Mensen helpen als drive
Ümit Karanfil (36) is geboren en getogen Gentenaar. Hij is opgeleid als sociaal werker en na jobs als intercultureel bemiddelaar en welzijnswerker voor de provincie Oost-Vlaanderen, kwam hij in 2016 in dienst bij het OCMW Gent, intussen omgevormd tot de sociale dienst van de stad Gent.
Tot afgelopen zomer was Karanfil hoofdmaatschappelijk werker in een welzijnsbureau. Dat is een wijkgebonden dienst van het OCMW die financieel-thematische hulpverlening biedt. Zeg maar de klassiek generalistische werking van het OCMW, zoals het toekennen van financiële hulp, budgetbeheer en administratieve ondersteuning. In augustus stapte hij over naar de Dienst Werk en Activering. Daar is hij nu hoofd van het team taalcoaches.
‘Sociaal werk mag geen bandwerk worden.’
Naast zijn werk voor de stad is Ümit Karanfil ook voorzitter van de Federatie van Vlaamse OCMW maatschappelijk werkers. Die beroepsvereniging bestaat dit jaar 35 jaar. Karanfil wil ze nieuw leven inblazen: “Als Federatie willen we een volwaardige partner worden van het beleid, zeker als het gaat over de positie en de identiteit van het maatschappelijk werk binnen het lokale bestuur.”
Maar het engagement van de immer bedeesde Karanfil stopt daar niet. Hij is ook voorzitter van het Ondersteuningsteam (OTA) dat in Oost- en West-Vlaanderen de jeugdhulp cultuursensitief wil maken. Daarnaast is hij praktijklector sociaal werk aan de HOGENT.
“Studenten sociaal werk willen mensen helpen. Dat is het vuur dat hen drijft. In het coachen van medewerkers is dat ook mijn leidmotief. Of ze nu tien of twintig jaar aan de slag zijn, dat vuur moeten maatschappelijk werkers blijven voelen. Sociaal werk mag geen bandwerk worden.”
Was mensen helpen ook jouw drijfveer om sociaal werk te studeren?
“Als iemand hulp nodig heeft, dan help ik. Die drive had ik al toen ik jong was. Mijn ouders hebben allebei lang in een textielfabriek gewerkt. Als jongeling moest ik snel mijn plan trekken en veel zelf uitzoeken. Gaandeweg werd duidelijk dat ik een job wilde waarmee ik mensen kon helpen, ondersteunen en begeleiden. Al snel kom je dan uit bij sociaal werk.”
Je had ook kunnen kiezen voor een studie verpleegkunde.
“Eén van de kernwaarden van het sociaal werk is het beleidsmatig werken: dingen die je in de praktijk ziet gebeuren, op een constructieve manier proberen te vertalen naar het beleid. Die wisselwerking vind ik zo interessant aan de job van sociaal werker. En je vindt dat in weinig andere jobs. Ik denk niet dat je als verpleegkundige politiserend kan werken.”
Hoe vrij ben je als maatschappelijk werker binnen een lokaal bestuur om die politiserende rol in te vullen?
“Ik vrees dat mijn ervaring niet opgaat voor alle lokale besturen, maar in Gent is daar wel ruimte voor. Er zijn heel wat werkgroepen waar maatschappelijk werkers input leveren. En daar gebeurt vaak wel iets mee.”
‘Het is niet aan sociaal werkers om beleid te maken. Onze rol is eerder beleidsvoorbereidend. Als ik beleid wil maken dan moet ik maar in de politiek stappen.’
“Al besef ik ook dat onze input niet altijd tot resultaat zal leiden. De stad is een grote organisatie, ideeën en voorstellen passeren heel wat echelons. Niet alles geraakt tot aan de top. Bovendien moeten beleidsmakers ook keuzes maken. Daar heb ik begrip voor. Het is ook niet aan sociaal werkers om beleid te maken. Onze rol is eerder beleidsvoorbereidend. Als ik beleid wil maken dan moet ik maar in de politiek stappen.”
Je werkt sinds kort bij de Dienst Werk en Activering. Waarom deze nieuwe job?
“Het is voor mij een opportuniteit om te werken rond taal, integratie en cultuursensitieve hulpverlening. Thema’s die me nauw aan het hart liggen.”
“Ik leid een team taalcoaches. Een taalcoach begeleidt individueel of in groep cliënten voor wie het klassieke aanbod aan lessen Nederlands te hoog gegrepen is. De werking is specifiek bedoeld voor anderstalige cliënten met een leefloon die in het kader van hun activeringstraject een stage of vrijwilligerswerk doen, of werken in het statuut van artikel 60. Vaak zijn dit nieuwkomers, vluchtelingen of intra-Europese migranten.”
Het doel is doorstroom naar de arbeidsmarkt?
“Het zijn activeringstrajecten. We dompelen mensen op een zeer laagdrempelige manier onder in de terminologie van de organisatie of sector waar ze werken, stage of vrijwilligerswerk doen.”
‘Ik geef veel vertrouwen aan medewerkers.’
“Op die manier is de werkvloer niet alleen een plek om een job aan te leren, maar eveneens een omgeving waar mensen de Nederlandse taal leren. Trouwens, niet alleen de cliënt wordt hierin begeleid, ook instructeurs op de werkvloer kunnen rekenen op de ondersteuning van onze taalcoaches. Want het begeleiden van een laagtaalvaardige cliënt vraagt ook enige expertise van de zijde van de werkgever.”
“Uiteindelijk gaat het om het versterken van de cliënt. Finaal kan een cliënt uitstromen naar een betaalde tewerkstelling. In een minder positief scenario moeten we op het einde van een activeringstraject vaststellen dat bijvoorbeeld vrijwilligerswerk de hoogst haalbare optie is. Voor iedere cliënt is dit anders en het hangt nauw samen met een hele rits factoren.”
Wanneer ben jij tevreden van een werkdag?
“Dat is een moeilijke vraag. Ik ben van nature ambitieus maar heb geleerd om mijn ambities te temperen. Ik ben soms snel, soms minder snel content. Leidinggeven doe ik graag. Ik geef veel vertrouwen aan medewerkers en hou van een open feedback cultuur. Als ik iets zie of merk, dan leg ik het op tafel. Ik stimuleer medewerkers om dat ook te doen. Ik probeer hen vooral te coachen en te laten groeien.”
‘Mensen de ruimte geven om hun verhaal te doen, neemt heel wat spanning weg.’
“Zo ga ik ook om met hulpvragers. Als hoofdmaatschappelijk werker leid je een team en zie je eigenlijk alleen cliënten bij een dispuut. Het is dan belangrijk om eerst te luisteren. Mensen de ruimte geven om hun verhaal te doen, neemt al heel wat spanning weg.”
“Maar tijdens zo’n gesprek geef ik ook de realiteit weer van de maatschappelijk werker. Die is gebonden aan regels en afspraken. Als dat soort gesprekken lukt, is mijn dag geslaagd. Een conflict tussen een cliënt en zijn maatschappelijk werker mag de hulpverlening niet hypothekeren.”
Jij wil de Federatie van Vlaamse OCMW maatschappelijk werkers nieuw leven inblazen. Wat zijn je plannen?
“Er leeft op de werkvloer een zeker ongenoegen. Niet omdat maatschappelijk werkers binnen de OCMW’s hun job beu zijn, wel omdat ze te weinig erkenning voelen.”
‘Met hoe meer we zijn, hoe sterker we staan.’
“Maatschappelijk werkers worden te weinig gehoord door hun lokaal bestuur. Dat geven ze zelf aan in een bevraging die we organiseerden. Echt dramatisch was het antwoord of werkers gehoord worden op Vlaams of federaal niveau. Zeven op de tien zegt ‘nee’.”
“Nochtans zit de knowhow en expertise bij die sociaal werkers. Betrek hen bij het voorbereiden en uitwerken van beleid. Als voorzitter wil ik de vertaalslag maken van wat leeft bij maatschappelijk werkers naar beleidsmakers op alle niveaus.”
Hoeveel leden hebben jullie?
“Bij de Vlaamse lokale besturen zijn ongeveer 5.000 maatschappelijk werkers actief. Eén op vijf is lid van de Federatie. Bij deze een oproep: word lid! Het aantal leden bepaalt het gewicht van onze stem. Met hoe meer we zijn, hoe sterker we staan.”
Uit jullie bevraging blijkt dat maatschappelijk werkers hun job boeiend en uitdagend vinden, maar evenzeer erg complex en lastig. De hoge werkdruk is thema nummer één.
“De meeste maatschappelijk werkers zijn loyaal, gedreven, creatief en hebben een grote draagkracht. Maar de wereld is complexer geworden en daar botsen maatschappelijk werkers op. Het maakt dat de werklast in het OCMW, los van het aantal dossiers, enorm is toegenomen.”
‘De wereld is complexer geworden en daar botsen maatschappelijk werkers op.’
“Vroeger had je nog eenvoudige hulpvragen. Iemand had een tegenslag en vroeg enkel om een huurwaarborg. De cliënt kreeg de borg en het dossier werd afgesloten. Een maatschappelijk werker die vandaag een hulpvraag verwerkt, krijgt veelal een waaier aan problemen en vragen over zich heen.”
“Cliënten zoeken huisvesting, hebben schulden, zitten zonder werk en hun administratie is een puinhoop. Veel kwetsbare mensen kampen ook met psychosociale vragen. Bovendien onderschat de buitenwereld de digitale kloof. Alles gebeurt online, maar veel cliënten zijn niet mee. Ook dat verhoogt de werkdruk.”
“Wat ons werk ook lastig maakt, is de verkokering van de hulpverlening. We moeten ons als sociale professionals toch de vraag stellen hoe solidair we onderling zijn. We blijven cliënten naar elkaar doorverwijzen, van de ene dienst naar de andere. Maar cliënten hebben niets aan een batterij hulpverleners die elk hun ding doen en slechts een deel van de problemen aanpakken. Voor cliënten is dit nefast.”
Die kritiek op de hulpverlening gaat al lang mee. Zie jij ergens een quick win?
“Een trajectbegeleider die de cliënt over al die diensten en organisaties heen volgt, kan helpen. Ik denk dan aan een vaste vertrouwenspersoon die de regie in handen heeft en mee zorgt voor de opvolging. Zo blijft het hulptraject voor cliënten behapbaar. Of dit realistisch en betaalbaar is, weet ik niet. Maar het zou zeker een stap vooruit zijn.”
“Niet alle cliënten gaan dat nodig hebben. Er zijn sterke cliënten die erin slagen om verschillende balletjes in de lucht te houden. Maar niet iedereen kan dat.”
Het gebrek aan erkenning en het gevoel niet gehoord te worden, leeft bij veel sociaal werkers. Waarom geen beroepsvereniging die alle sociaal werkers vertegenwoordigt?
“Ik weet dat het een vraag is die leeft. Er waren premature plannen bij de Federatie om te evolueren naar een brede beroepsgroep, maar gezien onze beperkte draagkracht – wij draaien op vrijwilligers – is dit nu niet onze prioriteit.”
“Om de identiteit van het sociaal werk te versterken, kijk ik ook naar het Vlaams Platform Sterk Sociaal Werk. Dat is een uitgelezen kans om expertise uit te wisselen en partnerschappen te sluiten. Zo kunnen we sociaal werkers versterken, maar het heeft ook impact op cliënten. Ik geloof daar heel sterk in.”
In je vrije tijd ben je ook voorzitter van het Ondersteuningsteam in Oost- en West-Vlaanderen (OTA). OTA wil dat cultuursensitief handelen integraal deel uitmaakt van de jeugdhulp.
“Ik vind dat zeer belangrijk. OTA probeert organisaties en begeleiders in de jeugdhulp te ondersteunen en te sensibiliseren. Dat coachen in het omgaan met de superdiverse samenleving is belangrijk.”
‘Voor te veel hulpverleners is cultuursensitief werken iets vrijblijvend.’
“Hoe kijk je als hulpverlener naar jongeren met migratieroots? Hoe ga je om met gezinnen met een vluchtverleden? Op welke manier introduceer je cultuursensitief handelen in de hulpverlening? Kan je je methodiek aanpassen? Hoe kan je werkgever je daarin ondersteunen?”
“Voor te veel hulpverleners is cultuursensitief werken iets vrijblijvend. Ze nemen het op als ze tijd en ruimte hebben, en als het hen niet in de war brengt. OTA wil dat patroon doorbreken. Want hulpverlening op maat betekent dat je rekening houdt met de kwaliteiten en beperkingen van je cliënt. De achtergrond van cliënten is daar een element van, net zoals je rekening houdt met een psychische kwetsbaarheid of een handicap.”
“Cultuursensitief werken moet een dwingend kwaliteitscriterium worden in elk hulpverleningsplan in de jeugdhulp. En eigenlijk niet alleen daar. Cultuursensitief werken moet deel uitmaken van het DNA van sociaal werk. Maar daar zijn we nog lang niet.”
Het ontbreekt blijkbaar aan elke sense of urgency. Maakt dat gebrek aan daadkracht van het sociaal werk je niet boos?
“Ik ben soms kwaad, maar ik laat dat achter mij zodra ik aan tafel zit. Van nature ben ik iemand die luistert naar de tegenstander. Ik geloof in partnerschappen en je kan geen partnerschappen sluiten als je start met kwaad te zijn. Pas door naar elkaar te luisteren kan je naar elkaar toe groeien.”
Je bent geen activist.
“Ik ben wel activistisch in mijn ideeën en de dingen waarvoor ik wil gaan. Maar ik ben realistisch in de manier waarop ik die wil waarmaken.”
“Activisten alleen zullen de wereld niet veranderen. Al moet je af en toe wel een statement maken om dingen scherp te stellen. Je hebt actie nodig om je punt te maken en dan heb je strategie nodig om je punt binnen te halen. Het zullen kleine stappen zijn en het gaat zeer traag, maar op termijn is dat de enige manier om vooruitgang te boeken.”
Ik voel tijdens dit hele gesprek geen greintje cynisme bij jou. Ofwel toon je het niet.
“Ik heb mijn cynische momenten, maar die kan ik snel omzetten in iets positief. Met cynisme kom je niet ver. Wanneer het cynisme bij mij zou beginnen overheersen, ben ik in het sociaal werk niet meer op mijn plaats. Dan wordt het tijd voor iets anders. Maar daar ben ik nog niet.”
Reacties [2]
De federatie van Vlaamse OCMW Maatschappelijk Werkers kan een belangrijke signaal functie hebben. Ik mis wel de echte verontwaardiging over het leven in armoede, het te lage leefloon. Alles is politiek of het nu beleidsvoorbereidend werken is of activisme is het is én én. Zoals Bea Cantillion recent heeft gezegd de welvaartstaat heeft de armoedeproblematiek niet opgelost. Ook de federatie dient de nadruk te leggen op structurele oplossingen zoals het automatische toekennen van rechten, een welvaartgarantie enz.
De Federatie van OCMW-maatschappelijk werkers kan meer impact hebben naarmate ze meer leden telt. Bij deze een warme oproep! Meer info op de website van de Federatie.
Zeker lezen
Evi Hanssen: ‘Palliatieve zorgverleners zijn de vroedvrouwen van de dood’
‘AI biedt enorme kansen voor sociaal werk’
Monsterbrouwsel Fentanyl: ‘Ik wil het niet zien, maar kan niet stoppen met kijken’
Functionele cookies Altijd actief
Voorkeuren
Statistische cookies
Socialemediacookies