Achtergrond

‘Het kan toch niet dat we kinderen van ouders met een psychische problematiek negeren?’

Donna Kerseboom

Kinderen van ouders met een psychische of afhankelijkheidsproblematiek worden door hulpverleners vaak over het hoofd gezien. En dat terwijl de problemen van ouders op hun kinderen een enorme impact hebben.

© ID/ Mine Dalemans

Topje van de ijsberg

Onderzoek van het Departement Zorg uit 2018 telde in Vlaanderen maar liefst 346.830 kinderen die opgroeien bij een ouder met een psychisch of verslavingsprobleem. Dat is 27 procent van alle kinderen. In vakjargon noemen we deze kinderen KOPP en KOAP, kinderen van ouders met een psychische -of afhankelijkheidsproblematiek.

‘27 procent van alle kinderen groeit op bij een ouder met een psychisch of verslavingsprobleem.’

“En dit is nog maar het topje van de ijsberg”, vertelt klinisch psychologe Inez Vandewinkel. “Deze cijfers gaan enkel over ouders met een diagnose. Maar er zijn ook veel gezinnen die de hulpverlening niet bereikt.”

Inez werkt in Maaseik bij het Centrum Geestelijke Gezondheidszorg Integra en is KOPP-referentiepersoon bij Ligant, regio Limburg. Ligant is een netwerk voor kinderen en jongeren met een psychische kwetsbaarheid. Preventiewerker Ellen Gibney, ook verbonden aan Integra Limburg, is KOAP-referentiepersoon.

Inez en Ellen geven vormingen aan hulpverleners. Ze willen sensibiliseren, maar sociale professionals vooral ook concrete handvatten aanreiken. “Iedereen kan aan de slag met KOPP-kinderen, of je nu psycholoog, sociaal werker, huisarts of leerkracht bent”, benadrukt Inez.

Vertel, waarom zijn jullie rond dit thema beginnen werken?

Inez: “Ik ben met KOPP-kinderen gaan werken door mijn neef. Hij was zeventien en heel boos toen zijn mama werd opgenomen in een psychiatrisch ziekenhuis. Niemand wilde hem iets vertellen, de mama niet, het ziekenhuis niet. Ik heb hem toen uitgelegd dat zijn mama een psychische kwetsbaarheid had. Natuurlijk kon ik hem de exacte diagnose niet geven, maar ik kon hem wel duidelijk maken dat het niet aan hem lag. Zijn mama was ziek.”

“Ik was toen net afgestudeerd en enorm verontwaardigd. Het kan toch niet dat kinderen zo genegeerd worden? Ik heb het probleem bij mijn collega’s op tafel gelegd en zo zijn we als Centrum Geestelijke Gezondheidszorg vrij snel in actie geschoten. We hebben bij de minister een voorstel ingediend en hebben methodieken ontwikkeld om met deze gezinnen te werken. Ondertussen zijn we er al twintig jaar mee bezig.”

Ellen: “Ik ben er nu een jaar of drie bij. Het was eigenlijk heel simpel: toen de vorige referentiepersoon van job wisselde, sprak ze me aan om het over te nemen. Ik vond het thema zo interessant dat ik ervoor ben gegaan.”

Inez Vandewinkel: “Iedereen kan aan de slag met KOPP-kinderen, of je nu psycholoog, sociaal werker, huisarts of leerkracht bent.”

© ID / Mine Dalemans

Waarom maken jullie een onderscheid tussen KOPP- en KOAP-kinderen?

Ellen: “Een KOAP-kind is vaak ook een KOPP-kind, omdat de ouders naast hun verslaving vaak ook andere psychische problemen hebben. Omgekeerd is dat niet zo. Er is ook veel onzekerheid: gaat mama of papa onder invloed zijn als ik thuiskom?”

‘De thuissituatie van KOAP-kinderen is minder veilig door de aanwezigheid van roesmiddelen.’

Inez: “Bij KOPP-kinderen is die onvoorspelbaarheid er ook wel. Welke mama tref ik aan? Heeft ze weer een depressieve bui? Het grote verschil is het ontbreken van basisveiligheid. De thuissituatie van KOAP-kinderen is minder veilig door de aanwezigheid van roesmiddelen.”

“Toch is er veel overlap in de manier waarop je met deze kinderen en jongeren kan werken. In onze Kriebelkoffer zitten allerlei methodieken die je bij beide groepen kan inzetten. Het uiteindelijke doel is altijd om kinderen veerkrachtiger maken.”

Hoe reageren kinderen op de problemen van hun ouders?

Inez: “Veel kinderen en jongeren hebben niet de juiste copingstrategieën, manieren om met moeilijkheden om te gaan. Wat we vaak zien is regressie, kinderen die functioneren alsof ze een stuk jonger zijn. Zo heb je pubers die terug beginnen duimzuigen. Ook worstelen ze met zelfvertrouwen en een positief zelfbeeld.”

Ellen: “Het lastigste is eigenlijk als kinderen zich heel goed weten aanpassen. Gewoon flink doorgaan op school, zich gedragen, misschien wat stiller worden. Dat betekent dat ze het internaliseren. Daardoor gaan ze er moeilijker over praten en kan het later een groter probleem worden omdat ze er nooit mee hebben leren omgaan.”

Hebben deze kinderen en jongeren een grotere kans om later psychische problemen te ontwikkelen?

Ellen: “Wij spreken van de een-derde-regel. Een op drie kinderen zal inderdaad zelf kampen met psychische problemen of een verslaving. Een derde krijgt problemen op andere levensdomeinen, zoals werk of het aangaan van relaties. Die problemen komen en gaan, maar ze gaan het wel moeilijk hebben. En een op drie groeit op zonder specifieke problemen, zij zijn veerkrachtig genoeg om erdoor te komen.”

‘Een op drie kinderen zal zelf kampen met psychische problemen of een verslaving.’

Inez: “Op die veerkracht moet je dus inzetten. Dat doe je door preventief te werken en bepaalde vaardigheden te ontwikkelen. Maar ook door niet los te laten, zodat ze leren geloven dat ze op hun netwerk kunnen terugvallen.”

Wat is de rol van de ouders?

Ellen: “Iedere ouder wil het beste voor de kinderen. Daar moeten we van vertrekken. Er wordt in de hulpverlening nog te vaak naar ouders gekeken alsof ze falen. Dat helpt niemand vooruit.”

Inez: “Je moet ouders tonen dat je in hen gelooft. Ik zie zoveel voorbeelden van ouders die geen ouder mogen zijn. Een mama die niet wordt uitgenodigd voor een overleg, bijvoorbeeld. Ze was in psychiatrische opname, dus werd er automatisch gezegd dat ze niet kon komen. Ik heb zelf naar daar gebeld en wat bleek? Het kon wel. Ze was zo blij dat ze erbij mocht zijn. Ze zei: ‘Het lijkt alsof ik geen mama meer ben. Jij hebt me terug het gevoel gegeven dat ik mag meedenken over mijn kinderen’.”

Inez Vandewinkel (rechts): “Als je vraagt of papa of mama drinkt, dan zal een kind snel nee zeggen. Ze weten dat het gevoelig ligt.”

© ID / Mine Dalemans

Is het voor ouders moeilijk om met hun kinderen over hun problemen te praten?

Inez: “Natuurlijk. Maar kinderen willen begrijpen waarom ouders bepaald gedrag stellen. Anders gaan ze de schuld bij zichzelf leggen. Dus ik probeer steeds af te tasten wat ik mag vertellen.”

‘Kinderen weten altijd dat er iets speelt.’

“Een voorbeeld? Een mama wil niet dat haar kind weet dat ze worstelt met psychoses, maar begrijpt dat het belangrijk is dat haar kind weet waarom ze soms ‘raar’ doet. Door te praten kan je de drempel verlagen om eerlijk te zijn. Zo kwam het kind op onze volgende afspraak met de mededeling: ‘Mama heeft gezegd dat ze psychotisch is en dat jij mag uitleggen wat dat betekent’. Prima toch?”

Ellen: “Bij een verslaving is dat net hetzelfde. We zien wel dat mensen vaker liegen, flessen of middelen verstoppen, doen alsof ze niet gebruikt hebben. Maar dat heeft weinig zin, kinderen weten altijd dat er iets speelt.”

En kinderen babbelen met jullie daar gemakkelijk over?

Inez: “Dat ligt eraan. Als je vraagt of papa of mama drinkt, dan zal een kind snel ‘nee’ zeggen. Ze weten dat het gevoelig ligt. Wij gebruiken de methode ‘Een dag in het leven van’ van de Interactie Academie. Je laat een kind hun huis tekenen, of je gebruikt een poppenhuis, en dan laat je het kind vertellen over een dag van het gezin.”

‘We zien vaak dat kinderen de rol van de ouder overnemen.’

“Op die manier krijg je soms veel te horen. Zo vertelde een meisje dat als ze thuiskwam van school ze direct naar de berging ging om poetsspullen te pakken. Waarom? De ene dag poetst ze de onderste verdieping van het huis, de andere dag de bovenverdieping. Daarna maakte ze eten en deed ze huiswerk. Allemaal voor dat mama thuiskwam.”

Ellen: “Dat is een typisch voorbeeld van parentificatie: kinderen nemen de rol van de ouder over. Dat is iets wat we zeer veel zien bij KOPP- en KOAP-kinderen.”

Hoe kun je er als hulpverlener voor zorgen dat deze kinderen terug kind kunnen zijn?

Inez: “In het voorbeeld had de mama psychische problemen. Ik ben met hen samen in gesprek gegaan om te zien hoe we die huishoudelijke taken beter kunnen herverdelen. Want de dochter heeft ook het recht om een kind te zijn.”

‘We hebben hier voor een van de kinderen al eens een verjaardagsfeestje gegeven, gewoon met vlaai en een drankje.’

“Het zijn vaak simpele dingen, die voor de kinderen veel betekenen. Denk aan verjaardagsfeestjes. Deze kinderen kunnen vaak niet naar feestjes gaan en zelf mogen ze hun verjaardag niet vieren. De oplossing is vaak simpel. Zo hebben we eens een verjaardagsfeest georganiseerd bij een tante van een van de kinderen. We hebben ook al eens hier op het werk een feestje gegeven, gewoon met vlaai en een drankje.”

Wat als een kind toch niet of moeilijk praat over de situatie thuis?

Inez: “De meeste kinderen zullen niet zo snel kwetsbare dingen vertellen in een één-op-één-gesprek, omdat ze het moeilijk vinden om mensen te vertrouwen. Ik laat me daarom vaak leiden door het kind.”

“Zo was er eens een jongen die absoluut niks wilde vertellen. Op een gegeven moment zag hij een glazen pot staan en vroeg vanuit het niks: ‘Mag ik daar mijn zorgjes in steken’? Zo is onze ‘zorgenpotmethodiek’ ontstaan. De kinderen mogen allemaal hun eigen pot kiezen, waarin ze dan papiertjes steken met hun zorgen. Die pot blijft hier zodat ze hun zorgen kunnen achterlaten. Tijdens een gesprek vraag ik af en toe om er een zorg uit te halen, zodat we het daarover kunnen hebben.”

Wat heeft jullie het meest verrast aan de manier waarop kinderen met hun thuissituatie omgaan?

Ellen: “Veel kinderen gaan creatief aan de slag met hun situatie, ze vinden zelf allerlei manieren om met hun gevoelens om te gaan. Zo vertelde een meisje dat als er thuis ruzie is, ze naar het kippenhok gaat om met de kippen te knuffelen. Als kinderen zelf gezonde manieren ontdekken om met hun gevoelens om te gaan, kun je dat alleen maar aanmoedigen.”

Inez: “Wat mij blijft verbazen is hun doorzettingsvermogen. Eenmaal ze durven, gaan ze ervoor en willen ze hun verhaal graag vertellen. Een van de jongens die ik begeleid, is een verhaal aan het schrijven om aan hulpverleners duidelijk te maken hoe belangrijk het is dat ze aandacht voor dit thema hebben. Daar ben ik enorm trots op.”

Ellen Gibney: “Ga niet boven je cliënt staan, maar zet je op hetzelfde niveau. Je moet af en toe kunnen lachen met elkaar.”

© ID/ Mine Dalemans

Betrekken jullie ook andere familieleden bij een hulptraject?

Inez: “Ja, vaak zijn dat de grootouders, maar het kan ook een leerkracht of de buurvrouw zijn. Samen met de kinderen brengen we het netwerk van steunfiguren in kaart. We vragen kinderen altijd om een vertrouwensfiguur te kiezen. Die nodigen we dan uit op gesprek om te zien hoe ze kunnen helpen, bijvoorbeeld door de kinderen naar therapie of een hobby te brengen. Het netwerk kan vaak op kleine manieren een groot verschil maken.”

‘Soms is de voetbaltrainer de ideale steunfiguur.’

Ellen: “Soms is het vinden van een steunfiguur moeilijk, zeker bij ouders met een verslavingsproblematiek. Mensen zitten in het drugmilieu, hebben gebroken met de rest van de familie… Maar door de methodiek ‘Sociocards’ krijgen we altijd wel iemand op de voorgrond.”

“Soms is de voetbaltrainer de ideale steunfiguur. Voor veel kinderen is hun hobby uiterst belangrijk. Dat is waar ze andere kinderen buiten school kunnen ontmoeten. Waar ze zich kunnen uitleven en even niet aan thuis hoeven denken. Een trainer kan dan een belangrijke figuur zijn in het leven van een kind.”

Het Familieplatform bracht dit jaar het boek ‘KOPP op stelten’ uit, waar veel van jullie methodieken in staan. Ik lees: “We hopen hulpverleners het vertrouwen te geven dat kleine handelingen grote verschillen kunnen maken.”

Inez: “Voor ons betekent dat bijvoorbeeld dat iedereen in de organisatie belangrijk is voor het kind, ook de poetsvrouw en de mensen van het onthaal. Als iedereen vriendelijk is, heeft dat impact. Kinderen voelen dat aan. We geven alle kinderen op het einde van hun traject ook een sleutelhanger of knuffel mee. Dan hoor je jaren later dat die knuffel op kot staat. Kleine dingen, maar met een grote impact.”

Ellen: “Gewoon een high-five of knuffel geven, kan het verschil maken. Zo voelen ze zich gezien. Die echtheid wordt gewaardeerd. Ga niet boven je cliënt staan, maar zet je op hetzelfde niveau. Je moet af en toe kunnen lachen met elkaar.”

Inez: “In de opleiding hoor je vaak: je moet professionele afstand houden, maar bij deze kinderen en jongeren werkt dat niet. Zij hebben nabijheid nodig. Ook in gesprekken kan het helpen om iets van jezelf bloot te geven. Laat zien dat jij als hulpverlener ook kwetsbaar bent en wel eens een shitdag kan hebben.”

Reacties

We zijn benieuwd naar je mening!
Blijf hoffelijk, constructief en respectvol

 

Elke reactie wordt gemodereerd. Lees hier onze spelregels. Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd.