Glimlach
Ik was buiten aan de ingang van de winkel aan het opruimen en zag Jacqueline naderbij komen. Ze was op korte tijd erg verouderd. Maar vandaag liep ze nog meer voorovergebogen dan anders. Ze zette kleine, onzekere stapjes en maakte een vermoeide, verkrampte indruk. Haar blik was op de grond gericht waardoor ze me niet zag, zelfs niet toen ze bijna voor me stond.
“Jacqueline!” Ik riep omdat ze niet zo goed meer hoorde. Ze richtte zich op en meteen kwam er een brede glimlach over haar oude, benige gezicht, die echter onmiddellijk weer verdween.
‘Iedere week vindt ze wel een jasje.’
“Ach, meneer”, zuchtte ze. Ik heb haar al vaak gevraagd om me bij mijn voornaam te noemen maar ze blijft meneer zeggen. “Ik ben zo blij dat ik hier ben. Mens toch, mens toch…” Ze legde een hand op mijn arm voor wat steun en schuifelde verder, richting deur.
Beige jas
“Ach, wat me nu overkomen is, ik durf het bijna niet te vertellen…” En ze schudde haar oude hoofd terwijl ze met een gekwetste, kwade blik voor zich keek. “Weet je nog, dat beige lederen jasje dat ik hier laatst kocht?”
Jacqueline en haar lederen jasjes… Iedere week vindt ze er wel eentje, maar telkens zijn ze te groot of te klein. Het zijn koopjes, maar ze zou zich blauw betalen om ze te laten verstellen tot ze haar passen. Aandoenlijk is haar ongeloof wanneer we haar er op wijzen dat je iets wat te groot is kan verkleinen, maar iets wat te klein is niet kan groter maken.
Ze is heel erg mager en klein van gestalte, maar omdat ze krom loopt, moet ze haar gading zoeken tussen de grotere maten. Bovendien kan ze hier niet passen omdat ze daar hulp bij nodig heeft. Dus neemt ze alles mee naar huis met de afspraak dat ze het kan omruilen. Wat ze nadien meestal ook doet.
Het paste perfect
“Zie je het voor je? Dat zat echt perfect hé? Wel, ik heb het niet meer!” En ze keek naar me, met een hysterische blik vanuit die opengesperde ogen. Zo had ik haar nog nooit gezien.
“En ik ben kwaad, meneer! Kwaad! Zo kwaad! Echt, moest ik kunnen…’ Ze balde haar vuisten waarbij haar ogen zich vernauwden. Maar toen ontspande ze zich, liet haar blik zakken en zei: “Ik moet nochtans op niemand kwaad zijn behalve op mezelf.”
‘Hoe stom van me.’
Ze richtte zich weer naar me op. “Elke week komt hij langs voor zijn aperitief. Zo’n glazen.” Ze hield haar duim en wijsvinger van haar rechterhand zover mogelijk uit elkaar.
“Elke week! En niet enkel bij mij hoor! Bij veel oude mensen in de straat! En elke week zit hij daar, in mijn beste zetel. Tot een week of twee geleden. Jacqueline, zegt hij, wat een mooi jasje hangt aan die stoel! En ik zeg lachend: ‘Ja maar, dat is van mij hoor!’ En – hoe dom kun je zijn: ‘Wil je het eens passen?’ Hij trekt dat jasje aan. Het zat hem als gegoten! ‘Doe het maar weer uit hoor’, zeg ik. Maar hij vroeg of hij het niet mocht meenemen om thuis eens te laten zien? ‘Zodat ze weten welk jasje ik wil. Jij weet toch ook hoe moeilijk het is voor je iets vindt dat volledig naar je zin is?’ En toen heeft hij het meegenomen. Jongens toch, hoe stom van me!”
En ze sloeg met haar hand tegen haar eigen hoofd.
De vuile dief
“Zou je nog zo’n jasje hebben, meneer? Je weet wel, dat beige jasje dat ik hier onlangs kocht, zo’n mooi jasje! Ik heb het je toen laten zien. Wil je alsjeblieft voor me uitkijken tot er nog zo eentje binnenkomt en het opzij houden? Ik kom iedere week langs en soms meerdere keren…”
“Jacqueline”, zei ik. “Vertel eerst eens wat er daarna gebeurd is.”
‘Hij mag ergens anders zijn broek warmen.’
“Ja”, zei ze hoofschuddend. “Hij was ermee weg! En ik zag hem niet meer terug! Tot gisteren, plots stond hij weer aan mijn deur. En toen zat hij opnieuw in mijn beste zetel, en ik schenk zijn aperitief uit, het was de rest van de fles. En hij lacht, zet het glas aan zijn lippen en neemt een ferme slok alsof er niets gebeurd is. Ja maar, wacht eens eventjes zeg ik bij mezelf, dat zal hier geen waar zijn. En ik zeg: ‘Wel? Waar is mijn jasje?’ En weet je wat hij zei? ‘Welk jasje? Ik weet niets van een jasje! Jacqueline, ben je dement aan het worden? Ik heb hier geen jasje gezien, laat staan dat ik er eentje zou meegenomen hebben!'”
“Heb je ooit al zoiets gehoord? Dus ik zeg: ‘Wat!? Jij vuile dief! Kijk hier, deze fles is leeg, zie je? Wel, het was de laatste! Je moet niet meer langskomen voor je aperitief. Je kunt ergens anders je broek gaan warmen!'”
Tranen
Ze raasde, ze was buiten zinnen, maar ondertussen haalde ze een grote zakdoek uit haar handtas en depte haar ogen.
“Ach meneer toch, je bent toch nooit te oud om bij te leren hé… En ik wist nochtans al wat voor iemand het was. Want een maand geleden had ik tandpijn – weet je niet meer dat ik hier rondliep met mijn hand tegen mijn wang? Ik zat aan de keukentafel terwijl hij weer eens in mijn beste zetel zat. Ik verging van de ellende en zeg: ‘Heb je toevallig niets bij? Een of andere pijnstiller?’ Nee, natuurlijk had hij niets bij zich. Ik zeg: ‘Het is kwart voor zeven, wil je niet even over en weer lopen naar de apotheek? Tegen dat ik er ben is het gesloten…’ Oeioeioei, toen had ik iets gezegd! Was het al zo laat? In één keer goot hij zijn glas leeg. Hij moest eigenlijk al in Ronse zijn! Hij sprong recht en voor ik nog iets kon zeggen was hij verdwenen…”
Ze schudde haar oude hoofd en ik zag de spuug-druppeltjes van tussen die dunne, kwade lippen vliegen: “Ik heb er nooit iets van gekregen, ik heb enkel gegeven aan die gierigaard! Die krenterige vrek! Ach, ik mag er niet aan denken, al die jaren dat hij hier gratis zijn aperitief kwam drinken… En ik, stom wicht, ik geef hem mijn mooi jasje mee! Ik kon er vannacht niet door in slaap komen, ik heb er de hele tijd aan liggen denken…” Haar zakdoek ging gedurig heen en weer, van oog tot oog.
Ik kom hier graag
“Luister eens Jacqueline”, zei ik. “Je gaat dat geen twee keer tegenkomen!”
“Wees maar gerust!”, mompelde ze.
“En er zal hier wel weer zo’n jasje binnenkomen, misschien niet helemaal in dezelfde kleur of hetzelfde model, maar het zal even mooi of zelfs nog mooier zijn. Het zal je zitten als gegoten. En je weet, veel zal het niet kosten! Maar het kan wel eventjes duren.”
“Maar wachten kan ik!”, zei ze kranig, met hernieuwde vechtlust. “Ik heb alle tijd van de wereld! En ik zal nog meer langskomen, als het moet kom ik elke dag.”
Ze snoot haar neus luidruchtig. Door haar tranen heen lachte ze naar me. Ze greep mijn arm en zei: “Je zal het nu toch wel beginnen te geloven zeker? Als ik zeg dat ik hier graag kom?” En toen liet ze me los, boog voorover, nam de tas op die ze had neergezet en zei: “Kijk, ik heb nog enkele spullen meegebracht om af te geven…”
Reacties
Zeker lezen
Sociaal werk op het platteland: ‘Voor sommige cliënten is schaamte het grootste probleem’
Wat kan de lokale politiek aan armoede doen? ‘Regels strenger maken is niet altijd de oplossing’
Voedselonzekerheid: in het spoor van kwetsbare bewoners in Antwerpen-Noord
Functionele cookies Altijd actief
Voorkeuren
Statistische cookies
Socialemediacookies