Mijn van Waterschei
Wie het verhaal van Mustafa Harraq wil begrijpen, moet bij het begin beginnen. Het zijn de jaren 1960 wanneer zijn vader in Marokko gerekruteerd wordt door de Belgische overheid om in de mijn van Waterschei te werken. Enkele jaren later komt ook zijn moeder over. Kleine Mustafa wordt geboren in een wijk waar heel de wereld samenkomt.
‘Thuis is hij zoon van strenge ouders, op school Marokkaan, bij Thor Waterschei een veelbelovend voetballer.’
“Ik groeide op tussen Turken, Italianen, Polen, Spanjaarden, Grieken, Russen, noem maar op. Voor mij was dat de normaalste zaak van de wereld. Onze leerkrachten vertelden ons over oorlogen tussen volkeren, en wij dachten: cool dat we nu allemaal samen in de klas zitten.”
Maar dan sijpelt de realiteit ook Mustafa’s leven binnen. Zijn twaalfde verjaardag vormt een pijnlijke breuklijn. De lagere school moet ingeruild worden voor de middelbare. “Wij waren mijnwerkerskinderen. Van ons werd niets verwacht. ‘Steek ze maar waar er plaats is’, dat was het idee.”
Tiener in crisis
Veel kinderen uit de wijk belanden in het Technisch Instituut Kempisch Bekken, de mijnwerkersschool. Hun toekomst is duidelijk: een paar jaartjes studeren en vanaf hun zestien de mijnen in. “Duaal leren noemen ze dat vandaag”, glimlacht Harraq.
Andere kinderen zijn nog slechter af en worden in het buitengewoon onderwijs gedropt. “Onze ouders – de taal niet machtig, altijd aan het werk – kregen dan extra kindergeld en zagen hun kind met de bus opgepikt worden. Het PMS, de voorloper van het Centrum voor Leerlingenbegeleiding, heeft op die manier veel levens verwoest.”
Harraq verzet zicht tegen het BUSO en de mijnwerkersschool. Hij wil in Genk naar school. Het lukt hem, maar dan volgt de desillusie. “Ik leefde in de waan dat het leven een fijne multiculturele mengelmoes was. Ik noemde mezelf Genkenaar, maar op m’n nieuwe school bleek ik dat niet te zijn. Plots kreeg ik de vraag waar ik vandaan kwam. En wanneer ik terugging.”
Mustafa, een zoekende puber, belandt in een crisis. Thuis is hij zoon van strenge ouders, in de wijk mijnwerkerszoon, op school Marokkaan, tijdens de islamlessen jonge moslim, bij Thor Waterschei veelbelovend voetballer. “Ik geraakte het spoor bijster. Na ruzies met mijn vader was ik soms weken dakloos.”
Bijna-doodervaring
De jonge Genkenaar leert in de praktijk wat armoede en uitsluitingsmechanismen zijn. Maar het ergste moet dan nog komen. Harraq staat op het punt om door te breken als profvoetballer, maar wil toch al zijn eigen centen verdienen. Dus klust hij bij in een frietfabriek. Op vier meter hoogte spuit hij een snijmachine proper. Op de begane grond drukt iemand op de startknop.
‘Ik was klaar om te sterven.’
Harraq, amper negentien, ziet zijn been verpulverd worden. Zijn hand hangt amper nog aan zijn pols. Hij bloedt dood. “Ik heb anderhalf uur vastgezeten. De pijn was onverdraaglijk. Tot ik mijn situatie accepteerde: dit is het. Er kwam een zalig gevoel over mee heen, met niks te vergelijken. Ik was klaar om te sterven.”
Na de bijna-doodervaring komt de shock. Harraq wordt wakker in een ziekenhuisbed. Hij heeft geen zin meer om te leven. Zijn voetbalcarrière is voorbij nog voor ze begonnen is. Hij is iedereen tot last. “En toen gebeurde het… Ik had een verpleegster via het belletje om hulp gevraagd, maar ze kwam ‘met een dikke lip’ binnen. Ik ontplofte. Uit pure woede greep ik het boek naast mijn bed, om naar haar hoofd te gooien.”
Eigen voetbalploeg
Het boek dat Harraq in zijn hand klemt, is de bijbel. Harraq vraagt zich af waar hij in godsnaam mee bezig is. Waar is de vrolijke, behulpzame jongen gebleven? Hij begint te lezen over Jezus die het opneemt voor de zwakkeren, het goede doet.
‘Ik zag veel vrienden op de dool geraken. Werkloosheid was alomtegenwoordig. Drugs deden hun intrede. Ik moest iets doen.’
Langzaam maar zeker klimt Harraq uit het dal. Volgens zijn dokters zal hij altijd afhankelijk blijven van een rolstoel, maar na zes maanden mankt hij opnieuw rond. Nu hij de dood voor ogen gezien heeft, en het geloof herontdekt, beseft hij: “De volgende keer dat ik moet gaan, wil ik iets betekend hebben voor anderen.”
Omdat hij zelf niet meer kan voetballen, richt hij een ploegje op voor de jongens uit de wijk. Niet zomaar een club. Nu de mijnen sluiten, valt het toekomstperspectief van een hele generatie weg. Ondertussen verandert de maatschappij. De mannen die snel moesten komen, moeten snel opnieuw weg. De giftigste partij van het land maakt opmars.
“Ik zag veel vrienden op de dool geraken. Hun schoolcarrière was al getorpedeerd, nu viel ook hun toekomst weg. Werkloosheid was alomtegenwoordig. Drugs deden hun intrede. Ik moest iets doen voor die gasten.”
Ford Genk
De voetbalploeg, Euro Afro Genk, wordt een succes. Het is voetbal als sociaal project nog voordat het hip is.
Harraq verzamelt jongens met verslaving, dakloosheid of andere issues, nieuwkomers maar evengoed ‘autochtone’ Belgen. Hij laat hen voetballen met politie, jeugdwerkers, noem maar op. “Ik wist dat ik niemand zou lokken met ‘een vorming’, wel met voetbal. Voor en na kon ik gesprekken op gang brengen.”
Wanneer hij enkele van zijn voetballers assisteert tijdens een sollicitatie bij Ford Genk, vraagt de HR-medewerker aan Harraq: “En jij, wil jij niet solliciteren?” Hij is verrast: zijn hand is een klauw, hij mankt en ziet maar door één oog. “Maar tot mijn verbazing was ik geselecteerd en keurde zelfs de bedrijfsarts me goed.”
Zijn vader zegt: ‘Gek, je bent nog niet hersteld!’ Harraq denkt: misschien krijg ik nooit meer zo’n kans. Dus begint hij aan de band van Ford, waar hij een jaar lang gepest wordt met racisme van de rauwste soort. “Een levensles”, zegt Harraq. “Al zijn die mannen nadien, gek genoeg, mijn beste vrienden geworden.”
De Sociale School
In de fabriekshal van Ford begint een nieuwe fase in Harraqs leven. Acht uur lang spuit hij auto’s, ervoor en erna is er zijn tweede job: Euro Afro. De ploeg draait onwaarschijnlijk. Op zijn hoogtepunt lokt Harraq 160 kwetsbare jongeren. “Terwijl het jeugdhuis vlakbij twee man en een paardenkop bereikte.”
‘Na een zoveelste mislukte sollicitatie gaat het licht uit. Burn-out, depressie, hoe je het wil noemen.’
Sociaal werkers brengen werkbezoeken. Politici komen handjes schudden. Iedereen is vol lof. En plots beseft Harraq: maar wat doe ik na dertien jaar nog in die donkere fabriek? “Op den duur kwamen sociaal werkers aanwezigheidslijsten afnemen op activiteiten die wij als vrijwilligers organiseerden.”
Hij begint te solliciteren bij sociale organisaties. Kijk naar Euro Afro, denkt hij, dat zegt genoeg. Maar telkens opnieuw komt de opmerking: u hebt geen diploma, meneer. Na een zoveelste mislukte sollicitatie gaat het licht uit. Burn-out, depressie, hoe je het wil noemen.
Harraq heeft net iets te veel meegemaakt om zich te laten gaan. Als ze een papier willen, kunnen ze het krijgen. Hij schrijft zich in aan de Sociale School in Heverlee. Bij Ford vraagt hij tijdskrediet aan. Zijn leidinggevende lacht hem uit. Harraq krijgt als vergelding de grootste rotjob, die niemand wil. Wanneer zijn tijdskrediet op is, neemt hij onbetaald verlof. Hij ziet zwarte sneeuw, maar zet door.
De Vakbond
Fast forward. In 2003 komt Harraqs droom eindelijk uit. Hij kan binnen vakbond ACV aan de slag als bijblijfconsulent. Toenmalig minister van Werk Renaat Landuyt (Vooruit) wil op dat moment ‘de groeiende groep mensen met grote afstand tot de arbeidsmarkt re-integreren’. Landuyt kijkt naar de vakbond als ‘activerende organisatie’.
‘Eigenlijk is hij een soort straathoekwerker binnen de vakbond. Harraq werkt met werkende armen, maar even goed met hoogopgeleiden die kampen met burn-out.
Harraq krijgt de job, en vooral: alle ruimte om te experimenteren. Eigenlijk wordt hij een soort straathoekwerker binnen de vakbond. Een job die hij vandaag nog steeds doet, onder de titel levensloopbaancoach.
De vraag is niet: wat doet Harraq precies? Maar: wat doet hij niet? Hij noemt het tijdens ons gesprek “werken op de zelfredzaamheid van mensen”. Officieel moet Harraq vandaag 110 individuele begeleidingen en twintig collectieve acties doen. Maar hij komt aan een veelvoud. Wie in Limburg de pedalen kwijt is, komt bij hem terecht. Zo’n zeventig procent van zijn cliënten is niet of bij een ander vakbond aangesloten. Dat boeit hem niet.
Harraq werkt met werkende armen en mensen in dakloosheid, maar even goed met hoogopgeleiden die kampen met burn-out. Met drop-outs en zogenaamde NEET-jongeren. Gasten die in schuldbemiddeling zitten of net uit de gevangenis komen.
Zijn voetbalclub bestaat niet meer – “we waren voor iedereen interessant, behalve voor sponsors” – maar Harraq gaat nog steeds voetballen, paardrijden of kickboksen met de zogenaamde doelgroepen. Elke zondag trekt hij met een groep jongeren de bossen in voor een verfrissende wandeling.
De (on)bereikbare doelgroep
Voor Harraq is het simpel: als hij kan helpen, dan helpt hij. Hij heeft geen uren. Het is onmogelijk te zeggen wat hij tijdens zijn job en in zijn vrije tijd doet. “Het loopt allemaal in elkaar over. Maar ik beschouw het dan ook niet als werk. Het kost me geen energie. Dit is wat ik graag doe en vroeger vrijwillig deed. Er zijn mensen die hetzelfde doen, en daar nog geen dankuwel voor krijgen.”
‘Ik beschouw het niet als werk. Dit is wat ik graag doe.’
Het enige wat hem energie kost: vergaderingen. “Als ik op tien koppen moet kijken, die drie uur zitten te zeuren, ben ik leeg. Zeker als er over en niet met de doelgroep gepraat wordt. Vooral op beleidsniveau hebben ze daar talent voor.”
Wil je hem tijdens zo’n vergadering doen steigeren, dan heb je maar één zinnetje nodig: “We bereiken de doelgroep niet.” “Dan zit je gewoon niet op je plaats in het sociaal werkveld”, zucht Harraq. “Ik moet mensen niet bereiken, zij bereiken mij. Mijn whatsapp zit vol. Als ik vandaag telefoon krijg van iemand die zijn weg zoekt na een gevangenisstraf, doe ik vijf telefoontjes. Volgende week zit hier een groep van tien mensen in dezelfde situatie, samen met iemand van justitie.”
Bureaucratisch sociaal werk
Hij is hard voor collega’s die zich hebben laten inkapselen in structuren. In bureaucratische sociaal werkers. Er wordt Harraq dan ook wel eens onverdraagzaamheid verweten – niet door de doelgroep, maar door collega’s.
‘Iemand wegsturen omdat zijn vraag niet binnen mijn takenpakket valt? Dan slaap ik ’s nachts niet.’
“Ik heb niet altijd empathie voor mensen die sociaal werk louter als beroep doen. Ik vind dit missionariswerk. Als je ervoor kiest om sociaal werk te doen, dan moet het je ambitie zijn om de maatschappij elke dag een beetje beter te maken. Ik weet dat het zo een héél veeleisende job wordt. Maar als je dat niet kan, moet je het ook niet doen. Je kan ook boekhouder worden.”
Hij weet dat hij op tenen trapt, maar hij houdt zich niet in. “Collega’s leggen me soms uit waarom ze iemand niet kunnen of mogen helpen. Dan gaat het over ‘het afbakenen van taken en grenzen stellen.’ In de tijd dat zij argumenten zoeken om hun keuzes te verantwoorden, heb ik drie mensen geholpen. Ik ben sociaal werker! Iemand wegsturen omdat zijn vraag niet binnen mijn takenpakket valt? Dan slaap ik ’s nachts niet.”
Verstikkende industrie
Natuurlijk, ook Harraq moet afbakenen. Ook hij heeft maar 24 uur op een dag. “Maar als ik aan de andere kant van de tafel zit, zou ik er niet mee gediend zijn als iemand zegt: ‘Sorry, voor dat probleem moet je elders zijn.’”
‘Ik ben gemeenteraadslid. Ik dacht daar misschien een verschil te kunnen maken, maar ik zit er vaak maar een beetje bij.’
Dat bureaucratische sociaal werk, meent Harraq, creëert een groep mensen die nergens meer in gelooft. Hij verwijt het vooral de coördinatoren en beleidsmedewerkers die te ver van de realiteit staan. “Ze schrijven SWOT-analyses en SMART-doelstellingen. En ze creëren een industrie waarbij iedereen die een probleem heeft drie coaches krijgt. Ik zie dat bijvoorbeeld bij jongeren die schoolmoe zijn. Ze worden gevolgd door het CAW, CGG, OCMW, schoolbegeleiders…”
Het helpt niet, zegt Harraq, het verstikt. Hij begrijpt het niet. “Uit de opleiding sociaal werk heb ik geleerd dat je jezelf op een bepaald moment misbaar moet maken. Niet dat je een nieuwe industrie creëert.”
Politici en kabinetten
Hij kijkt even op. “Ik hoop wel dat ik hier niemand mee kwets.” Hij meent het. Zijn gedrevenheid is ook niet slecht bedoeld. Hij beseft dat velen hun steentje willen bijdragen, en op hun grenzen botsen. Laten we onze pijlen dus omhoog richten. Op het beleid. “Ik ben zelf in de lokale politiek gestapt, ben nu gemeenteraadslid (voor CD&V, red.). Ik dacht daar misschien een verschil te kunnen maken, maar ik zit er vaak maar een beetje bij.”
‘Hoe meer ik in contact kom met politici, hoe meer ik het gevoel heb dat ze in een sprookjeswereld leven.’
Geef hem dan maar de vakbondsrol. Als Harraq de kans krijgt om langs te gaan op kabinetten, laat hij die niet onbenut. “Dan maak ik van mijn tak.” En hij niet alleen. Want Harraq maakt er telkens een punt van om mensen in armoede mee te nemen. “Ik begrijp het wel, hoor: als je nooit armoede of andere problemen gekend hebt, is het moeilijk in te beelden wat anderen meemaken. Maar dat is geen excuus om het te negeren. Hoe meer ik in contact kom met politici, hoe meer ik het gevoel heb dat ze in een sprookjeswereld leven.”
Hij heeft dan ook verschillende adviezen voor het beleid. Stop ermee om sociaal werkers te overladen met registratie, bijvoorbeeld: “Velen van ons steken meer tijd in papieren dan in mensen.” Zorg er daarnaast voor dat mensen in een kwetsbare situatie nog op fysieke plekken terechtkunnen, voordat ze verzuipen in een digitale mallemolen. “Want nog heel veel mensen zijn digitaal niet mee.”
Dichtbij de mensen
Zijn belangrijkste advies: “Kom af en toe nog eens buiten, ga de straat op, praat met mensen.”
“Concreet voorbeeld: de drop-outs vertellen me: ‘Ik krijg les van leerkrachten die er zélf geen zin meer in hebben, wat verwachten jullie dan van mij?’ Heeft een minister van Onderwijs daar echt geen oplossingen voor? Hier in Limburg hebben we nog altijd problemen om mensen met migratieachtergrond voor de klas te krijgen. Er zijn geen rolmodellen.”
Hij is blij, besluit Harraq, dat hij al die boodschappen kan blijven brengen vanuit de vakbond. “Dat is onze rol. Dichtbij de mensen. Zonder dat we afhankelijk zijn van de overheid. Want veel organisaties zijn bang dat kritiek financiële consequenties zal hebben. Het is hemeltergend dat vzw’s daar beducht voor moeten zijn. Want ondertussen kan de politiek élk probleem bij het individu blijven leggen.”
Reacties [6]
Zeer herkenbare situatie, ook al ben ik inmiddels een gepensioneerde maatschappelijk werkster, heb ik steeds op een OCMW gewerkt en voerde ik mijn strijd als mijnwerkersdochter in de jaren 70 van de vorige eeuw. Momenteel heb ik me ook (beperkt) politiek geëngageerd bij Vooruit. Er zijn zoveel mensen, hulpverleners en ook politici die een andere wereld willen. Waarom lukt dit maar met piepkleine stapjes ? Opboksen tegen gevestigde kapitaalkrachtige machtssystemen is aardsmoeilijk. Toch moeten we blijven duwen tegen de poorten van het machtsbastion dat zovele mensen de mogelijkheid tot een goed leven niet gunt. Ik wens Mustafa dan ook vele collega’s die hun bureaucratisch maatschappelijk werk in vraag stellen en inruilen voor zijn methodiek.
Beste Mustafa, ik heb jou al een aantal keren ontmoet, zowel werk- als privé gerelateerd. Telkens ben ik onder de indruk van je pure zijn, je hopen energie en je rake analyses. Sociaal werk, hulpverlening, zorg,….is er eigenlijk gewoon ZIJN voor de andere(n) en onbaatzuchtig LUISTEREN. Jouw geloof in de kracht en zelfredzaamheid van ieder mens geeft hen vertrouwen om hun weg te kiezen. En dat is nou net wat jou zo typeert. Warme groet, Luc
Beste Mustafa, jouw verhaal is zo inspirerend en herkenbaar voor mij. Wij komen ongeveer uit een gezin met dezelfde achtergronden en ik heb me Godzijdank ook uit die omstandigheden kunnen uitwerken.
Ik hoop om na mijn studie (begin aan mijn derde en laatste jaar) gezinswetenschappen op dezelfde manier als jou te gaan werken. Ik ben ook iemand die graag mensen helpt en hoor ook dikwijls anderen praten over grenzen bewaken en afstand houden. Ik bewaak mijn grenzen op gebied van wat mijn krachten en tijd toelaten maar hoe kan je mensen helpen als je afstand houdt?
Helemaal mee eens dat in de zorg werken, missionariswerk is en niet louter een beroep. Ik werk al 20 jaar in de zorg en zie veel te vaak mensen die de job niet met de ambitie doen om anderen beter te maken en met weinig liefde voor hun medemensen. Van zulke dingen lig ik wel eens wakker.
Jammer dat je in Limburg woont anders kwam ik bij jou stage doen 😊
Echt een grote waardering en respect voor wat je doet!
Hafida
Topper!!!
zeer mooi artikel. ik ben 1 van de mensen die Mustafa heeft geholpen om terug actief te zijn op de arbeidsmarkt. Alsook terug positief in het leven te staan. Hij heeft er ook voor gezorgd dat ik een bepaalde bagage heb meegekregen zodat ik met veranderingen en teleurstellingen beter kan omgaan.
Waren er maar meer mensen zoals Mustafa in de wereld en zeker hier in België;
Waauw! Ik ben echt onder de indruk hiervan! Mensen als jij zouden er meer moeten zijn. Er is inderdaad niets zo onmenselijks als bureaucratie. En laat dat iets zijn waar de overheid goed in is. Ja er moeten regels zijn maar die “dat is mijn taak niet” (zeker binnen sociaal werk) demotiveert veel mensen om nog verder te gaan zoeken naar oplossingen. Mensen hebben iemand nodig die hun ECHT helpt. Chapeau voor wat je doet! Ik droom er van om mijn kost te verdienen door mensen te helpen zonder al te veel “gedoe”. Jammer genoeg moet je hier inderdaad vaak teveel papiertjes voor hebben terwijl sommige mensen zonder diploma het beter doen dan diegene die ervoor opgeleid zijn. Veel succes, je lijkt me een boeiende man!
Zeker lezen
Evi Hanssen: ‘Palliatieve zorgverleners zijn de vroedvrouwen van de dood’
‘AI biedt enorme kansen voor sociaal werk’
Monsterbrouwsel Fentanyl: ‘Ik wil het niet zien, maar kan niet stoppen met kijken’
Functionele cookies Altijd actief
Voorkeuren
Statistische cookies
Socialemediacookies