Wijkgezondheidscentra
Wijkgezondheidscentra zitten op de eerste lijn van de gezondheidszorg. Omwille van hun locatie en toegankelijke manier van werken, bereiken zij heel wat mensen die in onze maatschappij in een kwetsbare positie zitten. Die positie maakt dat de centra een goed zicht hebben op de effecten van vermaatschappelijking van zorg voor kwetsbare mensen.
‘Elke patiënt draagt op een gelijke manier bij.’
De wijkgezondheidscentra worden getroffen door die tendens van vermaatschappelijking. Het idee van vermaatschappelijking is zeker positief. Alleen zorgt dat voor heel wat extra ondersteuningsnood en op dit moment staan hier nog weinig extra middelen tegenover.
Wat doen jullie in Wijkgezondheidscentrum Botermarkt precies?
De Botermarkt onderschrijft de criteria waaraan een wijkgezondheidscentrum moet voldoen volgens de Vereniging van Wijkgezondheidscentra. Concreet staan wij voor een kwaliteitsvolle, toegankelijke eerstelijnsgezondheidszorg. We werken op een interdisciplinaire manier aan gezondheid en welzijn. Bij ons kan je niet alleen bij de huisarts terecht maar evengoed bij de verpleegkundigen, de voedingsdeskundige, de sociaal werkers, de tabakologe en de tandartsen. De gezondheidspromotor werkt samen met het ganse team en de wijkpartners aan een gezonde wijk, onder meer door projecten rond gezondheid op poten te zetten. Een team van onthaalmedewerkers en administratieve krachten zijn onmisbaar voor een goede werking. Financiële toegankelijkheid vinden we heel erg belangrijk. Daarom werken we met het forfaitaire betalingssysteem. Dat betekent dat de ingeschreven patiënt niet hoeft te betalen voor een raadpleging of huisbezoek.
Hoe komen jullie dan uit de kosten?
Het forfaitair betalingssysteem werkt zo dat we van de hulpkas of de mutualiteiten per ingeschreven patiënt een vast bedrag ontvangen. Dit systeem heeft een aantal voordelen: voor de patiënt betekent het geen financiële drempel, ons stimuleert het om te werken aan preventie en een gezonde leefomgeving. Het systeem biedt de mogelijkheden om interdisciplinair te werken. Elke patiënt draagt op een gelijke manier bij aan de werking van het wijkgezondheidscentrum. Het is dus een solidair systeem.
Dat laatste moet je even uitleggen.
Voor elke patiënt ontvangen we maandelijks een vast bedrag, ongeacht het aantal keer een patiënt zorg nodig heeft. Het maandelijks bedrag per patiënt is voor elk wijkgezondheidscentrum verschillend en wordt bepaald aan de hand van een foto van de patiëntenpopulatie. Hierbij houdt men rekening met een aantal medische parameters. Gezonde patiënten die niet zo vaak naar de huisarts moeten, dragen door hun inschrijving bij aan het werkingsbudget van het centrum. Zo kunnen we als wijkgezondheidscentrum gericht middelen inzetten om kwetsbare en meer hulpbehoevende patiënten te verzorgen.
De buurt waarin jullie werken is erg belangrijk.
Klopt! Bij de Botermarkt zetten we in op wijkgericht werken. Dat betekent dat we lokale welzijnspartners stimuleren om samen te werken aan een gezonde leefomgeving. We vertrekken van signalen die we opvangen tijdens consultaties, huisbezoeken, gesprekken met bewoners… Met die input gaan we aan de slag om aan gezondheidsbevordering te doen. We zoeken naar hiaten en kijken naar partners die deze mee kunnen aanpakken.
‘Sociaal werk is een volwaardige discipline.’
Geef eens een voorbeeld.
We hebben net een prachtig project afgerond waarbij we samen met een aantal wijkpartners waaronder het consultatiebureau van Kind en Gezin en de Gentse opvoedingswinkel werkten rond opvoeding en gezonde voeding. We brachten ouders uit de buurt samen om na te denken hoe je kinderen gezonder kan laten eten. Maar we werken ook veel samen met het lokaal dienstencentrum van het OCMW, bijvoorbeeld rond thema’s zoals valpreventie, het voorkomen van diabetes en eenzaamheid bij senioren.
Heeft elk wijkgezondheidscentrum een sociaal werker in huis?
Als ik het goed heb, hebben 23 van de 28 wijkgezondheidscentra in Vlaanderen een maatschappelijk werker in dienst. Het is nochtans niet evident. In tegenstelling tot de ziekenhuizen krijgen wij er geen structurele subsidies voor. De middelen komen uit de grote pot die we van de ziekteverzekering ontvangen. Wij hebben er van in het begin bewust voor gekozen. Sociaal werk is bij ons een volwaardige discipline. Mijn collega en ik hebben een eigen agenda. Mensen kunnen op eigen initiatief bij ons een afspraak maken. Maar ook de huisartsen en verpleegkundigen leiden mensen toe. Dat is belangrijk. Zij zien mensen ook thuis functioneren. Ze kunnen dus goed inschatten of ze hulp en extra zorgen nodig hebben.
Wat is jullie precieze rol als sociaal werker?
Mensen hebben vaak geen specifieke hulpvraag. Ze hebben het wel over de problemen waarmee ze kampen en de chaos waarin ze leven. Vanuit dat verhaal vertrekken we. We kijken samen: Wie ben je? Wat is je situatie? Wat vind je zelf belangrijk?
Hoe gaat dat precies?
Het is een proces. Je kan dat niet altijd afronden na een vast aantal gesprekken. Tijdens het eerste gesprek besteden we veel aandacht aan het verhaal van de patiënt en de sociale context waarin hij leeft. Mensen worden vaak geconfronteerd met verschillende problemen. Samen proberen we dat kluwen te ontwarren en de gepaste zorg en hulpverlening te organiseren waar de patiënt en zijn omgeving op dat ogenblik nood aan heeft.
‘Mensen hebben vaak verschillende problemen.’
Kan je zo’n situatie eens uitleggen?
Een patiënt heeft last aan zijn schouder en kan hierdoor moeilijk terug naar zijn huidige job. Hij voelt echter de druk van de medisch adviseur die de patiënt het liefst zo vlug mogelijk terug aan het werk wil. Door niet te kunnen werken, ontstaan er financiële problemen. De patiënt voelt zich nutteloos en verliest zijn gevoel voor zelfwaarde. Als sociaal werker ga ik dan in overleg met de huisarts. Wat kan de patiënt nog aan? Is er nood aan gepaste trajectbegeleiding bij de zoektocht naar ander werk? Kan de huisarts bemiddelen met de adviseur? Zijn er bepaalde rechten die de patiënt nog niet heeft uitgeput? Is thuiszorg noodzakelijk? Wil de patiënt vrijwilligerswerk doen? Zo ja, dan probeer ik dat te regelen. Mijn werk is dus zeer ruim. Het gaat over het financiële, administratieve maar bovenal ook over het psychosociale. De sterkte van een sociaal werker in een wijkgezondheidscentrum is dat je zicht hebt op de persoon in zijn psychosociale context.
Vermaatschappelijk is een hot issue. De overheid zet daar sterk op in. Ondervinden jullie dat?
Heel erg zelfs. Als wijkgezondheidscentrum krijgen wij steeds vaker mensen met een ernstige psychiatrische problematiek over de vloer. Deze toestroom weegt vooral op onze huisartsen en verpleegkundigen. Het gaat om patiënten die thuis onvoldoende aangepaste zorg krijgen, maar deze wel dringend nodig hebben. Op deze manier gaan zij van opname naar opname. Dat zijn soms schrijnende toestanden. Ons interdisciplinair team heeft niet altijd de expertise en deskundigheid om hiermee om te gaan.Bogaerts, N. (2017), ‘Waarom blijven we dingen doen die niet werken? Eerste lijn klopt op deur geestelijke gezondheidszorg’, Sociaal.Net, 21 september 2017.
Zijn jullie dan niet voor nabije zorg?
Toch wel. We kunnen ons heel goed vinden in het opzet en de visie van het zogenaamde artikel 107. Psychiatrische ziekenhuizen kregen de opdracht om bedden af te bouwen. De vrijgekomen middelen waren bestemd voor ambulante zorg. Het is heel mooi om mensen zoveel en zo lang als mogelijk in hun leefomgeving te ondersteunen en verzorgen. Patiënten en hulpverleners willen dit ook. Maar de financiële middelen moeten natuurlijk wel volgen.
‘De geestelijke gezondheidszorg is ontoegankelijk.’
Is dat het probleem?
De geestelijke gezondheidszorg is ontoegankelijk. De financiële tussenkomst voor therapeutische hulp door psychologen is tot op vandaag niet opgenomen in de ziekteverzekering. Voor veel mensen is dat nu onbetaalbaar. De centra geestelijke gezondheidszorg kunnen de hoge nood aan psychologische zorg niet aan. Mensen staan op een lange wachtlijst. Misschien raar om te horen, maar de psychiater is vaak nog het meest ‘betaalbaar’. Dit is echter voor veel patiënten niet meteen wenselijk of nodig. Bovendien werkt het medicalisering in de hand.
Zijn daar dan geen alternatieven?
Vaak gaat het om patiënten die na een verblijf in een psychiatrische instelling werden ontslagen. Nu zetten we daarom in op communicatie en vragen voor het ontslag een zorgoverleg aan om de thuiscontext voor te bereiden. Door de huidige werkdruk en een gebrek aan zorgcoördinatie, komt dit er vaak niet van. De tweede lijn is namelijk zwaar onderbemand. De mobiele teams moeten mensen met psychische problemen ondersteunen, maar ook zij kampen met enorme wachtlijsten. Het gevolg is dat de huisarts en de verpleegkundige er samen met de sociaal werker, verzorgenden en de vrijwilligers van het lokale dienstencentrum er alleen voor staan. Het ontbreekt hen aan deskundige psychiatrische hulp.
Dat klinkt als beredderen.
Dat is beredderen. De theorie is dat we het netwerk van mensen aanspreken, maar in realiteit blijkt dat veel mensen geen sociaal netwerk hebben. Dat is heel confronterend en wordt vaak pas duidelijk in een crisissituatie.
‘We zijn een eerstelijnspraktijk.’
Hoe lossen jullie dat gebrek aan psychiatrische ondersteuning op?
Soms wordt ons de vraag gesteld of wij geen psychiater in huis moeten nemen of langdurige therapeutische zorg moeten aanbieden. Maar daar hebben we geen financiële middelen voor. Bovendien geef je hierdoor een fout signaal. We zijn een eerstelijnspraktijk en bieden geen specialistische zorg aan. Expertise moet blijven waar ze goed zit. Het welzijnsbeleid moet zorgen dat de toegankelijkheid tot de geestelijke gezondheidszorg gegarandeerd is. En dat doe je door voldoende te investeren zodat de wachtlijsten worden weggewerkt.
Zie je nog andere pistes om dit probleem het hoofd te bieden?
De eerstelijnspsycholoog heeft een essentiële taak te vervullen binnen de eerstelijnsgezondheidszorg. Hij heeft een preventieve opdracht en kan samen met het interdisciplinaire team aan vroegdetectie doen en patiënten oriënteren naar de meest aangewezen zorg. Helaas zijn er te weinig eerstelijnspsychologen.
‘Er zijn er te weinig eerstelijnspsychologen.’
Is er enkel een probleem bij mensen met een psychische kwetsbaarheid?
We zien een gelijkaardige tendens in de thuiszorg. Mensen willen graag zo lang mogelijk thuis blijven wonen en in de thuiscontext ondersteund worden. Woonzorgcentra hebben, mede door de privatisering, niet altijd een goed imago. Bovendien zijn senioren bang dat de hoge kosten op hun kinderen verhaald worden. Het beleid dat op nabije zorg is gestoeld, heeft zijn grenzen. Professionele thuiszorg is soms onvoldoende. Bovendien is de draagkracht van vrijwilligers en mantelzorgers niet oneindig.
Heeft het beleid daar te weinig oog voor?
Dat denk ik wel. Thuiszorg is voor sommigen te moeilijk om georganiseerd te krijgen. Maar ondertussen wordt de stap naar residentiële opvang groter. Je moet al een zwaar zorgprofiel hebben om kans te maken op een plek in een woonzorgcentrum. Als je zo’n profiel niet hebt, moet je het zelf kunnen betalen. Dat is niet correct.
Naar analogie met de gehandicaptensector wil men ook in de ouderenzorg het systeem van persoonsvolgende financiering introduceren. Zou dat iets kunnen oplossen?
Absoluut niet. Daarmee vraag je om problemen. Persoonsvolgende financiering is misschien goed voor mensen met een beperking die zeer mondig zijn, genoeg geld of een goed sociaal netwerk hebben. Maar in onze praktijk zien we veel kwetsbare mensen die hierdoor in de problemen komen. Zij beschikken niet over die troeven. Zij hebben veel begeleiding nodig om met dit systeem om te gaan.
‘Ik hou me steeds meer bezig met de coördinatie van zorg.’
Hoe beïnvloedt dat je job als sociaal werker?
Ik hou me steeds meer bezig met de coördinatie van zorg. Thuiszorgdiensten aanspreken, informeren of er mantelzorgers beschikbaar zijn, kijken of vrijwilligers van het lokale dienstencentrum of van andere welzijnsorganisaties kunnen inspringen… Zaken zijn zo complex en de zorg is zo versnipperd. Onlangs had ik een mama op consultatie. Ze worstelt met een depressie en slaagde er niet meer in om haar kind naar school te brengen. We hebben familiezorg en jeugdhulp ingeschakeld en zijn er na verloop van tijd in geslaagd om de situatie weer op het juiste spoor te krijgen. Alleen kan je je niet voorstellen hoeveel telefoons en mails daarvoor nodig waren: de verzorgende aan huis regelen, de schooljuf infomeren, de psycholoog motiveren om naar het wijkgezondheidscentrum te komen zodat de cliënte niet naar de andere kant van Gent moest reizen… Dat lijken kleine dingen, maar voor mensen maken ze een wereld van verschil.
Vermaatschappelijking houdt in dat mensen dit meer zelf moeten doen.
Dat is totaal niet realistisch. Mensen kunnen dat niet alleen. Het is echt te zwaar en te moeilijk. Voor een andere familie heb ik onlangs via integrale jeugdhulp financiële ondersteuning kunnen regelen. Ik wist niet dat dat kon, maar kwam er toevallig op uit omdat een collega me het vertelde. Als ik het als professional al niet weet, dan kan je dat van een patiënt toch helemaal niet verwachten.
‘Alles wordt complexer.’
Beleidsmakers hebben nochtans de mond vol van deregulering.
Ik zie het tegenovergestelde gebeuren: alles wordt nog complexer. Integrale jeugdhulp heeft ervoor gezorgd dat het landschap van de bijzondere jeugdhulp voor hulpverleners helemaal niet meer transparant is. Er is nog steeds een grote nood aan gepaste zorg voor kinderen in een moeilijke opvoedingssituaties of met een beperking. Van zorgcontinuïteit is er nauwelijks sprake. Konden deze middelen niet op een betere manier worden geïnvesteerd, bijvoorbeeld in goede praktijkwerkers?Schuermans, G. en Poppe, K. (2017), ‘Het probleem in de jeugdhulp is het plaatstekort’, Sociaal.Net, 24 augustus 2017.
Hoe kijk je naar het eigen-krachtdiscours dat opgang maakt in Vlaanderen?
Versta me niet verkeerd, natuurlijk moet je mensen zo zelfredzaam mogelijk maken. Wel wil ik een nuance aanbrengen bij het verschraald ideaal van autonomie dat we vandaag steeds vaker zien. Mensen worden in de rol van consument geplaatst, maar hebben niet altijd zicht op wat ze precies nodig hebben. Laat staan dat ze de vaardigheden en kracht hebben om daar in het versnipperd zorgaanbod aan te geraken. Neem nu de persoonsvolgende financiering. Mensen met een beperking krijgen zelf een budget toegewezen om zorg in te kopen. Maar de weg naar dit budget is onzeker en lang, en zit vol administratieve hindernissen.
‘Het ideaal van autonomie wil ik nuanceren.’
Als sociaal werker is het dus koorddansen tussen het ideaal en de realiteit.
Je moet er inderdaad fingerspitzengefühl voor ontwikkelen. Mensen kunnen pas in hun kracht gaan staan als ze op een goede manier worden ondersteund. Dat doe je door hen erkenning te geven. Die houding staat haaks op hoe onze maatschappij naar mensen in een kwetsbare positie kijkt. Als professional werken we vraagverhelderend en vertellen we mensen wat er allemaal bestaat. Dat wil zeggen: hen heel actief meenemen in dat verhaal.
Sociaal werk is dus werk van lange adem.
Het is zelden in twee of drie gesprekken klaar. Ik vind het goed dat mensen geregeld terugkomen. Dit biedt ons de mogelijkheid om preventief te werken. We hebben een Afrikaans gezin waarvan mama en papa hard werken om alles financieel rond te krijgen. Een tijdje terug kreeg het jongste kind het moeilijk op school. Dat escaleerde waardoor er op heel het gezin druk kwam te liggen. We zijn samen gaan kijken hoe we die mensen konden ontlasten. We hebben thuiszorg ingeschakeld en het semi-internaat waar de kinderen na school terechtkonden voor hun huiswerk. Na twee jaar is dat gezin sterker geworden.
In je verhaal valt op hoe jullie steeds naar heel de context kijken.
De meeste mensen die wij zien, kampen met veel problemen die op elkaar inwerken: slechte huisvesting, een laag inkomen, psychische problemen… Zij hebben een hulpverlener nodig op wie ze kunnen vertrouwen, maar ook iemand met kennis van zaken. Pas op: Ik weet ook niet alles. Gelukkig werken we goed samen met andere sociaal werkers van bijvoorbeeld de mutualiteiten. Zij hebben zicht op de regelgeving van de vaak complexe sociale zekerheid. Zonder deze deskundigheid zou het echt niet gaan.
Uit je verhaal blijkt dat de vermaatschappelijking jullie een hoop extra werk bezorgt. Jullie krijgen wel geen extra geld, integendeel. Minister van Volksgezondheid Maggie De Block maakt jullie het leven zelfs moeilijk. Is dat niet vreemd?De minister bespaart zeven miljoen euro op het budget van de wijkgezondheidscentra. Ze stelde ook een moratorium in waardoor geen enkel nieuw wijkgezondheidscentrum geopend kan worden.
Het is in ieder geval frustrerend. Financieel vormt het een strop, maar het is vooral een gebrek aan erkenning voor je werk. Ik begrijp niet hoe je oprecht voor vermaatschappelijking kan pleiten en tegelijk op de wijkgezondheidscentra wilt besparen.
Wat doet die toegenomen werkdruk met jullie team?
Op elk patiëntenoverleg merk je de onrust. De laatste tijd durf ik het zelfs paniek noemen. Waar gaat dit in hemelsnaam naartoe? Hoe gaan we dit opvangen?
‘Praktijkervaringen moeten meer aan bod komen.’
Klagen jullie dat aan bij het beleid?
Zeker. We vinden het belangrijk om naast het individueel werken met patiënten, de spreekbuis te zijn van deze cliënten en signalen door te geven aan het beleid. Dit doen we lokaal via het wijkoverleg, de stedelijke gezondheidsraad en de Gentse signalenbundel. Ook via de koepelvereniging van Vlaamse wijkgezondheidscentra laten we van ons horen. Zelf ben ik ook actief bij de voorbereidingen van de sociaalwerkconferentie 2018. Ik denk alleen dat hierop nog meer moeten inzetten.
Wat hoop je dat die stem zal zeggen?
Ik hoop dat we de problemen op zijn minst durven benoemen. Het debat over vermaatschappelijking moet eindelijk ten gronde gevoerd worden. Niet alleen principes moeten aan bod komen, maar ook de praktijkervaringen van patiënten en hulpverleners.
Reacties
Zeker lezen
Evi Hanssen: ‘Palliatieve zorgverleners zijn de vroedvrouwen van de dood’
‘AI biedt enorme kansen voor sociaal werk’
Monsterbrouwsel Fentanyl: ‘Ik wil het niet zien, maar kan niet stoppen met kijken’
Functionele cookies Altijd actief
Voorkeuren
Statistische cookies
Socialemediacookies