Jullie hebben tijdens het voorbereidend traject voor de sociaalwerkconferentie uitdrukkelijk gekozen om praktijkwerkers te horen. Zo’n 120 frontliniewerkers waren actief in zeven werkgroepen.
Koen Hermans (KU Leuven): Die keuze vinden we nog altijd de juiste. Het zijn immers net die frontliniewerkers die als eerste geconfronteerd worden met nieuwe maatschappelijke ontwikkelingen. Elke werkgroep liep een mooi traject. Uit de input van die 120 sociale professionals hebben wij een voorlopige werktekst gedistilleerd. Wat kwam er naar boven? Is er een rode draad? Zo zijn we uitgekomen bij een aantal krachtlijnen voor een sterk sociaal werk: sociaal werk moet aansluiten bij de leefwereld van kwetsbare burgers, sociaal werk is een democratische en politiserende praktijk, het is belangrijk om de proceslogica van sociaal werk te bewaken en sociaal werkers werken verbindend aan solidariteit.
‘We vertrekken van de expertise van basiswerkers.’
Peter Raeymaeckers (Universiteit Antwerpen): We zijn vertrokken van de kennis en expertise van basiswerkers. We wilden graag goede werkpraktijken naar boven halen. Alleen bleek dat niet evident. Het is logisch dat sociaal werkers tijdens de eerste gesprekken focussen op de moeilijkheden die ze ondervinden met hun doelgroep, binnen de eigen organisatie, het beleid of de samenleving. Maar uiteindelijk zijn we geland bij een goede nota met sterke krachtlijnen en concrete voorbeelden waar sociaal werk het verschil maakt.
Met deze nota zijn jullie de boer opgegaan bij gebruikers, steunpunten, werkgevers, middenveldorganisaties en de overheid. Waarom?
Koen: We wilden het resultaat van het harde werk laten valideren door een breder veld van stakeholders. Zijn dit de juiste krachtlijnen? Missen we iets? Daarnaast hebben we met deze partners gezocht naar wat er nodig is om het sociaal werk in Vlaanderen te versterken. De uitkomst hiervan nemen we mee in de uiteindelijke nota die op de sociaalwerkconferentie wordt voorgesteld.
Ik vind de krachtlijnen die jullie naar voor schuiven niet zo vernieuwend.
Rudi Roose (Universiteit Gent): De krachtlijnen zijn zeker niet spectaculair vernieuwend. Ik vind ze zelfs vrij conservatief. Maar dit is in deze een waardering. We beschrijven vooral wat we zeker moeten behouden voor het sociaal werk in Vlaanderen.
Koen: De krachtlijnen vatten het DNA samen van het sociaal werk. De sociaalwerkconferentie heeft twee functies, een interne en een externe. Voor ons klinkt dat DNA evident maar voor extern gebruik is dat minder evident. We moeten dat DNA delen met andere beroepsgroepen. De conferentie mag niet alleen een hoogmis zijn van sociaal werkers voor sociaal werkers. Er moet ook een boodschap inzetten voor de ruimere samenleving. En dan betekent het dat je een aantal evidenties naar boven moet halen.
De werknota laat één zeer actueel thema onderbelicht: superdiversiteit.
Koen: Dat blijft een uitdaging. Er zijn sociaalwerkorganisaties die er hard mee worstelen. Voor anderen is een superdiverse aanpak zo evident dat ze niet meer benoemd krijgen wat daar zo speciaal aan is.
Peter: De samenwerking tussen het sociaal werk en zelforganisaties van mensen met een migratieachtergrond is verre van optimaal. Veel zelforganisaties zijn gestart als kritiek op de reguliere hulpverlening. We kunnen en mogen dat niet negeren. Superdiversiteit is een belangrijke uitdaging voor het sociaal werk van de toekomst.
‘Superdiversiteit is een belangrijke uitdaging.’
Rudi: We moeten absoluut vermijden dat we structurele maatschappelijke problemen gaan culturaliseren. Dat is volgens mij ook een uitdaging als het gaat over superdiversiteit. Bovendien valt het mij op dat er in het sociaal-artistieke werkveld blijkbaar minder problemen zijn rond superdiversiteit. Kijk maar naar Victoria De Luxe in Gent. Zij vinden wel aansluiting bij mensen met een migratie-achtergrond. Komt dat omdat ze niet vertrekken vanuit een hulpverlenende finaliteit? We moeten gaan kijken en leren van dat sociaal-cultureel werkveld. Trouwens. Ook van het jeugdwerk kan het sociaal werk nog veel leren als het gaat over superdiversiteit.
Als je het zo stelt, is het wel jammer dat er later dit jaar nog twee andere conferenties komen, een voor het jeugdwerk en een voor het sociaal-cultureel werk.
Rudi: Dat is inderdaad jammer. We zouden beter minder in hokjes denken. Maar het is wat het is en hopelijk kunnen we elkaar inspireren.
Koen: De conferenties hebben natuurlijk allemaal een verschillend vertrekpunt. Ik vind dat het sociaal werk een brede basis heeft waarin de expertise van jeugdwerk, sociaal-cultureel werk en maatschappelijk werk vervat zitten. Pleit ik daarmee voor eenheidsworst? Verre van. Ik zeg alleen dat de brede paraplu van sociaal werk een belangrijk verbindend element is.
Kunnen op de sociaalwerkconferentie enkel sociale professionals met een diploma sociaal werk debatteren over het DNA van sociaal werk?
Koen: Sociaal werk afbakenen op basis van diploma is te beperkend. Dat helpt ons niet vooruit. Maar we willen ook niet de indruk wekken dat iedereen sociaal werker is of kan worden. Sociaal werk vraagt om een specifieke expertise. Een psycholoog doet iets anders dan een sociaal werker. Het is net die specifieke expertise die we op de sociaalwerkconferentie willen weergeven.
‘Een psycholoog doet iets anders dan een sociaal werker.’
Rudi: We gaan die tweespalt niet oplossen. Sociaal werkers met een diploma vragen zich af of je dat wel kan opentrekken. Wat is nog de waarde van hun diploma? Maar wanneer je je opsluit in een beroep kom je snel terecht in een vorm van corporatisme. En dat is iets wat we niet willen. Er zijn immers veel sociale professionals die sociaal werk doen zonder het ‘juiste’ diploma. De vraag moet eerder zijn wat ‘sociaal’ is bij hetgeen we doen.
De krachtlijnen sluiten mooi aan bij wat ik het ‘kleine’ sociaal werk noem, denk aan straathoekwerk en buurtwerk. Maar veel sociaal werk vertrekt vanuit grote instituties als OCMW’s, justitiehuizen en mutualiteiten.
Koen: Bij de start van het traject kon elke sociaal werker zich aanmelden. We zijn dus niet vertrokken van een representatieve steekproef, wel van een groep geëngageerde en overtuigde sociaal werkers die willen meedenken. Dat zorgt natuurlijk voor een vorm van selectie. Maar er waren in de werkgroepen ook deelnemers van mutualiteiten en OCMW’s. En ze gaven dezelfde signalen als de anderen.
‘Sociaal werkers van de mutualiteit geven dezelfde signalen.’
Rudi: Bij het kiezen van goede praktijkvoorbeelden kom je al snel terecht bij straathoekwerk of buurtwerk. Dat is logisch. Die kleinere werkpraktijken hebben vaak meer vrijheid om te experimenteren. De cruciale vraag is: Hoe trek je dat door naar die grote instituties? Dat wordt een belangrijk aandachtspunt voor het vervolgtraject na de sociaalwerkconferentie.
Toch moeten ook OCMW-werkers zich herkennen in de eindnota?
Peter: Absoluut. Wat kan helpen, is de verduidelijking dat sociaal werk een gelaagd begrip is. Sociaal werk omvat zowel sociaal werkers, sociaalwerkorganisaties als beleidsmakers. Het is cruciaal dat al die actoren zich achter de vijf krachtlijnen voor een toekomstig sociaal werk scharen. Als dat lukt, dan kunnen we na de conferentie het debat voeren over hoe bijvoorbeeld een OCMW-werker vorm kan geven aan zijn politiserende opdracht. Aan die politiserende opdracht wordt dan niet meer getwijfeld.
Nochtans zijn er een pak voorbeelden waar beleidsmakers aan sociaal werkers zeggen dat ze moeten uitvoeren wat de ‘verkozenen des volks’ hebben beslist. Van politiserend werken is dan geen sprake meer.
Rudi: Dat is de beweging van depolitisering die opgang maakt. Sociaal werkers moeten niet nadenken of analyseren, wel uitvoeren. Sociaal werk is dan alleen gericht op het uitbouwen van goede relaties, op het maatschappelijk status-quo. Dat is een reductionistische visie op sociaal werk. Vanuit de globale definitie van sociaal werk krijgen sociaal werkers toch een ruimer mandaat, met uitdrukkelijk ook een maatschappijkritische opdracht. Om goed sociaal werk te doen, heb je daarom net sterke en onderlegde professionals nodig.
‘Professionele expertise is verdacht.’
Koen: Het concept politisering is zeer geladen. Sommige politieke partijen aanvaarden de visie en expertise van sociaal werkers niet. Alleen zie je dat ook terugkomen bij andere beroepsgroepen zoals leraars en artsen. Kijk naar het recente debat rond dringende medische hulp voor mensen zonder papieren of de evaluatie van chronisch zieken. Twee keer is er de roep naar meer controle. Twee keer wordt er twijfel gezaaid over het oordeel van artsen. Hetzelfde zie je bij de leraars. Zij worden vanuit een wantrouwen overstelpt met leerplannen en procedures. Sociaal werkers maken hetzelfde mee. Professionele expertise is blijkbaar verdacht.
Van waar komt die tendens?
Peter: Als de overheid principes van het ‘new public management’ omarmt dan denkt men vaak te weten wat de beste oplossing is. Beleidsmakers dialogeren niet meer met het middenveld of het sociaal werk. Sociaal werkers worden dan louter uitvoerders van beslist beleid. Dat werpt de vraag op hoe je hierop als sociaal werk reageert zonder dat je bruggen opblaast? Er zijn gelukkig goede voorbeelden. STA-AN vzw is een netwerkorganisatie van zes Antwerpse verenigingen waar armen het woord nemen. Zij worden uitgedaagd om via een sociale impactmeting hun effectiviteit en efficiëntie te bewijzen. Wat doet men met het geld van de stad? Bij STA-AN probeert men een te eng impactverhaal te vermijden. Ze willen vooral hun maatschappelijke meerwaarde en het korte- en langetermijneffect van hun interventies zichtbaarder maken. Ze trekken het debat open door de vraag naar effectiviteit te verruimen van “Wat werkt?” naar “Wat werkt, voor wie en onder welke omstandigheden?”
Bruggen opblazen is dus niet de oplossing want dan dreig je steeds in een gepolariseerd wij-zij verhaal te belanden.
Koen: Hoe kan je de kritische opdracht vervullen zonder bruggen op te blazen? Wat betekent verantwoording in sociaal werk? Hoe kan je zoeken naar goede manieren van verantwoording die recht doen aan de eigenheid van sociaal werk? Hoe onderbouwen we dat? Ik denk dat dit cruciale vragen zijn voor de toekomst van het sociaal werk in Vlaanderen. We zijn zoekende. Het is de verantwoordelijkheid van werkveld, opleidingen en onderzoek om daar antwoorden op te zoeken.
‘Wat betekent verantwoording in het sociaal werk?’
Rudi: We zitten in een logica waarin bureaucratisering en marktdenken de bovenhand halen. Als tegengewicht heb je een sterke professionaliseringslogica nodig. Alleen is de vraag welke soort professionalisering? Zijn wij als sociaal werkers ongelooflijk deskundig en bij machte om situaties effectief en efficiënt te beheersen? Of zijn we een beroepsgroep die nood heeft aan ruimte voor kwetsbaarheid, flexibiliteit, onvoorspelbaarheid en mogen mislukken? Ik verkies de tweede optie, al vind ik ook dat we moeten zoeken naar goede vormen van verantwoording. We hebben als sociaal werkers veel te lang gezegd dat we goed bezig waren, zonder daar al te veel bewijs voor op tafel te leggen. We zijn te weinig uitgedaagd.
Praktijkwerkers zetten registratie en verantwoording snel weg als bureaucratie.
Rudi: De discussie gaat niet over wel of niet registreren. Het debat moet gaan over hoe je dat zinvol doet. Veel wrevel over registratie gaat over het feit dat sociale professionals papieren invullen maar niet weten waarom ze dat doen. We moeten pleiten voor afgeslankte registratie met een duidelijk doel. Dan krijg je werkers mee. Ik denk dat we vooral moeten zoeken naar andere strategieën van verantwoording. De idee van participatieve verantwoording is nu minimaal aanwezig. Daar valt nog winst te halen.
Terug naar 24 mei. Wat kunnen sociaal werkers concreet verwachten?
Rudi: We hebben een interessant programma met sprekers, workshops, Dikke Freddy en een leuke afsluiter. We hopen dat er 900 professionals afzakken naar Brussel. Het is geen hoogmis maar wel een belangrijk collectief moment. Een soort van ijkpunt. Sociaal werkers hebben snel het gevoel dat ze alleen staan in hun job, met hun cliënten, in de samenleving. Nochtans zitten veel sociaal werkers met dezelfde vragen. Die vragen en noden delen en collectief maken, dat is belangrijk. Als we op de sociaalwerkconferentie die verbinding kunnen leggen, is dat een grote meerwaarde. Zo’n dag geeft dan een gevoel van erkenning, trots en energie.
Is de sociaalwerkconferentie een eindpunt?
Koen: De conferentie is geen eindpunt. Ik verwacht ook niet dat iedereen zich kritiekloos achter onze uitgangspunten en krachtlijnen schaart. Ik kijk vooral uit hoe sociaal werkers maar ook sociaalwerkorganisaties, managers, middenveld, politici en overheid zich verhouden tegenover de resultaten van de conferentie. Zo kunnen we het debat verder voeden en voeren.
‘De samenleving evolueert, sociaal werk ook.’
Peter: De sociaalwerkconferentie biedt een kader voor discussie en debat. We zijn het grotendeels eens dat mensenrechten een belangrijk kader zijn. Maar niet iedereen is het eens over de normatieve invulling. Hoe ga je die rechten realiseren in de praktijk? Wat is de rol van empathie? Die vragen worden nu scherp gesteld. Als dat debat lukt, is het mooi. We moeten wel opletten dat het debat nadien niet stilvalt. Vandaar al deze oproep om discussiepunten mee te nemen naar de werkvloer. Praat met collega’s, spreek met leidinggevenden, debatteer in de opleiding. Ga nu al aan de slag met de krachtlijnen.
Rudi: Ik hoop dat er binnen vier jaar een nieuwe sociaalwerkconferentie komt. Dan kan je opnieuw een stand van zaken brengen, in debat gaan, dingen onderzoeken. Je hebt dan ook niet het gevoel dat je telkens tot een eindpunt moet komen. De samenleving evolueert, sociaal werk ook.
Reacties
Zeker lezen
Evi Hanssen: ‘Palliatieve zorgverleners zijn de vroedvrouwen van de dood’
‘AI biedt enorme kansen voor sociaal werk’
Monsterbrouwsel Fentanyl: ‘Ik wil het niet zien, maar kan niet stoppen met kijken’
Functionele cookies Altijd actief
Voorkeuren
Statistische cookies
Socialemediacookies