Achtergrond

Steunfiguren voor jongeren: ‘Zoek niet te ver, ze zijn er al’

Helene Cappelle, Nele Cox

Jongeren in de jeugdhulp hebben recht op steunfiguren die voor hen klaarstaan. Hoe leg je als hulpverlener verbinding met deze belangrijke mensen in het leven van jongeren? Onderzoekers geven zes concrete tips.

© Unsplash / Yingchou Han

Van vertrouwenspersoon naar steunfiguur

Jongeren in de jeugdhulp hebben recht op een zogenaamde ‘vertrouwenspersoon’. Deze volwassene geeft raad en advies bij belangrijke beslissingen en helpt de belangen van de jongere te verdedigen. Dit recht is vastgelegd in het decreet over de rechtspositie van de minderjarige in de jeugdhulp.

‘Het formele statuut van vertrouwenspersoon schrikt af.’

Maar in de praktijk is werken met een vertrouwenspersoon nog niet ingeburgerd. Het formele statuut van een vertrouwenspersoon lijkt af te schrikken, zowel voor de jongere, voor kandidaat-vertrouwenspersonen als voor de hulpverlening.

Informele ‘steunfiguren’ zijn daarom een interessant alternatief. Hoe kijken jongeren, hulpverleners en jeugdhulporganisaties naar steunfiguren? Het Expertisecentrum Sociale Innovatie (VIVES Kortrijk) onderzocht bestaande visies en praktijken. Ze spraken met jongeren, hulpverleners en leidinggevenden van organisaties in de jeugdhulp.

Wat is ‘steun’ voor jongeren?

Vraag je het aan jongeren zelf, dan betekent steun vooral emotionele steun. Een steunfiguur is iemand die ze vertrouwen. Iemand die met hen praat en advies geeft als ze daar nood aan hebben. Of zoals een jongere het mooi verwoordde: “Er zijn, maar ook goede raad geven. Of gewoon luisteren. Helpen met papieren. Maar als ik aan steun denk, denk ik vooral aan het emotionele.”

Dit impliceert dat je steunfiguren zowel in het persoonlijke als het professionele netwerk van jongeren kan vinden. Het staat dus los van de rol die iemand vervult. Het kan gaan om familie, buren, vrijwilligers, hulpverleners of vrienden. De jongeren maken geen onderscheid in leeftijd.

In de praktijk zien we dat jongeren vaak meerdere steunfiguren hebben. Afhankelijk van de nood of de vraag, zoeken ze het antwoord bij andere mensen. Voor jongeren gaat het dus veeleer om een aaneenschakeling van verschillende mensen dan om één centrale figuur. Bovendien veranderen hun steunfiguren doorheen de tijd.

Hoe hulpverleners het zien

Ook hulpverleners hebben ideeën over wie steunfiguren precies zijn. Zij denken bij voorkeur aan een volwassene die een langdurig engagement aangaat tegenover een jongere. Die kijk op steunfiguren staat in sterk contrast met hoe jongeren het zien: meerdere personen die wisselen doorheen de tijd.

‘In mijn hoofd had de jongere een vaderfiguur nodig, maar de jongere had daar geen behoefte aan.’

Hulpverleners zijn zich bewust van de valkuil om vanuit hun eigen opvattingen over wat goed is voor de jongere te handelen. Dat kan zorgen voor een te enge invulling over wie best een steunfiguur is.

“In mijn hoofd had de jongere een vaderfiguur nodig”, herinnert een hulpverlener zich. “Maar de jongere zei: ‘Nee, daar heb ik geen behoefte aan, ik wil gewoon niet alleen zijn. Ik wil als ik alleen ga wonen niet eenzaam zijn.’”

Confronterend

Aan de slag gaan met steunfiguren is niet altijd eenvoudig. Soms zijn er in het netwerk wel betekenisvolle personen aanwezig, maar krijgen hulpverleners van de jongere niet het mandaat om hen te contacteren. Maar ook ouders zitten soms dwars.

Tegelijk is het een confronterend thema om aan te snijden. Wanneer jongeren achttien worden, hebben ze vaak het gevoel dat ze het alleen moeten aankunnen. Als je dan begint over steunfiguren of hun netwerk, lijkt het alsof je insinueert dat ze het niet alleen kunnen. Ook ouders kunnen het thema van steunfiguren aanvoelen als kritiek dat zij niet volstaan, dat er andere mensen nodig zijn.

‘Werken rond steunfiguren vraagt tijd.’

Het thema is ook niet voor elke jongere even bevattelijk. Zeker bij jongeren met een beperking is het niet eenvoudig om te duiden waarover het precies gaat. Maar ook bij andere jongeren is het een moeilijk onderwerp om echt vast te pakken.

Werken rond steunfiguren vraagt met andere woorden tijd. Je moet tijd investeren om het netwerk te betrekken, maar ook geduld hebben. Je kan het niet snel even aanpakken. Daarom krijgt het werken met steunfiguren in de praktijk vaak onvoldoende aandacht.

Hoe pak je het werken rond steunfiguren als hulpverlener of jeugdhulporganisatie nu best aan? Uit ons onderzoek destilleren we zes concrete tips.

1. Zoek het niet te ver en maak het niet te groot

Een steunfiguur is iemand die je vertrouwt en die er kan zijn wanneer je het nodig hebt. Niet meer, niet minder. Het kan gaan over verschillende mensen, afhankelijk van het thema en de levensfase van de jongere. Geef in het hulpverleningstraject ruimte aan mensen waar de jongere zich goed bij voelt.

We willen vaak op zoek gaan naar dé steunfiguur, maar realiseer je dat steunfiguren niet gezocht moeten worden, ze zijn er al. Jongeren durven de vraag naar extra ondersteuning niet altijd te stellen.

De bevraagde jongeren zien in het verstevigen van het aanwezige netwerk een rol voor de hulpverlening. Verduurzamen van het bestaande netwerk vinden ze belangrijker dan het uit te breiden. “Ik heb maar een selectief aantal personen die ik zie als steunfiguren en ik wil dat ook zo houden”, zei een jongere.

2. Ga in gesprek en zet je voelsprieten op

Aandacht voor het netwerk is een basishouding. Wees alert voor wie belangrijk is voor de jongere. Vertrek van wat steun is voor de jongere, en durf erover te praten. Tools kunnen zorgen voor ondersteuning, maar alertheid voor steunfiguren gaat vooral over kijken, zien en verbinding maken. Vaak zijn de opportuniteiten er wel, maar je moet ze opmerken.

‘Alertheid voor steunfiguren gaat vooral over kijken, zien en verbinding maken.’

Jongeren hebben soms moeite met steun vragen, maar die schroom is er ook bij hulpverleners: “Kan ik dat engagement wel verwachten van iemand?” Durf betekenisvolle relaties bevragen. Steun hoeft voor de jongeren geen grootse engagementen in te houden: present zijn, daar begint het mee. Met de idee: “Ik wil die persoon daar niet mee belasten”, kom je niet ver.

3. Zet je deuren open

Jongeren geven duidelijk aan dat steunfiguren niet verbonden zijn aan een specifieke rol. Ze kunnen hulpverleners uit het heden en verleden zien als steunfiguur. Maar evengoed een vrijwilliger, buur of buddy.

Wil je verbinding maken met het netwerk, sta er dan ook letterlijk voor open: geef hen het gevoel dat ze belangrijk en welkom zijn.

Er is veel goodwill in de jeugdhulp om belangrijke mensen in het leven van de jongere mee te nemen in begeleiding, maar veel organisaties zijn nog zoekend. Vaak is niet duidelijk wie hiervoor de verantwoordelijkheid moet nemen. De screening naar steunfiguren gebeurt dan ook ad hoc. Zo blijven veel kansen onbenut.

Samenwerken met andere mensen rond de jongere, uit het heden, verleden en de toekomst moet veel structureler dan in de meeste organisaties nu het geval is. Werken met steunfiguren gaat immers over relationele continuïteit: wie stond, staat en zal rond de jongere staan?

4. Ook een hulpverlener kan steunfiguur zijn

Als hulpverlener werk je aan vertrouwen in de relatie met de jongere. Je bent er voor de jongere en ondersteunt hem op verschillende terreinen. Werken aan steunfiguren kan dan paradoxaal aanvoelen: door vertrouwen te creëren, installeer je soms jezelf als steunfiguur. En wat dan?

‘Door vertrouwen te creëren, installeer je soms jezelf als steunfiguur. En wat dan?’

Tijdens de begeleiding wordt de hulpverlener als steunfiguur niet als een probleem gezien. Pas als de begeleiding op zijn einde loopt, duiken er vaak vragen op: “Is het wel professioneel? Ik kan toch niet met elke jongere blijven meeggaan? Wat als de volgende voorziening mij niet toelaat?”

We stellen vast dat hier weinig kader rond bestaat. Vaak wordt het overgelaten aan de hulpverlener. Organisaties moeten hulpverleners in deze dubbele positie ondersteunen door het bespreekbaar te maken en er een helder kader voor te creëren.

5. Geef tijd en ruimte, maar laat niet los

Werken met steunfiguren kost tijd. Je kan niets forceren, het tempo van de jongere en zijn netwerk volgen is cruciaal. Maar wanneer er wat tijd over gaat, dreigt het topic in de vergetelheid te raken. Vaak wordt bij de start van een begeleiding wel een ecogram of genogram gemaakt, maar die verdwijnt nadien al snel in de kast.

‘Werken met steunfiguren kost tijd.’

Respecteer dus het tempo van de jongere, maar laat het onderwerp niet los. Door af en toe informeel te vragen naar de relatie met belangrijke personen, worden deze relaties voor de jongere al levendig gehouden.

Denk daarom als organisatie na hoe je tijd en ruimte kan vrijmaken voor het werken rond steunfiguren. Zorg dat het in de kernopdracht staat van hulpverleners.

6. Sloop die muren om je heen

Werken rond steunfiguren zal voor hulpverleners een uitdaging blijven. Er zijn geen kant-en-klare oplossingen voorhanden. Toch kan een organisatie heel wat doen om drempels te verlagen. Te beginnen bij een duidelijke visie en een open organisatiecultuur.

Voorzie coaching en tools voor begeleiders. Haal externe expertise binnen, bijvoorbeeld door Lus vzw, Eigen Kracht Centrale (EKC) of Dienst Ondersteuningsplan (DOP). Dat kan hulpverleners motiveren het niet te zien als extra werk, maar als een meerwaarde voor de jongeren.

Wissel ervaringen uit met andere jeugdhulporganisaties. Want wanneer het geloof in het recht op een netwerk groter is dan de drempels om dit te realiseren, zijn we al een heel eind op weg.

Reacties

We zijn benieuwd naar je mening!
Blijf hoffelijk, constructief en respectvol

 

Elke reactie wordt gemodereerd. Lees hier onze spelregels. Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd.