Wat doet De Wissel?
De Wissel is een organisatie die een aantal initiatieven in de jeugdhulp en daarbuiten overkoepelt. Bij ons 35-jarig bestaan hebben we onze missie geactualiseerd. Rode draad is dat we kiezen voor de groep die overal tussen de mazen van het net valt, ook die van de hulpverlening. Want ook in de hulpverlening hebben onze jongeren al een hobbelig parcours afgelegd met gemiddeld zo’n zes tot zeven plaatsingen.
Jullie zijn begonnen als een klassieke residentiële voorziening.
Klopt en gaandeweg zijn daar een hele reeks initiatieven rond ontstaan. Telkens we op de grenzen van onze hulpverlening botsen, zoeken we een gepaste oplossing. Zo sleutelen we vanuit een regionaal project aan de samenwerking met de jeugdpsychiatrie en drughulpverlening. Een drietal jaren geleden startten we met twee collega-voorzieningen een Centrum voor Integrale Gezinszorg. En ook Centrum Molenmoes is een mooi voorbeeld van die voortdurende innovatie. Sommige meisjes vonden niet meer de energie om naar school te gaan. Ze bleven in de voorziening hangen en werkten elkaar daar op de zenuwen. En dus gingen we op zoek naar een nieuwe plek waar een zinvolle dagstructuur aangeboden wordt.
‘We zoeken telkens naar nieuwe oplossingen.’
Wat doen jullie daar?
Heel veel. Zo werken we binnen de context van de begeleiding met paarden en honden. We beschikken er over een touwenparcours dat ook gebruikt wordt door bedrijven die op teambuilding komen. Molenmoes is een uitvalsbasis voor vele vrijwilligers uit de omgeving en Europa. Ook de buurt is op een fijne manier verweven in de werking. Het touwenparcours wordt mee begeleid door twee meiden die hier regelmatig zijn. Toen een bedrijfsmanager hoog in de bomen blokkeerde, hielp één van onze meisjes hem het einde van het parcours te bereiken. Beneden gekomen bedankte die man haar hartelijk. Zo’n spontane gebeurtenissen geven een enorme boost aan de begeleiding. Dat is niet te plannen. We hebben dat daar al lang niet meer onder controle.
Kenmerkt dat pionierswerk jullie werking?
Noem het pragmatiek. Je ontwikkelt iets vanuit de vaststelling dat we ergens tegenaan lopen. Strategische overwegingen spelen daarbij niet mee. We proberen een nieuw idee uit met mensen die daar zin in hebben. Zo is het werken met paarden er gekomen. Een begeleider die paardenliefhebber is, zag het zitten om dat met onze meisjes te proberen. Die collega kreeg van de organisatie de ruimte en de middelen om te experimenteren. En het werkt: gasten die heel gesloten zijn, komen in beweging.
Dat lijkt allemaal heel simpel.
Ik geef toe dat ik het eerst niet zag zitten. Maar de dagelijkse praktijk overtuigde me dat deze aanpak effect heeft. Dieren kunnen echt wel iets doen met mensen. Zo had een van de meisjes het heel lastig. Op school werd ze uitgesloten, in de leefgroep werd ze gepest. Dat liep helemaal fout. Maar ze had wel iets met paarden. En toch, telkens ze dichtbij haar lievelingsdieren wilde komen, liepen ze van haar weg. Dat was enorm confronterend voor dat meisje.
Hoe buig je dat dan om?
Onze begeleidster weet wat ze doet. Ze begint over die paarden te praten, niet over dat meisje. Een paard liegt niet. Vanaf dat moment ging het meisje nadenken: hoe komt het dat die paarden bij andere meisjes niet weglopen? Ze zoeken dan samen naar een andere manier om de paarden te benaderen. En dat lukt. De uitdaging is om die ervaring te gebruiken in de omgang met mensen. Want ook daar botsen we vaak op wantrouwen en wegloopgedrag.
‘Ze geloven niet meer in de hulpverlening.’
Is dat wantrouwen terecht?
Als je al zes of zeven keer je verhaal gedaan hebt, zou jij dan nog geloven dat die hulpverlener iets kan betekenen? Ik zou ook wantrouwig worden als ik voor eenzelfde probleem bij een zevende specialist terechtkom en weer hetzelfde verhaal moet vertellen. Ik kom hier meisjes tegen die absoluut niet meer geloven in de kracht van hulpverlening. Ondanks hun grote nood aan ondersteuning. Ze hebben in niets nog zin en je krijgt er geen contact mee. Op dat moment lost praten niets op. We zoeken dan bewust naar een derde element buiten de hulpverleningsrelatie. Iets waar je samen wel kan over praten. Bijvoorbeeld die paarden of iets dat je samen doet.
Iets dat deblokkerend werkt?
Als de hulpverleningsrelatie vastgelopen is, zoeken we naar andere manieren om met een jongere of een gezin verder te kunnen. We maken samen een contract, soms letterlijk, waarin we onze ambities uitspreken. Wat ons betreft is dat helder: wij engageren ons om de laatste organisatie te zijn voor men zelfstandig gaat wonen of terug naar huis gaat.
Is dat engagement onvoorwaardelijk?
We leggen heel weinig regels en grenzen op. Het enige effect is dat je dan voortdurend moet reageren en sanctioneren. Dat is niet leefbaar. Afspraken worden in groep gemaakt. Zo is er een wekelijks groepsmoment waarop jongeren conflicten kunnen uitpraten en het initiatief nemen om werkbare afspraken voor te stellen.
‘Elke doorverwijzing is een mislukking.’
Kan je zo de carrousel van doorverwijzingen stoppen?
We gooien slechts uitzonderlijk de handdoek in de ring. En als dat gebeurt, doet het pijn. Elke doorverwijzing ervaren we als een mislukking. We kunnen als professional wel mooi uitleggen dat die andere organisatie een beter aanbod heeft. Maar dat meisje en haar gezin ervaren dit als de zoveelste breuk. Dat gevoel willen we vermijden. Voelen we ons onmachtig of onkundig, dan verkiezen we om onze werking te versterken door specialisten in huis te nemen of de begeleiding te laten dragen door verschillende partners.
Maar elke begeleiding eindigt vroeg of laat.
Normaal gezien beëindigen we de begeleiding zodra een jongere achttien jaar is. Is er voortgezette hulpverlening nodig, dan zorgen we voor een warme overdracht. Ongeveer drie maanden voor de achttiende verjaardag laten we het meisje en haar ouders samenzitten met iedereen die iets kan betekenen voor haar toekomst. We vragen hen om ons een toekomstplan voor te leggen. We noemen dit overleg een plus-18 netwerktafel. Hierbij kunnen ook andere relevante diensten betrokken worden, zoals een Centrum voor Algemeen Welzijnswerk of OCMW. Wordt op dat moment ook een expliciete en gemotiveerde vraag gesteld aan De Wissel, dan kunnen we daarop ingaan totdat het meisje 21 jaar is.
‘Het is een fantastisch beroep.’
Als deze jongeren op eigen benen kunnen staan, is dat toch een overwinning?
Het is inderdaad fijn. Zeker als jongeren na verloop van tijd nog eens langskomen en blijkt dat het goed met hen gaat. Zo kwam er onlangs een moeder langs met haar eigen dochters. Ze wou hen laten zien waar ze indertijd goed opgevangen was. Dat doet wel iets. Het gaat dan niet over grote theorieën of methodieken, maar om begeleiders die er voor haar waren. Die het verschil konden maken, gewoon door mens te zijn. Het is toch fantastisch als dat je beroep is? Tien jaar geleden werkte ik nog in de financiële wereld. Ik kreeg het moeilijk om me daarmee te vereenzelvigen. Ik ben blij dat ik de stap gezet heb naar de welzijnssector. Hier weet je dat je met iets goeds bezig bent, dat je impact hebt en bijdraagt aan een betere wereld.
Hoe belangrijk is de context van zo’n jongere?
De context betrekken en met hen samenwerken, is de enige duurzame manier van werken. Samen met onze collega’s van de Centra voor Actieve Netwerk- en Omgevingsondersteuning (CANO) hebben we hard aan die weg getimmerd. We blikken tevreden terug op het traject dat we afgelegd hebben. Zo kunnen we voor meisjes die door de jeugdrechter doorverwezen worden naar de Gemeenschapsinstelling al vanaf de eerste week de terugkeer naar huis mee voorbereiden.
‘Contextueel werken is duurzaam.’
Gaat het dan vooral over het gezin?
Hoe kwetsbaar en gekwetst ook, de thuissituatie blijft belangrijk. Ik herinner me een meisje dat van de jeugdrechter een tijdje geen contact mocht hebben met thuis. Op een bepaald moment belde een stagiaire de moeder op met de vraag of haar dochter niet een nachtje terug naar huis kon. De leefgroep zag het met haar even niet meer zitten. Eigenlijk ging onze stagiaire daar in de fout. Toch hebben we hieruit veel geleerd. Toen onze begeleider de volgende dag het meisje thuis ging ophalen, stond de moeder voor het eerst open voor een gesprek. Het telefoontje van de stagiaire bevestigde dat ook hulpverleners soms met de handen in het haar zitten. De moeder ervoer voor het eerst dat ze niet alleen stond met dat gevoel. En dat zette de deur letterlijk en figuurlijk open. Een maand later is dat meisje terug thuis gaan wonen. Met akkoord van de jeugdrechter.
Kunnen hulpverleners het verschil maken?
In de hulpverlening zitten we met professionals die graag zorg dragen voor hun kwetsbare medemens. Dat is een bijzonder grote kwaliteit. Maar zorg kan ook doorschieten tot overdreven controle. Kijk daarnaast naar de incidenten in de jeugdzorg die het voorpaginanieuws halen, en wat dat allemaal in gang zet. De minister moet zich verantwoorden, de inspectie wordt op het matje geroepen. Want dit mag nooit meer gebeuren. Nog meer controle is dan vaak de oplossing. Want de publieke opinie vraagt doortastende acties. Hulpverleners riskeren dan angstig te worden, te verkrampen. Dat kost kansen en vreet aan de krachten van jongeren en hun gezin. En kost heel veel geld voor de samenleving. Jeugdrechters en hulpverleners moeten risico’s durven nemen. Niet roekeloos, maar op een ethische overwogen manier.
‘Hulpverlenen is soms risico’s nemen.’
Hoe kan je de hulpverleners hierbij ondersteunen?
In eerste instantie door hen vertrouwen te geven, uit te gaan van het goede. En als het fout loopt, moet je de verantwoordelijkheid samen dragen. Bovendien krijgen al onze begeleiders de mogelijkheid zich bij te scholen. Contextbegeleiders moeten een tweejarige opleiding volgen. Als een begeleiding meer dan een jaar loopt, weten we dat je riskeert vast te lopen in het systeem. Als er een teken is dat het niet goed loopt, gaan we daar heel snel op in. Dan schakelen we een externe begeleider in die ons bevraagt én ondersteunt. Bij hem kunnen we ons verhaal doen, onze onmacht uitspreken.
Delen jullie die verantwoordelijkheid ook tussen sectoren?
Via het project LiNK, een samenwerking tussen bijzondere jeugdzorg, de geestelijke gezondheidszorg en kinder- en jeugdpsychiatrie in Brabant en Brussel, kunnen we bij mekaar te rade gaan. Hoe zouden jullie deze situatie aanpakken? Als organisatie en als hulpverlener vinden we zo steun bij mekaar. Op niveau van sectoren was dat lange tijd niet evident. Gelukkig kon dat wel op casusniveau. En zo rijpen de geesten, van onderuit. Maar ook omdat er Vlaams geld is voor samenwerking. Eerst via de zogenaamde proeftuinen, vandaag met de opstart van intersectorale zorgnetwerken. Hierbij is het netwerk verantwoordelijk voor begeleidingen die een gedeelde zorg over sectoren heen vragen.
‘Vrijwilligers mogen geen hulpverleners worden.’
Jullie werken ook met vrijwilligers. Is dat een bewuste keuze?
De toegevoegde waarde van een vrijwilliger is heel anders dan die van een professional. Als vrijwilligers hulpverlener gaan spelen, is de magie weg. Een mooi voorbeeld is dat van onze vrijwilliger die ’s morgens de meisjes naar het dagbestedingsproject brengt. Bij de eerste rit stelden we bezorgd vast dat hij weigerde te vertrekken. Nochtans zaten alle meisjes in de auto. Bleek dat hij niet wilde starten zolang niet iedereen zijn gordel om had. Hij had uitgelegd dat hij thuis met zijn kinderen ook niet vertrok zolang ze dat niet deden. Bij een gewone begeleider zou dit tot een conflict geleid hebben. Maar hij kwam ermee weg.
Waar ligt dan het verschil?
Vrijwilligers drukken uit: jij bent voor mij de moeite waard om er mijn tijd in te steken. Hierdoor is de relatie heel anders. Vrijwilligers kunnen soms meer betekenen en bereiken dan een hulpverlener. Op dit moment zijn er bij ons ongeveer 35 vrijwilligers actief. Omgerekend goed voor twaalf voltijdse equivalenten. Daar zitten ook vijf internationale vrijwilligers tussen, in een systeem dat Europa subsidieert. Zij engageren zich een gans jaar fulltime. Zij komen uit een andere cultuur, spreken een andere taal, eten anders en moeten ook hun weg vinden. Je ziet vaak dat een van onze gasten hen op sleeptouw neemt. De rollen worden dan omgekeerd.
‘De profitsector kan veel van ons leren.’
Kan je die ervaring ook doortrekken in de samenwerking met de profitsector?
Vanuit mijn verleden heb ik heel wat contacten met het bedrijfsleven. Ik weet dat profit en social-profit nog veel van elkaar kunnen leren. Nu is het nog te veel eenrichtingsverkeer. We stappen naar bedrijven voor giften en sponsoring. Maar als we alleen met onze hand open staan, zetten we ons in een ondergeschikte positie. Ik ben ervan overtuigd dat wij hen veel meer te bieden hebben. Hoe wij georganiseerd zijn, hoe wij omgaan met onze gasten en met ons personeel.
Bijvoorbeeld?
Zo was het tijdens een teamdag bij een manager opgevallen dat sommige van onze gasten stilgevallen waren. In zijn bedrijf waren er ook zo’n mensen: uitgebluste collega’s die de kanten ervan aflopen. Hij merkte hoe we in onze werking manieren zochten en vonden om hen terug in beweging te brengen. Daarom nodigde hij ons uit op het managementteam om uit te leggen hoe wij dat doen. Ondertussen passen ze een aantal van deze principes toe in hun bedrijf.
‘We willen de maatschappij mee vorm geven.’
Bouw je zo mee aan vermaatschappelijking?
In de bijzondere jeugdzorg kunnen we gespecialiseerde hulp bieden, maar je kan je werking zo gaan verbijzonderen dat je de jongere en zijn gezin buiten de samenleving zet. Dat moeten we vermijden. Of zoals Koen Vanmechelen op een dag van de jeugdhulp zei: “Zet toch die vensters en deuren van uw instellingen open. De wereld is buiten.” Vanuit de situaties die we tegenkomen proberen we werk te maken van vermaatschappelijking. En dan bedoel ik ook: die maatschappij mee vorm geven. Dat willen we doen in samenwerking met de buurt, met de stad en de overheid, met collega-voorzieningen, met de profitsector, met sport- en cultuurverenigingen.
Reacties [9]
Prachtig werk !
Doe zo verder.
Uitgaan van het goede en dat vervolgens verbinden en vaststellen dat je gasten dan je vrijwilligers op sleeptouw nemen.. hoe krachtiger kan het?
Il geloof in jullie visie!
Ik wens jullie de moed en creativiteit om zo verder te evolueren.
Oprecht dank aan allen die zich met hart en ziel inzetten (anderen ook met een centje)
Knap !
prachtig betoog voor pragmatische aanpak!
proficiat!
Ik denk dat ik het al minstens 10 jaar verkondig: De Wissel is één van de weinige, zo niet de enige voorziening die voluit het ouderlijk perspectief meeneemt in haar werking. Met mijn ‘helicopterview’ over de Vlaamse jeugdhulpvoorzieningen zie veel te veel directies die enkel maar doen wat ze geleerd hebben, namelijk enkel voor het kind zorgen. En tegelijkertijd de ouders in de vergeethoek duwen (zie ook mijn opiniestuk over de Huizen van het Kind). Komt het misschien omdat Luc juist niet die opleiding heeft genoten?
Ik snap niet dat deze ‘Good Practices’ niet meer navolging krijgen. In ieder geval, proficiat een De Wissel en dankjewel Fons voor dit prachtige artikel.
Een zeer mooi initiatief dat vruchten afwerpt. Iedere persoon is anders, dus ook de oplossingen die men moet zoeken . Net zoals ouders in hun opvoedingswerk moeten groeien is dat in veel andere situaties zo. Enkel iets verbieden zonder uitleg waarom schept soms heel wat weerstand bij jongeren. Hen al eens een fout laten begaan en dan dan een goede oplossing bieden geeft vaak meer resultaat. Ook volwassenen leren vaak van jongeren omdat die een frisser kijk hebben op de zaken die wij soms al lang niet meer hebben. Als we openstaan voor al die mogelijkheden wordt het een betere wereld !
prachtig artikel over een prachtig initiatief..
Zeker lezen
Jongvolwassenen in detentie: ‘Zorg moet fundamentele pijler blijven’
‘De kerstmarkt heeft betere openingsuren dan de sociale dienst’
Arts Wouter Arrazola de Oñate: ‘Racisme maakt mensen ziek’
Functionele cookies Always active
Voorkeuren
Statistische cookies
Socialemediacookies