Kan je deze werking eens kort schetsen?
Paul Cornelis, teambegeleider: Van Celst behoort tot de groep Emmaüs. Die overkoepelt in de provincie Antwerpen twintig welzijns- en gezondheidsvoorzieningen. Wij werken met adolescente meisjes die worstelen met ernstige gedragproblemen. Ze komen uit problematische opvoedingssituaties. Hier worden zeventien meisjes residentieel en vijf meisjes ambulant begeleid. Ze hebben allemaal een ernstige zorgnood. Jeugdrechters en jeugdhulpverleners zijn voor hen geen onbekenden. Want al zijn deze meisjes tussen veertien en twintig jaar, toch passeerden ze gemiddeld al zeven voorafgaande residentiële jeugdhulpvoorzieningen.
Dat is een pijnlijk cijfer.
Paul: Dat is inderdaad heel confronterend. Want voortdurend wisselen van hulpverleners is telkens een aanslag op de kwetsbare vertrouwensrelatie. Logisch dus dat de buitenwereld bij dit cijfer haar wenkbrauwen fronst. Het lijkt evident om in Vlaanderen op elke zorgvraag een passend antwoord te bieden. Maar complexe problemen kan je niet eenvoudig beantwoorden. Is een kind best geholpen met een plaatsing? Of wachten we af en laten we het nog even thuis wonen? Bovendien vraagt zo’n passende zorg in een voorziening een bijna bovenmenselijke combinatie van competentie en passie. Om voldoende kennis op te bouwen, werken we elke dag aan samenwerking met andere organisaties. Maar vooral bouwen we aan een sterk team. Dit werk is niet voor iedereen weggelegd. Ik vraag heel veel van mijn vijftienkoppig team van individuele begeleiders, contextbegeleiders en psychologen. Het team verricht topsport.
‘Complexe problemen kan je niet eenvoudig beantwoorden.’
Hoe doen jullie dat dan?
Gina Van Camp, leefgroepbegeleider: Met die vraag zit je meteen in het hart van onze werking. De meisjes weten dat ze altijd terug naar hier kunnen komen. Zo proberen we een zoveelste breuk in de hulpverlening te vermijden. Dat geeft hen een gevoel van vertrouwen en veiligheid. Als meisjes gaan lopen of een misstap begaan, dan krijgen ze altijd nieuwe kansen. Door dat engagement verblijven ze hier langer dan in andere voorzieningen. Jongeren schrikken soms zelf van dat onvoorwaardelijk engagement. Dat vertrouwen geeft enorm veel zuurstof aan de begeleiding.
Hebben jullie geen grenzen nodig om het leefbaar te houden?
Gina: We zijn niet naïef. Om veilig samen te leven zijn grenzen nodig. Fysieke agressie wordt niet getolereerd. Maar een incident betekent niet dat de samenwerking beëindigd wordt. Wel kan er een sanctie volgen. We gaan zoeken naar kansen tot herstel om dan het begeleidingsproces verder te zetten. Meisjes gaan dan bijvoorbeeld op time-out naar Mol en krijgen van ons opdrachten mee. Zo’n time-out geeft ruimte om samen opnieuw aan de slag te gaan.
Paul: Jongeren brengen zo’n moeilijke dynamieken binnen vanuit hun gekwetst verleden waarmee ze moeten leren omgaan. Dus respecteren we vervelend en uitdagend gedrag binnen de leefgroep of ten aanzien van begeleiders als iets dat daarbij hoort. Ook al komt dat heel persoonlijk binnen, je leert als begeleider ermee omgaan. Daar ligt een belangrijk stuk van onze professionaliteit.
Gemakkelijker gezegd dan gedaan.
Gina: Het team is belangrijk. Daar kan je op zoek naar erkenning en feedback. Je moet met elkaar kunnen praten, veelal vanuit de insteek dat bepaald gedrag er gewoon is. Er is geen instant oplossing om het te voorkomen. Als meisjes grenzen opzoeken, worden wij uitgedaagd om er als team te blijven staan. Je weet nooit hoe deze meisjes gaan reageren. Dat onvoorspelbare daagt me uit. Soms loopt dat mis maar dan is er het team. Daar stellen we ons kwetsbaar op vanuit een stevige dosis zelfkennis. Zonder team zak je hier meteen door het ijs.
‘Zonder team zak je hier meteen door het ijs.’
Hoe gaan jullie om met piepkleine successen en vele mislukkingen?
Gina: We hebben duidelijke doelstellingen voor ogen maar daar moeten de meisjes niet meteen geraken. De kunst is om kleine tussenstappen in te lassen waarop je succes kunt boeken. De aandacht gaat dan bijvoorbeeld niet naar het feit dat een meisje weg blijft van school, maar wel naar het feit dat ze op tijd is opgestaan. Misschien krijgen we ze morgen wel tot aan de bus, al zal ze onmiddellijk nadien terugkeren. Fantastisch! We focussen op de dingen die goed lopen. En er gaat altijd wel iets goed. Het is de kunst om dat te versterken.
Paul: Eén van de meisje verbleef jarenlang in de psychiatrie. Ze gaat al twee jaar niet naar school. Ze wil weer een normale puber zijn. We willen graag een vervelende puber waarbij het psychiatrisch ziektebeeld niet meer haar identiteit vormt. Haar naar school krijgen, is een brug te ver. Daar mag je dus de lat niet leggen, want dan organiseer je mislukking.
‘Wij werken vanuit succes.’
Begeleiders die dat elke dag kunnen, zijn toch supermensen?
Paul: Een positieve ingesteldheid is cruciaal in dit werk. Maar ze is wankel. Ook wij zien soms een glas dat half leeg is in plaats van half vol. Ook wij moeten ons wapenen tegen verzuring. Een goede organisatie heeft daar aandacht voor. Loopt een begeleider ergens tegen aan, dan moeten we kort op de bal spelen. Meteen aanspreken, is de boodschap. Je moet klaar staan met een constructieve oplossing. Hoe komen we hier als begeleider en team sterker uit? Hoe kunnen we het de volgende keer beter doen? Net zoals we dat doen voor de meisjes, zoeken we ook binnen het team naar leerkansen.
Hoe belangrijk is de ondersteuning van andere organisaties?
Paul: Veel meisjes hebben veel en ingewikkelde problemen, ook psychiatrische: stemmingsstoornissen, depressie, borderline, krassen, zelfmoordpogingen, autisme… Zij hebben een specifieke aanpak nodig waarbij wij ondersteuning kunnen gebruiken. Vandaar dat we samenwerken met de Universitaire Kinder- en Jeugdpsychiatrie Antwerpen (UKJA) van het ZNA Middelheimziekenhuis. Jeugdpsychiater Corine Faché is aanwezig bij alle intakegesprekken, ze ondersteunt de teamvergaderingen en is hier vaak aanwezig voor consultatiegesprekken. Jongeren kunnen dan bij haar langsgaan. Ze bekijkt hoe het met hen gaat, of de medicatie bijgesteld moet worden. Als het nodig is, zijn vervolggesprekken mogelijk. Ze organiseert mee het behandelaanbod.
‘Ondersteuning vanuit de psychiatrie geeft ons meer zelfvertrouwen.’
Gina: Die intensieve samenwerking met een jeugdpsychiater en haar team is voor begeleiders een hele ondersteuning. Je hebt iemand die vorming geeft over hechting, borderline of KOPP-kinderen. Zo kunnen we beter plaatsen hoe die jongeren hun wereld beleven. We krijgen handvaten om op de werkvloer om te gaan met deze meisjes. We leren gedrag plaatsen. Die ondersteuning zorgt voor kennis en zelfvertrouwen.
Volgens een medische benadering zijn deze meisjes vooral ziek?
Gina: Dat is hier niet het geval. De psychiater dringt haar kijk niet op, maar staat open voor de kijk van anderen. Volgens mij ligt daar ook een belangrijke reden van de succesvolle samenwerking. Veel hangt dus af van de persoon van de psychiater. Enkel vanuit een grote betrokkenheid op de meisjes, een gedeelde doelstelling en bereidheid tot gezamenlijk zoeken, kan zo’n intensieve samenwerking succes hebben.
‘We installeren opnieuw het normale tienerleven.’
Paul: Heel wat van de meisjes hebben al een geschiedenis in de psychiatrie achter de rug. Toch proberen wij hier opnieuw het normale tienerleven te installeren. Daarbij krijgt het psychiatrisch stuk een andere betekenis. Bij ons domineert het niet. De identiteit van deze jongeren was ‘psychiatrische patiënt’. Wij proberen dat opnieuw te verruimen tot een puber die psychiatrische ondersteuning nodig heeft. Dan zie je dat wij dingen bereiken die men elders niet kan bereiken. Opnieuw proberen normaal te doen, heeft dus effect.
Zien jullie partners in de jeugdpsychiatrie dat ook zo?
Paul: Bij intensieve samenwerking is het groeien naar een gedeelde visie één van de uitdagingen. Zo investeerden we samen met UKJA in de zoektocht naar een gemeenschappelijke taal. Woorden drukken vaak uit hoe je naar deze jongeren kijkt. Er is nood aan een gemeenschappelijke visie waarin iedereen zijn eigen rol kan opnemen. Die rolverdeling is heel belangrijk en daar zoeken we nog altijd naar. Ook binnenshuis heeft dat consequenties. Wat doen we bij crisis? Waar liggen dan taken en grenzen van de begeleider, psycholoog en psychiater? Wat verwachten we van elkaar?
Jullie hebben geen vrijspel. Ook de jeugdrechter heeft belangrijke touwtjes in handen.
Paul: Jeugdrechters moeten vertrouwen hebben in Van Celst. Ze weten dat we hier anders omgaan met veiligheid en soms ver gaan in risicovolle situaties. Wij werken met jongeren die vaak in onveilige situaties zitten. We zoeken hoe we dat zo veilig mogelijk kunnen maken. Als een jeugdrechter inschat dat het risico te groot is, kan hij kiezen voor het gesloten regime in Beernem. Dan houdt ons verhaal op. Maar het is belangrijk om aan jeugdrechters te tonen waarmee we bezig zijn. Aan jeugdrechters vragen wij de ruimte en het vertrouwen om in die moeilijke omstandigheden te kunnen werken. Over het algemeen hebben we daar goede ervaringen mee.
Kan je daar een voorbeeld van geven?
Paul: Hier verbleef een meisje met een mentale beperking. Ze werd zwanger na een verkrachting. Elke expert had zijn eigen mening over hoe het nu verder moest. Velen stuurden aan op een abortus. Maar wat wilde het meisje? En was ze in staat om dat zelf te beoordelen? Het was een ingewikkeld proces waarbij de jeugdrechter een spilfiguur was om alle partijen ruimte te geven en aan het woord te laten. Uiteindelijk hebben we dat mooi aangepakt en goede zorg gerealiseerd, dankzij intersectorale samenwerking onder regie van een verstandig en begripvol jeugdrechter.
Jullie sleutelen met deze meisjes ook aan de gezinscontext.
Paul: Veel van de meisjes zijn KOPP-kinderen, kinderen van ouders met psychiatrische problemen. Wij proberen dat dan samen met de jongere te plaatsen. Wat betekent het om een KOPP-kind te zijn?
‘Veel ouders hebben zelf psychiatrische problemen.’
Gina: Vaak is het de psychiatrische problematiek van de ouders die maakt dat ze er niet waren voor de kinderen. Dan krijgen kinderen het moeilijk. Soms zit in zo’n ouderschap een grote dosis onvoorspelbaarheid. Dat brengt een complexe dynamiek van aantrekken en afstoten op gang. Gaat het goed met de moeder, dan gaat het goed met de dochter. En als de moeder in het slop zit, dan hebben we dat ook hier geweten. Soms moeten we bewaken dat jongeren niet voor hun ouders gaan zorgen. Hun evenwicht is zo wankel dat ze vooral hun eigen traject moeten lopen.
Hoe belangrijk is het gezin voor deze jongeren?
Paul: Wij zijn passanten voor deze jongeren. Wij proberen tijdelijk iets voor hen te betekenen. Hopelijk heeft dat een positieve invloed op de rest van hun leven. Ouders zijn geen passanten maar belangrijke ankerpunten. Dat kan heel pragmatisch zijn, bijvoorbeeld omdat bij vertrek uit de instelling meisjes nergens anders heen kunnen. De jongere moet dan weloverwogen beslissen welk en hoe intensief zij het contact met haar ouders wil. Ook al zijn het niet de perfecte ouders, ze zien hun dochter graag. Die unieke familieband mogen we niet minimaliseren, ook niet als familiale relaties moeilijk lopen.
‘Wij zijn passanten voor deze jongeren.’
Gina: Wil ik nog contact met mijn ouders? Het is voor veel jongeren een moeilijke afweging. In veel gevallen proberen we de jongere zelf verantwoordelijk te maken voor die keuze. Dat is vaak dubbel. Je probeert hen die verantwoordelijkheid te geven, maar ze hebben nog zoveel zorg nodig. Dat evenwicht zoeken is moeilijk. Waar begint en eindigt onze zorg? Wat nemen we over en wat laten we in handen van de jongere?
Naast het gezin, is er ook de school.
Gina: Het is niet gemakkelijk om voor de meisjes een school te vinden die in de buurt ligt en aansluit bij hun noden. Er is nu een meisje dat elke schooldag met de bus naar ’s Gravenwezel moet. Dat is al een heel eind, dus dat vraagt heel wat motivatie. Maar het gaat niet alleen over afstand. De meisjes zijn zo sterk bezig met het werken aan zichzelf dat het functioneren in een schoolgroep met andere pubers moeilijk is. Vaak heeft de school ook niet genoeg aandacht voor de problematiek van deze meisjes. Ik begrijp dat. Een school heeft een programma dat ze moet afronden. Een te sterke focus op de individuele problemen van leerlingen kan dat programma hypothekeren maar het gevolg is wel dat onze meisjes geregeld afhaken.
‘Onze meisjes haken geregeld af op school.’
Paul: Daarom werken we samen met La Strada, een ondersteunende dienst van Jeugdzorg Emmaüs. Zij bieden een alternatieve daginvulling voor wie tijdelijk niet naar school kan. Zoek je naar de beste oplossing voor een meisje, dan is school niet altijd het antwoord. Daarom werken we met individuele trajecten. We kunnen bijvoorbeeld afspreken dat een meisje drie dagen wel, en twee dagen niet naar school gaat.
School is voor deze jongeren vooral een last?
Gina: Ja en nee. Naar school gaan, is terug het normale deeltje van puber zijn. Voor sommigen is het super dat ze hun dag kunnen invullen op school, net zoals alle andere leeftijdsgenoten. Ze bouwen een netwerk uit met vrienden en vriendinnen. Maar soms lukt dat niet. Meisjes op dat moment uit hun bed krijgen en toeleiden naar een nuttige dagbesteding is dan al een succes.
Paul: Je moet dan wel het gesprek aangaan met die jongeren. Je moet hen confronteren met de vraag wat hen gaat helpen om een volgende stap vooruit te zetten, bijvoorbeeld richting school. Soms zijn dat eenvoudige drempels zoals het te lange traject naar school. We zoeken dan naar iemand die het meisje kan brengen. Of de speeltijd ligt moeilijk en dan zoeken we daarvoor naar oplossingen.
De wereld bestaat uit jongens en meisjes. Toch werken jullie enkel met meisjes.
Gina: Veel meisjes hebben een verleden van seksueel misbruik. In hun contacten met jongens hebben de meisjes al heel wat negatieve ervaringen achter de rug. Sommigen zijn er echt van overtuigd dat mannen slecht zijn. Vanuit die traumatische ervaring jongens en meisjes samenzetten doorheen dit intensieve begeleidingsproces, is niet evident.
‘Veel meisjes hebben een verleden van seksueel misbruik.’
Heel wat van de meisjes zijn het slachtoffer van tienerpooiers.
Paul: Klopt. Het gaat hier over kwetsbare meisjes die bijzonder beïnvloedbaar zijn. De stap naar tienerpooiers is dan heel klein. Niet voor het geld, wel om graag gezien te worden, om voor iemand iets te betekenen.
Gina: Daarmee omgaan, is voor begeleiders moeilijk. Een meisje vertelde me dat ze een man die tien jaar ouder is graag ziet. Dan springen de lichten hier meteen op oranje. Soms is dat terecht, soms niet. Daarom maken we van in het begin heldere afspraken. Vanzelfsprekend mogen ze in hun vrije tijd met jongens omgaan. Maar duikt er een vast vriendje op, dan willen we die leren kennen. Die komt zich hier voorstellen en we nemen een copie van zijn identiteitsbewijs.
Deze meisjes worden dus sterker gecontroleerd dan de modale puber?
Paul: Vanaf het moment iemand in beeld komt die op positieve of negatieve manier betekenisvol is, willen we weten wie dat is. Zodra een meisje de instelling verlaat, moet ze voor ons bereikbaar zijn. Is ze onbereikbaar dan schakelen we alle beschikbare netwerken in om uit te zoeken waar ze is. Levert dat niets op, dan gaan we over tot onmiddelijke seining. Meisjes weten dat we kort op de bal spelen. Dan nog zijn er meisjes die tien dagen verdwijnen en hier plots opnieuw staan. Dan zeggen we: ‘Welkom, goed dat je terug bent gekomen’. We bekijken dan, veelal in samenspraak met de jeugdrechter, wat eerst nodig is vooraleer we hier een nieuw traject lopen.
‘Meisjes weten dat we kort op de bal spelen.’
Bij uitbuiting of verkrachting zijn politie en justitie dichtbij. Hoe gaan jullie daarmee om?
Gina: Op dat vlak weten die meisjes heel goed hoe het hier in elkaar zit. In zo’n onveilige situaties dragen meisjes zorg voor elkaar. Als iemand gaat lopen en onderduikt, kennen andere meisjes toch de verblijfplaats. Ze komen dan bij ons aankloppen met de vraag om bepaalde namen en informatie over te dragen aan de politie. Ook via Facebook krijgen we soms alarmerende signalen. Of verschillende meisjes laten in gesprekken steeds dezelfde jongensnaam vallen. Ook dan trekken we aan de noodrem. Blijven we bezorgd, dan kunnen we politie en justitie betrekken om onze vermoedens verder in kaart te brengen en uit te zoeken. Maar daar stopt onze taak.
Zet dat delen van informatie jullie relatie met deze meisjes niet onder druk?
Paul: Zodra we signalen krijgen dat hun veiligheid bedreigd is, spelen we alle beschikbare informatie door aan politie of justitie. Dat is ook belangrijk binnen het begeleidingsproces. Wij moeten aan deze meisjes duidelijk maken dat strafbare feiten niet kunnen. Met die informatie moet dus iets gebeuren. Maar dat is niet evident. We moeten eerst een sfeer van openheid creëren waarin meisjes ons zo’n verhalen vertellen. En we moeten zorgen dat ze toelaten dat we daar iets mee doen. Ook daar heb je partners nodig die je kent en vertrouwt. Wij hebben goede contacten met de wijkagente en een magistraat. De beslissing om met onze informatie al dan niet verder iets te doen ligt bij hen. Gelukkig ligt daar onze verantwoordelijkheid niet. Want dat zou onze vertrouwensrelatie met het meisje inderdaad onder druk zetten.
‘De overgang naar hulpverlening voor volwassenen blijft moeilijk.’
Wat na Van Celst?
Paul: Sommigen gaan naar zelfstandig begeleid wonen die vanuit de jeugdhulp of het algemeen welzijnswerk georganiseerd worden. Anderen gaan zoals gezegd terug naar de ouders. Die overgang naar hulpverlening voor jongvolwassenen blijft een moelijk hoofdstuk. We stimuleren dat ze de beschikbare hulpverlening blijven vragen en aanvaarden, ook als ze hier weg zijn.
Lukt dat?
Paul: In functie van nazorg werken we samen met onder andere OCMW’s, CAW’s en centra geestelijke gezondheidszorg. Maar ook hier moeten we voorzichtig zijn om het nog te lopen traject niet te sterk in te vullen in plaats van het meisje. Je kan een heel netwerk klaarstomen om de jongere op te vangen, maar zij moet de keuze zelf maken. Sommige meisjes die onze instelling verlaten, zetten meteen een punt achter elke hulpverlening. Gelukkig begrijpen de meeste meisjes dat ze die hulp wel nodig hebben.
Hoe kijken jullie naar de toekomst van deze meisjes?
Gina: Sommige meisjes rapen zich bijeen, werken echt aan zichzelf. Die gaan er wel komen. Bij anderen hoop je dat ze in actie zullen schieten. Die bezorgdheid houdt me ’s nachts wel eens wakker.
Paul: Het knopje dat maakt dat ze in actie schieten, ligt ook veel meer bij ons dan bij de jongeren. Wij moeten de voorwaarden blijven scheppen waarin die meisjes uitgedaagd worden om in actie te schieten.
Reacties
Zeker lezen
Evi Hanssen: ‘Palliatieve zorgverleners zijn de vroedvrouwen van de dood’
‘AI biedt enorme kansen voor sociaal werk’
Monsterbrouwsel Fentanyl: ‘Ik wil het niet zien, maar kan niet stoppen met kijken’
Functionele cookies Altijd actief
Voorkeuren
Statistische cookies
Socialemediacookies