhaal van de bomen en het bos. Heb ik wel beroepsgeheim? Een rechter vraagt me om te spreken. Kan dat wel? Een collega wil mijn dossier inkijken. Mag dat wel? Een politieambtenaar vraagt me om informatie. Kan ik die geven? Ik word gevraagd deel te nemen aan een casusoverleg. Ga ik er naartoe? En wat mag ik daar dan vertellen?
‘Het beroepsgeheim wordt complexer.’
Juridisch valt hier veel over te zeggen. Nochtans zou het beroepsgeheim voor wie in de praktijk staat in de eerste plaats een reflex moeten zijn. Wanneer de vraag naar informatiedeling van welke aard dan ook zich voordoet, moet zwijgen de eerste reflex zijn, ook in tijden waarin informatiedeling de norm is. De reden hiervoor is eenvoudig: wie zwijgt, kan later nog altijd spreken. Wie gesproken heeft, kan niet meer zwijgen.
Reflectie
Een reflex is echter niet hetzelfde als een kramp. “Ik zeg niets, want ik heb beroepsgeheim”, mag dan wel vaak een correct antwoord zijn, het is weinig bevredigend. Na de reflex volgt dan ook reflectie over de juridische mogelijkheden om te spreken of te zwijgen en over de ethische wenselijkheid ervan.
Uit deze reflectie kan alsnog volgen dat het binnen de wettelijke grenzen en na de ethische afweging beter is om niet te zwijgen. Wat de uitkomst ook mag zijn, de beroepsgeheimhouder moet altijd kunnen uitleggen waarom hij spreekt of zwijgt.
‘Na de reflex volgt de reflectie.’
Reflectie is vaak minder evident dan een reflex. In moeilijke gevallen moet de geheimhouder geruggesteund worden door zijn sector, zijn organisatie of zijn verantwoordelijke. Maar ook zij zitten soms met vragen of raken al eens de weg kwijt.
Vijf wegwijzers
Om meer klaarheid te scheppen, ontwikkelden het Instituut voor Sociaal Recht van de KU Leuven en het Steunpunt Welzijn, Volksgezondheid en Gezin vijf thematische wegwijzers.
Deze wegwijzers bevatten informatie om met een bepaald vraagstuk om te gaan. Samen met de nieuwe editie van het boek “Beroepsgeheim en hulpverlening” dat in december verschijnt, reiken zij een kader aan waarmee een sector, organisatie of verantwoordelijke een richting kan bepalen in het omgaan met complexe vraagstukken over beroepsgeheim en informatiedeling. Ze dragen bij tot een doordachte en evenwichtige omgang met het beroepsgeheim in een evoluerende context.
Reacties
Zeker lezen
Evi Hanssen: ‘Palliatieve zorgverleners zijn de vroedvrouwen van de dood’
‘AI biedt enorme kansen voor sociaal werk’
Monsterbrouwsel Fentanyl: ‘Ik wil het niet zien, maar kan niet stoppen met kijken’
Functionele cookies Altijd actief
Voorkeuren
Statistische cookies
Socialemediacookies