Column

Hulpverlener op een JAC in Vlaanderen: ‘Door uw schuld ben ik niet dood’

Iwein Denayer

Iwein Denayer

Iwein Denayer is outreachter en preventiewerker bij CAW Halle-Vilvoorde.

hulpverlener

© Unsplash / Quinten De Graaf

Dinsdag 11 november 2014

Half twaalf ’s avonds. De toneelrepetitie zit erop.

Thuis zet ik me afgepeigerd neer op het toilet en bedenk me dat repeteren voor een theaterstuk behoorlijk intensief kan zijn, ook al heb je maar zeven zinnen te onthouden. Je moet mee met het geheel, geen ontkomen aan. Maar wel heel plezant en ontspannend, zeker na de zotte en intense voorbije weken op het werk.

‘Ik ga in luttele seconden van half slapend naar klaarwakker. Ik voel me overmand door paniek.’

Terwijl de grote boodschappen in het toiletwater plonzen, maak ik treintjes op mijn smartphone. Half ingedommeld, ga ik van Facebook naar mijn browser, voor het laatste nieuws uit de gamewereld en de muziek der zware metalen. Er valt niet veel nieuws te rapen, want ik besef met mijn onnozel hoofd dat ik die sites vandaag al meermaals bezocht heb.

Helemaal klaar en proper geveegd, controleer ik – als laatste wagonnetje – mijn inbox op nieuwe mails. Niets te zien. Op automatische piloot (want zo werken treintjes) open ik Outlook. Die app hoort eigenlijk niet thuis op mijn privé-smartphone. Bij gebrek aan discipline en centen voor een werk-gsm, lees ik dan toch nog wat er binnenkomt aan jobgerelateerde spam.

De laatste berichten lopen binnen, tot plots:

Verzonden: dinsdag 11 november 2014 21:41
Onderwerp: Re:

Hallo,
Vandaag wordt mijn dag ik voel het .. ik ga het gwn proberen ..
Hoop dat ik een beetje geluk heb danku voor alles ..

Groetjes

Mijn adem stokt

Ik krijg het gevoel dat ik zonet een ferme stomp in mijn maag heb gekregen.

Beetje bij beetje komt dat misselijke gevoel op. Ik ken het maar al te goed. Het is de voorbode van een shot pure en onversneden adrenaline, zoals ik er af en toe eens eentje gezet krijg. Ongeregeld en onbepaald, maar al even onvermijdelijk.

Ik ga in luttele seconden van half slapend naar klaarwakker. Ik voel me overmand door paniek. Ze stuurde haar korte en krachtige boodschap al twee uur geleden naar mijn e-mailadres dat ik niet had moeten controleren. Of wel? Maar ik doe het nu tóch.

Godverdomme.

Ik besef dat ik geen tijd heb om te piekeren over wat ik wel of niet zou moeten doen. En dan komt de tweede, zo mogelijk nog brutere, slag in de maag: misschien is ze al dood?

Misschien is ze al dood?

In de maalstroom van een hele hoop emoties, probeer ik mijn losgerukte verstand terug te vinden. Mijn vrouw heeft me intussen al luidop horen denken en vraagt wat er scheelt. Ik vertel en zij zegt me dat ik maar moet doen wat ik anders overdag ook zou doen.

‘Ik ben heel bang dat ze mijn oproep niet zal beantwoorden.’

Ik bel het meisje op. Met de vaste lijn van ons gezin, want het mobiele signaal is in dit boerenhol – ik woon in Lieferinge – zo goed als nul. Ik hoop dat ze het nummer vertrouwt en dat ze opneemt. Tegelijk voel ik dat ik alle deontologische regels zo meteen overboord ga gooien.

Mijn hart gaat verschrikkelijk tekeer terwijl ik de telefoon hoor overgaan. Het cliché klopt. Seconden duren uren. Ik ben heel bang dat ze mijn oproep niet zal beantwoorden.

Misschien is ze al dood?

Ik haal opgelucht adem

En toch, daar is ze. Ik haal diep adem, zucht al mijn koppijn even weg en zeg dat ik haar mailtje heb gelezen en dat ik me enorm veel zorgen maak.

‘Ik bel mijn collega uit haar bed en vraag wat ik moet doen.’

Ze klinkt suf. Zo ben ik haar niet gewoon. De anders zo krachtige en standvastige jongedame klinkt alsof ze half buiten westen werd geslagen. Ik krijg nog eens een extra shot adrenaline bij en probeer als een maniak op haar in te praten. Ons gesprek draait op niet veel uit. Ik ben diegene die trekt en sleurt, maar ik kom stilaan tot de vaststelling dat haar geest vastloopt in een zompig moeras.

Zinnen worden woorden. Woorden worden letters. Letters worden geluiden.

En dan is ze weg. Ik hoor zelfs geen klik. Nog een aantal keer roep ik haar naam. Roepen, niet zeggen. Maar ze is weg, echt weg.

Misschien is ze toch dood?

Ik bel haar op. Ik bel haar nog eens op. En nog eens. Maar het heeft geen zin. Ik ben haar kwijt.

Voor altijd?

Vanaf dat moment gaat alles nog sneller dan het al ging. Lichtsnelheid. Ik bel mijn collega uit haar bed en vraag wat ik moet doen. Ze zit binnen de paar seconden op diezelfde waanzinnige achtbaanrit. We slagen erin ons hoofd koel te houden en beslissen dat we ons beroepsgeheim – omwille van de noodsituatie – doorbreken.

‘Ik moet hierover praten. De scherpe kantjes moeten van dit gebeuren. De onrust zou me anders helemaal gek maken.’

Ik bel de mama van het meisje op en vertel dat haar dochter met een aan keiharde zekerheid grenzende waarschijnlijkheid een zelfmoordpoging ondernam. Ik zeg dat ik dochterlief aan de lijn heb gehad en dat ik mij enorm veel zorgen maak. Ik doe mijn uiterste best ervoor te zorgen dat mijn paniek niet overslaat op de mama.

Mama begint half te huilen, probeert haar zinnen te beteugelen en zegt me dat het meisje op dit moment bij haar papa is. Niet handig, zo’n scheiding. We spreken af dat mama papa opbelt en hij haar kamer gaat controleren. Mama haakt in en ik besef dat ik nu een hele tijd in onwetendheid zal rondzwemmen.

De laatste zet die ik die avond doe, is een telefoontje naar mijn collega van daarnet. Ik moet hierover praten om tot rust te komen. De scherpe kantjes moeten van dit gebeuren en alle daaraan gekoppelde emoties af. De onrust, die er sowieso zal zijn, zou anders helemaal buiten proportie zijn. Het zou me gek maken.

Zo onnozel en argeloos als de pest ga ik de rest van de nacht in. Slapen lukt nauwelijks. Ik hoop. Misschien leeft ze nog?

Maandag 17 november 2014

“Door uw schuld ben ik nu niet dood.”

En dan dat pretlachje. Ik kan gelukkig al meelachen. Ze ligt op haar bed en ze vertelt me dat ze het hier wel oké vindt. Ze is door het oog van de naald gekropen. De volgende ochtend zou ze niet gehaald hebben. Die woorden zullen nog een hele tijd in mijn hoofd blijven dreunen.

Haar ouders zijn opgelucht, maar tegelijkertijd zeer bang. Waarom heeft hun dochter dit gedaan? Zal ze dit nog eens proberen? Voor even zijn ze weer haar met elkaar verbonden ouders. Mama en papa. Uit elkaar, maar nu toch samen. Omdat het moet. Geen enkele ouder wil een kind verliezen. En al helemaal niet op deze manier.

‘Het meisje heeft het moeilijk hulp te aanvaarden.’

Het meisje vertrouwt me toe dat ze het moeilijk heeft hulp te aanvaarden. Ik zeg haar dat ze moet. Dat ze geen andere keuze heeft. Dat het geen zonde is beroep te doen op hulpverleners en specialisten om je er terug bovenop te krijgen.

Dat ze heel wat krachten en talenten heeft en het wél zonde zou zijn om er vroegtijdig uit te stappen. Ik heb het gevoel dat de boodschap maar half aankomt. De komende maanden zal ik dezelfde boodschap naar haar blijven schieten. Gesproken en geschreven. Tot ze me beu is en toch maar besluit te beginnen genieten van wat het leven te bieden heeft.

Donderdag 3 november 2016

We zijn twee jaar later.

Ik krijg dit bericht: “Mijn middelbaar is afgerond en ondertussen studeer ik weer, maar dan nu aan de universiteit. Het was voor ons allemaal een opluchting om het voor nu allemaal eens vlot te zien gaan. Ondanks de moeilijke dagen die er al geweest zijn, gaat het nu weer goed. Uiteindelijk is de lange storm van de voorbije jaren gaan liggen en is het dan toch nog goed gekomen.”

Dinsdag 6 juli 2021

Het meisje heeft me ooit geschreven dat zij en haar ouders me eeuwig dankbaar zijn.

Ik weet niet hoe ik die boodschap moet dragen. Kan dit mij worden toegeschreven? Speelt het toeval niet de grootste rol in dit stuk? Het voelt alleszins onwezenlijk aan en moeilijk in woorden te bevatten.

‘De titel van redder ligt me niet. En toch probeer ik zo veel mogelijk te redden en te helpen. Wie heeft dit in mijn DNA gekerfd?’

De titel van redder ligt me niet. En toch probeer ik zo veel mogelijk te redden en te helpen. Wie heeft dit in mijn DNA gekerfd? Wie bepaalde dat deze rol de mijne zou worden?

Het voelt onverzettelijk en alomtegenwoordig.

Vaker wel dan niet met als gevolg dat ik, na zo’n befaamd adrenalineshot, helemaal leegloop. En ja, ook ik moet zorgen voor mezelf. Want hoe anders kan ik blijven doen wat ik doe? Misschien zal het ooit genoeg zijn. Fakkels dienen om rondgedragen en doorgegeven te worden. Of wijst het toeval dat uit?

Licht

Een paar dagen geleden heb ik haar gezien, vanop een afstandje. Ze wandelde door het centrum van de stad. Gezwind, met een krachtige en standvastige tred. Ik denk dat ze gelukkig is.

Ze leeft nog.

Met hart en ziel
hier nu kniel
En geef aan jou
mijn hart mijn ziel

Uit ‘De Evenmens’, Amenra.

Reacties

We zijn benieuwd naar je mening!
Blijf hoffelijk, constructief en respectvol

 

Elke reactie wordt gemodereerd. Lees hier onze spelregels. Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd.