Van waar je fascinatie voor gehechtheidsprocessen?
Toen we tien jaar geleden aan het onderzoek naar het fenomeen gehechtheid begonnen, was de gehechtheidstheorie uitgegroeid tot een echte hype. Deze theorie werd gebruikt als breed gedragen basis voor klinische beslissingen en interventies maar vaak zonder een wetenschappelijke fundering. Voor mij was die theorie vooral een vat vol veronderstellingen, een concept waarmee je alles kan bewijzen. Bovendien werd een onveilige gehechtheid gezien als een soort fundament dat je verdere ontwikkeling bepaalt en dat niet hersteld kan worden. Met zo’n overtuiging geloof je niet meer in de veerkracht van kinderen, jongeren en hun ouders. Ook dat stoorde me.
Jij wil achterhalen wat gehechtheid nu precies is?
Dat was inderdaad de belangrijkste reden om hierover onderzoek te doen. We herleiden het concept tot zijn essentie: zijn er op moeilijke momenten mensen die naar mij willen luisteren, mij niet afwijzen en mij aanvaarden met mijn problemen? Kunnen zij me het gevoel geven dat ze me begrijpen en willen ze samen met mij naar oplossingen zoeken? Heb ik in mijn leven geleerd dat er op moeilijke momenten mensen beschikbaar zijn die ik kan vertrouwen? Bij gehechtheid is dat vertrouwen het kernbegrip.
Wat leer je uit je onderzoek?
Vertrouwen ontstaat doorheen ervaringen met gehechtheidsfiguren. Zo ervaren kleine kinderen stress door honger of pijn. Ze hebben nog geen taal om dat gevoel uit te drukken. Normaal gezien volgt hun beleving een zeer voorspelbare weg: op pijn volgt wenen dat vervolgens wordt beantwoord door zorg. Bij baby’s gebeurt dit voortdurend. Zo ontstaat in ons hoofd een cognitief script over wat zorg is. Het gaat over verwachtingspatronen over wat er zal gebeuren. We zien dat kinderen die veilig gehecht zijn, een veel sterker script hebben dan kinderen die onveilig gehecht zijn.
‘Veilig gehechte kinderen hebben vertrouwen in hun ouders.’
Wat bedoel je met veilig en onveilig gehecht zijn?
In de gehechtheidstheorie maakt men een onderscheid tussen verschillende types gehechtheid. Veilig gehechte kinderen hebben vertrouwen in de steun van hun ouders. Ze zullen op hen terugvallen wanneer nodig. Dit zorgt ervoor dat zij goed ondersteund worden. Als dat vertrouwen er onvoldoende is, riskeren kinderen zich onveilig te hechten. Ze ontwikkelen dan specifieke patronen om toch zorg te krijgen. De ene is angstig gehecht. Hij wordt overspoeld door emoties en probeert op een aanklampende manier zorg te krijgen. De andere is vermijdend gehecht. Hij is heel afstandelijk en probeert in eerste instantie alles zelf op te lossen. Het geloof dat je mensen zo kan onderverdelen in ‘types’ is ruim verspreid, maar ondertussen weten we dat het niet gaat over types van mensen. Mensen reageren soms angstig, soms vermijdend, soms zien we beide patronen samen. Je kan mensen niet altijd categoriseren.
Wat is de bijdrage van jouw onderzoek?
Ons onderzoek toont aan dat vertrouwen samenhangt met zowel waarneembaar gedrag als met processen waar je weinig vat op hebt. Dit zijn automatische processen, een soort bril waarmee we naar de wereld kijken. Het gaat om informatie die de hersenen detecteren over gehechtheidsfiguren. In experimenten bieden we kinderen informatie aan gedurende 34 milliseconden. In die korte tijdsspanne zien we dat kinderen die weinig vertrouwen hebben op een andere manier informatie verwerken dan kinderen die meer vertrouwen hebben. Het gaat dus niet om een denkproces. Die kinderen kunnen niet denken ‘Zal ik nu vandaag mijn mama eens vertrouwen of niet?’ Neen, dat gebeurt gewoon automatisch. Het feit dat vertrouwen hiermee samenhangt is natuurlijk heel belangrijk.
‘Dit zijn automatische processen.’
Waarom is dat zo belangrijk?
Uit een aantal experimenten blijkt dat kinderen die weinig vertrouwen hebben, toch sterk gefocust zijn op hun gehechtheidsfiguren. Wanneer we stimuli aanbieden aan kinderen met weinig vertrouwen, zien we dat ze die stimuli nog amper waarnemen vanaf het moment dat mama in hun visueel veld komt. Gevolg: ze missen een stuk informatie omdat ze hun aandacht naar hun moeder verleggen. Kinderen met weinig vertrouwen hebben ook andere herinneringen. Zelfs als ze heel veel positieve ervaringen hebben, gaan ze toch gemakkelijker de negatieve ervaringen onthouden. Die kinderen zijn ook meer geneigd om gedrag van hun moeder negatief te interpreteren.
Wat kunnen praktijkwerkers met deze onderzoeksresultaten doen?
Een kind met weinig vertrouwen komt thuis na gepest te zijn op school. Hij heeft nood aan steun en zorg. Toch zal het moeilijk worden om die op een effectieve en adequate manier te vinden. Want er treden een heleboel processen automatisch in werking. Hij richt de focus op zijn moeder. Maar die aandacht is gekleurd vanuit negatieve herinneringen en interpretaties. De zoektocht naar zorg wordt gedomineerd vanuit het beeld: ‘Mijn mama is er niet voor mij’. Daardoor blijven deze kinderen veel langer in een stresserende situatie zitten, zelfs al zijn er ondersteunende volwassenen beschikbaar. Zo lopen deze kinderen meer risico om depressief te worden. Door hun onvermogen om efficiënt zorg te zoeken, lopen ze meer risico om bij stress emotionele en gedragsproblemen te ontwikkelen. Praktijkwerkers moeten begrijpen dat dit gedrag niet zo bewust gekozen is, maar dat het de jongeren overkomt. Het is dus niet genoeg om de jongeren te ‘adviseren’ om meer hulp aan hun ouders te vragen. Integendeel, misschien moeten we interventies ontwikkelen die juist die vertekeningen aanpakken.
‘Kinderen met weinig vertrouwen, lopen meer risico op depressie.’
Weinig vertrouwen leidt dus tot een ongelukkig leven?
Het is niet zo dat alle onveilig gehechte kinderen verstrikt zullen raken in een web van problemen. Je kan ook met weinig vertrouwen een gelukkig leven leiden. Maar je bent wel kwetsbaar bij moeilijke situaties die je niet alleen kan oplossen. Onveilig gehecht zijn, is dus niet noodzakelijk slecht. Zo kan iemand die onveilig gehecht is, zich best ontwikkelen tot een goede hulpverlener. Je moet je wel bewust zijn van de manier waarop je met mensen omgaat en welke impact dit heeft op mensen. Een onveilig gehechte hulpverlener kan een prima match hebben met een onveilig gehechte cliënt. Ze voelen elkaar goed aan. Die match is cruciaal. Uit onderzoek rond partnerrelaties blijkt dat het moeilijker is om een langdurige stabiele relatie te hebben zodra er een mismatch is tussen veilig en onveilig gehechte partners. Ik kan me goed voorstellen dat iemand die vanuit een angstige hechting heel aanklampend is, veel kan betekenen voor mensen die nood hebben aan deze grote betrokkenheid. De hulpverlener krijgt op die manier ook de kans om te corrigeren wat hij zelf heeft meegemaakt. Het is wel belangrijk dat de hulpverlener zich bewust is van zijn kwetsbaarheden. Hij moet stabiele zorg aanbieden zodat de cliënt voldoende vertrouwen kan ontwikkelen in de begeleider.
Je werkt ook mee aan de implementatie van een therapie die gebaseerd is op deze inzichten.
Gaat het over kwetsbare jongeren, dan mag de aandacht niet uitsluitend toegespitst zijn op ongunstige omgevingsfactoren. Deze jongeren hebben ook psychische problemen die een rem zetten op hun ontwikkeling en begeleiding. In die context vroeg de overheid ons om mee na te denken over hoe we de effectiviteit van de thuisbegeleidingsdiensten konden verhogen. Zo kwamen we uit bij de behandeling van kinderen volgens de ‘attachment based therapy’. Deze benadering sloot perfect aan bij de bevinding dat je sommige mensen kan aanleren om adequaat zorg te vragen in stress-situaties. Met deze therapie herstellen we breuken in het vertrouwen zodat jongeren bij stresservaringen opnieuw naar hun ouders toestappen.
‘Deze therapie herstelt breuken in het vertrouwen.’
Hoe ziet zo’n therapie eruit?
We werken zowel met de ouders als met de jongeren. In gesprekken met de ouders maken we twee bewegingen. Eerst staan we stil bij wat er moeilijk loopt in hun leven. Daar komen bijvoorbeeld relaties, financiën of woning aan bod. We laten hen vertellen hoe uitgeput ze ’s avonds zijn. We geven hen erkenning dat het niet evident is om dan nog beschikbaar te zijn als goede en geduldige ouder. Alle ouders voelen zich hier falen. Wij leggen vooral het accent op de vaststelling dat ze hun best doen. In een tweede beweging vragen we naar hun eigen ervaringen als kind. Hoe werd er naar jou geluisterd toen je klein was? Je krijgt dan vaak verhalen van eenzaamheid. We laten hen opnieuw contact maken met die gevoelens van ongelukkig zijn en eenzaamheid. We leggen dan de link met de moeilijkheden en eenzaamheid die hun kinderen lijken te ervaren. Dit is voor ouders een vreselijk besef. Ze realiseren zich dat hun kind met hetzelfde gevoel zit en de geschiedenis zich dreigt te herhalen. Samen met de ouders zoeken we dan wat het kind nodig heeft. Dit is een vorm van empowerment. Die verschilt grondig van opvoedingsondersteuning waarbij adviezen worden gegeven. Als je adviseert, induceer je altijd schuld. Wie geadviseerd wordt over hoe het beter kan, krijgt het gevoel het eigenlijk fout te doen.
Hoe gaan jullie met de jongeren aan het werk?
Als het geven van vertrouwen gepaard gaat met zoveel automatische processen in het hoofd van het kind, dan zijn enkel initiatieven voor ouders niet voldoende. Ouders kunnen nieuwe vaardigheden aanleren maar als het kind met het beeld blijft rondlopen dat de moeder hem zal straffen, zal er niet veel veranderen. Reden: hij ziet het nieuwe gedrag van de moeder niet. Daarom leren we deze jongeren om anders te leren kijken naar hun ouders, om positievere verwachtingen te durven hebben en los te komen van scripts die zich doorheen de jaren vastgezet hebben in hun hoofd. Van daaruit leren we hen nieuwe manieren om zorg en steun te zoeken.
Heeft dat effect?
Het programma wordt nu gebruikt in drie thuisbegeleidingsdiensten. Voorlopig beschikken we nog over te weinig gegevens om gefundeerde uitspraken te doen over de werkzaamheid. Bovendien werken we niet steeds met de doelgroep waarvoor dit programma bedoeld is. Want we zijn afhankelijk van doorverwijzingen. Die verlopen niet altijd goed. Sommige jongeren worden doorverwezen naar thuisbegeleiding terwijl ze meer baat zouden hebben bij een andere benadering. De methodiek wordt ook niet altijd volgens het boekje geïmplementeerd. Toch stellen we vast dat praktijkwerkers tevreden zijn. Ook bij ouders en kinderen zien we soms grote effecten. In vergelijking met initiatieven in het buitenland zijn de resultaten meer bescheiden, maar in die onderzoeken werd de doelgroep zorgvuldig gescreend en zijn de begeleiders meer getraind om helemaal volgens het protocol te werken. Wij werken met alle jongeren en situaties die zich aandienen en stellen vast dat gezinnen dan soms meer nodig hebben dan herstel van de relaties alleen. Het is geen wondermiddel.
‘Hulpverleners ervaren drempels om dicht bij mensen te komen.’
Slaat het aan bij hulpverleners?
De beschrijving van de gehechtheidsprocessen is heel herkenbaar voor hulpverleners. Ook de therapie geeft duidelijke handvatten en wekt veel enthousiasme. Toch schrik je ervan hoeveel hulpverleners het moeilijk vinden om over eenzaamheid te praten, over het verlangen om graag gezien te worden. Dit taalgebruik past niet in onze cultuur. Je moet vragen kunnen stellen zoals ‘Wat houd je tegen om naar je mama of papa te gaan?’. Je moet durven doorvragen en de nodige tijd nemen om deze gevoelens bespreekbaar te maken en uit te spitten. In onze klinische ervaring hebben we nog nooit een ouder gehad die hierover niet wilde praten. Vreemd genoeg ervaren hulpverleners vaak drempels en schroom om zo dicht bij mensen te komen. Maar zonder deze stappen, geraak je niet verder.
Kan je deze aanpak ook toepassen buiten de jeugdhulp?
Op dit ogenblik loopt er een project in een psychiatrische voorziening voor jongvolwassenen. Zowel de leefgroep als het werken met ouders vormen hierbij een uitdaging. In een klassieke psychiatrische setting voor volwassenen is er geen model om ouders te betrekken bij de therapie. Omwille van het beroepsgeheim wordt er aan ouders geen informatie gegeven over de behandeling van hun zoon of dochter. Dat staat haaks op ons model. De expliciete wens van ouders om te weten hoe het met hun kind gaat, is het eerste aangrijpingspunt om de therapie te starten. We proberen zo snel mogelijk in te schatten hoe de relaties zijn, hoe geïsoleerd de jongvolwassene is. We zoeken zo snel mogelijk naar herstel van de relaties. Deze jongvolwassenen verschillen niet zo veel van jongeren in de bijzondere jeugdzorg. Hun wereld is getekend door allerlei relatiebreuken. Het beste netwerk om te herstellen en genezen zit in het gezin. Door te werken aan het herstel van de breuken creëren we relationele rust zodat er opnieuw ruimte is om ook andere problemen aan te pakken zoals financiële problemen, een nieuwe school of passende huisvesting.
Hoe loopt dat concreet?
In de leefgroep trainen we begeleiders om meer sensitief en responsief te reageren vanuit een besef van het belang van gehechtheid en vertrouwen. Recent hoorde ik nog een voorbeeld van hun veranderde kijk. Na een hoogoplopende conflict liep een jongere weg uit de leefgroep. Vroeger zou men vertrokken zijn vanuit het respect voor de autonomie van de jongere. Als hij beslist om de behandeling te beëindigen op die manier, moet dit kunnen. Nu werd de jongere benaderd vanuit zijn nood aan zorg waarvoor geen oplossing werd gevonden. Er werd stilgestaan bij het gevoel van eenzaamheid van de jongere. Er werd eerst en vooral heel goed geluisterd en niet onmiddellijk oplossingsgericht gewerkt. We oefenen met begeleiders rond die verschillen in benadering.
‘We trainen begeleiders om sensitief te reageren.’
Wat moeten sociaal werkers onthouden?
Het is cruciaal om vertrouwen te creëren in de beschikbaarheid van een hulpverlener. Wie geen beschikbaarheid ervaart, zoekt geen zorg. Dat hoeft niet noodzakelijk slecht te zijn. Maar als deze mensen met een stresssituatie geconfronteerd worden, is er wel een probleem. Dan hebben ze ook anderen nodig om een oplossing te vinden. Voor sommige mensen loopt dat moeilijk. Het is een uitdaging voor hulpverleners om deze mensen contact te laten maken met hun gevoelens van eenzaamheid en hun verlangen om graag gezien te worden. Dit is vaak een pijnlijk proces en daardoor zijn hulpverleners bang dat dit schadelijk kan zijn voor hun cliënten. Ze zijn bang dat hun cliënt zich hierdoor nog slechter voelt. Nochtans is dit voor ouders een noodzakelijke stap om hen te motiveren meer beschikbaar te zijn voor hun kinderen. En voor jongeren is het cruciaal om te ervaren dat iemand naar hen luistert.
Reacties [5]
Ik zou uit het artikel enkele werkzame handvatten kunnen puren maar hier loopt het mis volgens mij “Ik kan me goed voorstellen dat iemand die vanuit een angstige hechting heel aanklampend is, veel kan betekenen voor mensen die nood hebben aan deze grote betrokkenheid” Ik merk hier weinig groeimogelijkheden op, eerder een status quo voor beide partijen.
En dan heb ik het nog niet over denkschema’s en gedragsprofielen die doorheen het verstrijken van de leeftijd dieper kunnen inslijten. Veelal veroorzaakt door uitstel of uitblijven van zorg en steun, anderzijds hierdoor versterkt, in navolging een rigide zelfs pervasief karakter vertonen. Maar, wat en hoe ik over zulke ingewikkelde complexe zaken denk leunt dichter bij aan vermoedens dan aan wetenschap.
Mooi artikel. Nagel op de kop!
Dag Guy,
Zoals steeds op zoek naar werkzame methoden en invalshoeken.
Interessant want in mijn nieuwe werkplek – centrum integrale gezinszorg- brandend actueel.
groeten,
Bart
knap, de moeite
must read! Bedankt voor dit mooie interview!
Zeker lezen
Evi Hanssen: ‘Palliatieve zorgverleners zijn de vroedvrouwen van de dood’
‘AI biedt enorme kansen voor sociaal werk’
Monsterbrouwsel Fentanyl: ‘Ik wil het niet zien, maar kan niet stoppen met kijken’
Functionele cookies Altijd actief
Voorkeuren
Statistische cookies
Socialemediacookies