Anja wordt bijna 18 en ziet haar verjaardag met enige nervositeit tegemoet. Ze is al een tijdje door de jeugdrechtbank in een voorziening geplaatst, maar op haar 18de wil ze begeleid zelfstandig gaan wonen.
Anja staat op een wachtlijst. Ze wil ook graag dat de begeleiding door haar consulent wordt verder gezet.
Zowel de Nederlandse kinderombudsman als de Engelse Children’s Rights Commissioner schreven recent een rapport over jongeren als Anja. Zo suggereert de kinderombudsman in ‘Ik kan het (niet) zelf’ om al op zestien jaar met het opstellen van een hulpvoortzettingsplan te starten. De Engelsen stellen voor dat jongeren de kans krijgen om tot hun 25ste in de jeugdzorg te blijven.
Meer moeilijkheden
Die aandacht voor het moment waarop 18-jarigen de jeugdzorg verlaten is er niet zomaar. De overgang naar volwassenheid verloopt niet altijd even rooskleurig. Jongeren met een geschiedenis in de jeugdzorg doen het relatief minder goed dan leeftijdsgenoten die bij hun ouders opgroeien.
‘Jongeren met een geschiedenis in de jeugdzorg doen het relatief minder goed.’
Al is het onderzoek over deze groep kinderen en jongeren nog eerder beperkt, toch valt op hoe ze doorgaans meer moeilijkheden ervaren met school, het werk, het regelen van financiën, het vinden van een huis en een plek in de samenleving.
Jeugdhulp 2020
Vlaamse jongvolwassenen verschillen in deze niet van hun Nederlandse en Engelse leeftijdsgenoten. De Vlaamse overheid lijkt zich hiervan bewust. Zo staat in het Actieplan Jeugdhulp 2020: “Tegen 2020 vinden cliënten van de jeugdhulp die vervolgondersteuning nodig hebben als meerderjarige, naadloos aansluiting bij de volwassen hulpverlening”.
Men somt meteen een aantal concrete initiatieven op. De laatst betrokken jeugdhulpaanbieder moet contact blijven houden wanneer de jongere niet onmiddellijk terecht kan bij het zorgaanbod of de begeleiding die het best gepast is. Tegelijk is het de bedoeling de Centra Algemeen Welzijnswerk te versterken om de begeleiding van de minderjarigheid naar de jongvolwassenheid mogelijk te maken.
Tandem
Het Vlaamse beleid is er zich blijkbaar van bewust dat nogal wat problemen waarmee jongeren kampen die de jeugdzorg verlaten, structureel zijn. De actuele tekorten op vlak van huisvesting worden duidelijk erkend. Er is tegelijk een duidelijk appel aan de zorg- en begeleidingsverantwoordelijken om de jongeren bij te staan.
‘De actuele tekorten op vlak van huisvesting worden erkend.’
Ideaal vormen jeugdhulpverleners een tandem met een aanbieder van volwassen hulp. Deze tandemwerking lijkt een interessant concept, op voorwaarde natuurlijk dat de aanbieders van volwassen hulp er ook effectief zijn.
Gedeeld engagement
Het gedeelde engagement tussen hulpverleners is een belangrijk idee binnen Integrale Jeugdhulp. Voor jongeren die de jeugdzorg verlaten is het belangrijk om dit door te trekken. Maak dus werk van een gedeeld engagement tussen jeugd- en volwassen hulp. En leg de focus in het verzekeren van toegang tot huisvesting, onderwijs, werk en financiële ondersteuning.
Het OCMW wordt dan een belangrijke partner. De ervaringen van minderjarigen en jongvolwassenen met het OCMW lopen sterk uiteen. Dat blijkt uit de signalen die het Kinderrechtencommissariaat hierover krijgt. Zo is het voor niet begeleide minderjarige vreemdelingen vaak niet evident om aanspraak te maken op een leefloonequivalent.
‘In grote OCMW’s zou een aparte jeugddienst interessant zijn.’
Steden en gemeenten waar het OCMW ogen en oren heeft voor de kwetsbare positie waarin jongeren soms verkeren, maken het verschil. In grote OCMW’s zou een aparte jeugddienst interessant zijn. Deze dienst kan dan initiatieven nemen om de naadloze overgang van jeugdzorg naar andere vormen van begeleiding en ondersteuning te vergemakkelijken.
Veilige vleugels
Al zal de overgang naar de jongvolwassenheid wel nooit helemaal naadloos zijn. De meeste kinderen en jongeren in Vlaanderen kennen een vrij zorgeloos bestaan. Ze vliegen met veilige vleugels. En al verliezen ze af en toe wat van hun pluimen, de grond waarop ze kunnen landen geeft ze doorgaans genoeg houvast.
Het is onze opdracht om dit voor alle kinderen en jongeren mogelijk te maken: vliegen, pluimen verliezen en tegelijk ‘stevige poten’ krijgen om zo telkens opnieuw weer veilig te kunnen landen.
Reacties [4]
Een goede column maar… deze had even goed twintig jaar geleden geschreven kunnen worden.
Wijlen minister Lenssens beloofde dat de geïnstalleerde voortgezette hulpverlening, naar aanleiding van de meerderjarigheid op 18j, tijdelijk zou zijn. In afwachting van de verdere uitbouw van de jong volwassen hulpverlening. Met name de versterking van het algemeen welzijn. In verschillende memoranda, en nota’s pleitte het toenmalige comité bijzondere jeugdzorg, lang voor de integrale jeugdhulp, voor investeringen in de jongvolwassenen hulpverlening én versterking van algemeen welzijn.
Zucht, niets nieuws onder de zon dus.
De laatste hulpverlener zal ook voor de jong volwassene de contactpersoon blijven binnen de integrale hulpverlening…
Laat ons ernstig zijn, wie gelooft er in dit theoretisch mooi klinkend sprookje.
De Ocmw’s doen reeds veel via de contracten voor -25j, activering, twerkstelling. Maar tegelijkertijd staan deze projecten onder druk, en wordt het door de besparingen, nog méér dan vroeger quasi, onmogelijk om met een leefloon, een menswaardig leven uit te bouwen.
Dus meer middelen voor het het Caw, en Ocmw, vooral dan naar tewerkstellingsprojecten en een menswaardig leefloon.
Minder woorden, maar meer concrete sociale acties, die verder gaan, dan éénmaal per jaar een wit laken buiten te hangen. Daarom is SWAN een zeer goed initiatief, op voorwaarde dat dit geen zoveelste praatbarak wordt, maar een echte gangmaker, voor concrete sociale acties.
We herkennen in deze column, en ook de reacties erop geven dat aan, heel wat van onze drijfveren waarmee we anderhalf jaar geleden van start zijn gegaan om een daadwerkelijk antwoord te formuleren op de geschetste problematiek.
Ook wij stellen vast dat jongeren binnen onze voorziening, eens 17 of 18 geworden en mogelijks via een passage langs een Trainingscentrum voor Kamerwonen (TCK), de uitdaging aanvoelen op eigen benen te willen staan en de wijde aantrekkelijke wereld binnen te stappen. Latere navraag bij dezelfde jongeren schetst echter een meer verknipt en complexer wereldbeeld dan eerder was verhoopt. Het idee dat… “de laatst betrokken jeugdhulpaanbieder contact moet blijven houden wanneer de jongere niet onmiddellijk terecht kan bij het zorgaanbod of de begeleiding die het best gepast is”, wordt vaak genoeg bevestigd tijdens deze gesprekken. De hierbij bekomen informatie staat niet alleen leuk in de statistieken maar is bruikbaar om de TCK-werking bij te sturen en vormt een aanwijzing om de voorbereiding op zelfstandig wonen vroeger te starten.
Maar daarmee verander je niets aan de vaststelling an sich. In contacten met meerdere plaatselijke OCMW’s herkennen we hetzelfde signaal en worden we geconfronteerd met de machteloosheid om vanuit een OCMW een antwoord te bieden aan de complexer wordende jongvolwassenproblematiek.
Door het vormen van een “tandem” met OCMW’s en de provincie Antwerpen heeft Jeugddorp het initiatief Kaizen sinds februari 2014 een eerste vorm kunnen aanmeten.
Kaizen is een werkvorm waarbij we jongvolwassenen van 18 tot 25 jaar intensieve begeleiding aanbieden. Residentieel maar evenzeer ambulant en mobiel.
Nu anderhalf jaar later is het mogelijk om een eerste reeks vaststellingen te distilleren. Het hulpverleningsaanbod voor eenzelfde doelgroep is heel divers georganiseerd. De actoren in de verschillende sectoren weten nog maar heel weinig van elkaars doen en laten, mogelijkhedne en beperkingen. Vormen van een “tandem” met CAW, CGG, VAPH, huisvestings- en tewerkstellingsdiensten, vrijwilligerswerking,… is absoluut nodig en dient aangemoedigd te worden.
Hulpverleners laten zich wel eens vaker verleiden tot het reduceren van hulpverlening tot zorg. De diverse hulpverleningsvragen zijn inderdaad zo complex dat een doorgedreven simplificatie alles beter hanteerbaar maakt. De grens tussen minder- en meerderjarigheid dreigt hierbij te vervagen. Een tweevoudige vraag springt hierbij in het oog. Wat maakt deze hulpverlening zo anders en waar liggen de punten van overeenkomst? Of nog “een zelfde aanpak maar toch anders?” Dit brengt ons meteen ook bij een steeds terugkerend dilemma, dat van kwetsbaarheid tegenover verantwoordelijkheid. Eens meerderjarig wordt je ook geacht verantwoordelijk te zijn voor je eigen leven, zich kwetsbaar voelen en tonen is hier vaak uit de boze zodat je hier ook moeilijk mee weg kunt. Dit dilemma leeft ook bij de hulpverlener. Door het eigenaarschap over de hulpverlening in handen te laten van de cliënt stelt de hulpverlener zich kwetsbaar op ten aanzien van de samenleving. Tenslotte speelt het “eigen schuld dikke bult”-fenomeen zeker niet in de kaart van deze doelgroep. Daar waar de samenleving zich nog verantwoordelijk voelt voor de minderjarigen, tot 18 jaar, toont deze zelfde samenleving een vermanend vingertje wanneer niet kan worden voldaan aan de maatschappelijke verwachtingen.
Bij de opstart van Kaizen vreesden we enigszins overvraagd te worden door de te snelle uitstromers uit de bijzondere jeugdzorg. Niets is minder waar. Het lijkt wat voorbarig om hiervoor alle verdiensten op het quorum van de georganiseerde jeugdhulp bij te schrijven. Toch, we mogen terecht trots zijn op alle mogelijke initiatieven die er groeien vanop de werkvloer om hulpverlening op een niveau te tillen waarop gepaste hulpverlening terecht komt waar hij thuishoort.
Enerzijds: er zijn heel wat methodieken en initiatieven gesneuveld in de voorbij decennia die een nieuwe adem verdienen: eigen kracht conferenties, het EI (eigen initiatief) van het teloorgegane Toekan VZW, peter en meterschap van burgers-vrijwilligers voor jongeren uit de bzw…. We moeten het water niet telkens opnieuw uitvinden, tijdens de zoveelste conferentie, maar gewoon doen!
Anderzijds: er is een grens aan de maakbaarheid van de mens. De hyperindividualisering van keuzes en risico is een valkuil voor quasi iedereen, en meer nog voor kwetsbare of gekwetste jonge mensen. Het opnemen van verantwoordelijkheid door een individu kan maar gebeuren voor zover voldoende krachten, menselijk kapitaal, capabiliteit aanwezig zijn. Dus pleit ik voor bemoeizorg. En voor een onvoorwaardelijke solidariteit met de ‘economisch nuttelozen’, want daar komen er steeds meer van. De echte paradigma shift zit in het herdenken van de mogelijkheden tot identiteitsverwerving. Het zit in het verwezenlijken van sociale grondrechten op basis van burgerschap ( het deel zijn aan een gemeenschap) en niet op basis van sociaal economisch nut ( rechten uit arbeid). De middenklasse wil wel minder armoede, maar er niet echt voor betalen, tenzij voor de ‘deserving poor’… Tja?
Ik ben zelf een ervaringsdeskundige, en ik zou ook wel eens gehoord willen worden, zeker omdat ik als sociaal ondernemer in de eerste linies van het slagveld sta…
Voor jongeren uit de jeugdhulp die nood hebben aan verdere begeleiding in de volwassenhulpverlening, verloopt de overgang vaak zeer moeizaam.
We weten ondertussen met z’n allen dat jongeren met een geschiedenis in de jeugdzorg het relatief minder goed doen dan leeftijdsgenoten die bij hun ouders opgroeien.
Als hier dan nog een mentale beperking met bijkomende moeilijkheden (hechtingsstoornis, ADHD, autisme, gedragsmoeilijkheid, psychische problemen…) aan gekoppeld is, begrijp je dat deze jongeren meer tijd nodig hebben om veilig uit te vliegen.
In een doorsnee gezinssituatie leren jongeren stapsgewijs verantwoordelijkheden te dragen die bij hun leeftijd passen.
Langzaam aan worden ze losser gelaten en leren ze beslissingen te nemen en de gevolgen van hun keuzes te dragen.
Bij de ene gaat dit wat trager dan bij de andere, maar meestal zijn er geen noemenswaardige problemen.
Voor jongeren met een mentale beperking gecombineerd met extra moeilijkheden verloopt dit verhaal helemaal anders.
Zij leren trager om te gaan met getrapte verantwoordelijkheden, wat zich vooral doet voelen wanneer ze op eigen benen willen staan.
Deze jongeren zijn vaak meesters in het verbergen van hun beperking(en).
Ze zullen niet snel toegeven en accepteren dat ze langzaam leren of niet echt handig zijn in sociale situaties.
Vaak ook verbloemen zij hun beperking door maar snel aan te geven dat iets begrepen is of door te zeggen dat ze een opdracht heel goed aankunnen.
Zij moeten daardoor voortdurend op hun tenen lopen en dat brengt extra stress (+ ontplofgedrag) met zich mee.
Dan vallen ze plots door de mand en worden ze geconfronteerd met hun minder kunnen en het niet aankunnen.
Zonder goede voorbereiding komen ze van een veilige structuur terecht in een ongestructureerde buitenwereld die heel wat zelfredzaamheid van hen verwacht.
Jongvolwassenheid is een kwetsbare levensfase, met (levens-)belangrijke keuzes in een transitie naar onafhankelijkheid op financieel en sociaal gebied.
Jongeren met een normale ontwikkeling doorlopen meestal moeiteloos deze levensfase, maar er is een steeds groter wordende groep maatschappelijk kwetsbare jongeren, die het uiterst moeilijk hebben en met problemen kampen die hun verdere levensloop hypothekeren.
Omdat maatschappelijke kwetsbare jongeren meestal weinig familiale en sociale bindingen hebben, hebben ze vaak minder -of zo goed als geen- ondersteunende netwerken
Jongvolwassenen stellen zich vragen van verschillende aard: blijven schoollopen of gaan werken of een dagbesteding, al dan niet zelfstandig gaan wonen maar wat dan met een inkomen, wat met de wachtlijsten, vlieg ik de straat op?
De Engelsen stellen voor dat jongeren de kans krijgen om tot hun 25ste in de jeugdzorg te blijven.
Dit is inderdaad de beste keuze!
Zo worden deze jongvolwassenen via jongvolwassenwerking (17-25 jaar) gerust gesteld : hier is je thuis, hier ben je veilig, wij gaan voor je zorgen (via bijvoorbeeld studio-wonen).
Zorg op maat dus: de ene zal vlugger rijp zijn als de andere en wellicht vroeger uitvliegen.
Ik wees reeds eerder op het gebrek aan aangepaste begeleidingsvormen voor de groep jongeren en jongvolwassenen (17-25j met een lichte/matige mentale beperking met bijkomend problematisch gedrag.
Deze jongeren hebben nood aan kansen om hun zelfstandigheid te ontwikkelen, maar steeds stapsgewijs op maat en met duidelijke grenzen en kaders.
Door mij werd verschillende maal minister Jo Vandeurzen en alle volksvertegenwoordigers van de commissie Welzijn, Volksgezondheid en Gezin aangeschreven.
Maar de resultaten blijven uit!
Worden de zogenaamde ‘rechten voor personen met een handicap’ soms niet als voorwendsel gebruikt om te bezuinigen?
Er worden nieuwe eisen aan onze jongeren en jongvolwassenen gesteld die ze soms niet of nauwelijks aankunnen.
Aan deze jongvolwassenen wordt gevraagd om actieve, mondige, sociaal competente en tolerante burgers te worden die zich kunnen handhaven en manifesteren in een maatschappij met nieuwe bestaansrisico’s.
Ze moeten op basis van eigen keuzen en zelfregie, verantwoordelijkheden nemen.
In deze minder voorspelbare wereld kan de stabiliteit en stressregulatie in het gedrang komen als jongeren deze zelfregie niet aankunnen.
Er wordt veel gepraat over “inclusief denken”, maar in onze samenleving blijven we dag na dag mensen die over minder mogelijkheden beschikken aan de kant schuiven.
De valkuil van het actief burgerschap is dat het niet door iedereen verwezenlijkt kan worden, waardoor er nieuwe vormen van uitsluiting gecreëerd en versterkt kunnen worden.
Niet al de jongvolwassenen met een verstandelijke beperking bezitten de mogelijkheid om autonoom te kunnen kiezen voor de beste zorg.
Het is geen evidentie voor deze jongvolwassenen om hun behoeften om te zetten in een begrijpelijke vragen voor de hulpverlening.
De idee van zelfsturing met een eventuele minimale ambulante begeleiding is uiteraard mooi, lijkt modern en vertrekt vanuit de emancipatorische gedachte.
Hierbij werd het beleid geïnspireerd door de paradigmashift van het VN-verdrag inzake de rechten voor personen met een handicap.
Dat manifest bevat de volgende elementen: de garantie van een gepaste zorg op maat, een unieke zorgzwaarte-inschaling, uitgaande van de persoon met een handicap en zijn netwerk, een gepersonaliseerd ondersteuningsplan, keuzerecht en eigen regie, en afstemming en diversificatie van het aanbod.
De maatschappelijke context waarin de Vlaamse Overheid zorg en ondersteuning organiseert, evolueert snel.
Dat geldt bij uitstek voor de zorg voor en ondersteuning van personen met een beperking.
Centrale trend daarbij is het versterken van de zorg- en ondersteuningsregie door de persoon met een handicap zelf en zijn omgeving, zodat die zorg op maat krijgt in een maximaal inclusieve samenleving.
Het burgerschapsparadigma is een reactie op de paternalistische visie op de relatie hulpverlener/cliënt.
In de paternalistische visie gaat de aandacht uit naar de deskundigheid van de hulpverlener zonder al te veel inspraak van de cliënt.
Dankzij een goede opleiding en specifieke competenties weten de hulpverleners wat goed en zelfs het best is voor de cliënt.
De emancipatorische visie houdt een perspectiefwisseling in: de nadruk komt te liggen op de cliënt.
De hulpverlener beslist niet meer zomaar in de plaats van de cliënt.
Hij biedt informatie en mogelijkheden aan, waarna de cliënt vrij keuzes kan maken.
Het emancipatorisch paradigma wordt voortgezet in het paradigma van de vermaatschappelijking.
De cliënt is niet enkel een autonoom individu maar ook een volwaardig burger in de maatschappij.
Is het niet goed dat er initiatieven genomen worden zodat personen met een beperking volwaardig kunnen deelnemen aan het maatschappelijke leven?
Het antwoord is natuurlijk volmondig: “ ja, dit is goed.”
Het punt is echter dat autonomie of zelfbeschikking ertoe kan leiden dat we blind worden voor de beperkingen zelf.
Ik wil benadrukken dat het fundament voor de ondersteuning van personen met een handicap ook steeds in termen van verantwoordelijkheid moet worden beschreven en niet enkel in termen van gelijke rechten en eigen regie.
Door een té grote nadruk te leggen op normalisatie kan leiden tot overschatting.
Het té extreem respecteren van de autonomie van een persoon met een verstandelijke beperking kan tot gevolg hebben dat hij niet de zorg krijgt die hij nodig heeft.
Het burgerschapsmodel stoelt in belangrijke mate op de idee van het socio-economisch weerbare individu dat door een optimale benutting van talenten en kansen, op een succesvolle wijze – en liefst via betaalde arbeid – maatschappelijke aansluiting vindt.
Het opvoedingsleerproces wordt hierbij in de eerste plaats benaderd als een productieproces dat wordt geanalyseerd in termen van input en (vooraf te bepalen) output.
Het referentiepunt hierbij wordt gevormd door de noden en de talenten van het individu.
Ons opvoedingsmodel richt zich in deze context teveel op de competenties die het individu in staat moeten stellen om zich socio-economisch te handhaven, zonder rekening te houden met het sociaal/emotionele niveau (het aankunnen).
Emancipatorisch denken is in wezen een zeer anarchistische gedachte in de zin zoals de Franse Filosoof Paul Valéry, en recenter Noam Chomsky het omschreven.
‘Anarchie als het los komen van elke hiërarchie die de pretentie heeft om in uw plaats te denken’.
Zelf beslissingen nemen over de regie van je eigen leven, maakt het leven echter niet eenvoudiger, zeker niet voor mensen met een beperking.
Op maatschappelijk vlak moeten ze zich leren inschakelen in een maatschappij die steeds ingewikkelder en meer grootschalig wordt en daardoor steeds minder overzienbaar.
Dat zorgt voor een gevoel van desoriëntatie en onzekerheid.
Stel dat je als jongere de oplossingen die je voorgeschoteld krijgt niet begrijpt.
Dat alles te hoog gegrepen is.
Is het dan niet normaal dat deze jongeren ontvlambaar worden en dat ontploffingen en delinquent gedrag onvermijdelijk worden?
Zeker lezen
Evi Hanssen: ‘Palliatieve zorgverleners zijn de vroedvrouwen van de dood’
‘AI biedt enorme kansen voor sociaal werk’
Monsterbrouwsel Fentanyl: ‘Ik wil het niet zien, maar kan niet stoppen met kijken’
Functionele cookies Altijd actief
Voorkeuren
Statistische cookies
Socialemediacookies