Problemen van mensen
Dries Claessens beschrijft in deze turf vanuit een historisch perspectief het sociaal werk als een antwoord op armoede, uitbuiting en onderdrukking van de zwakkere mensen in de samenleving.
‘Vlaams sociaal werk in een Europese sociale geschiedenis.’
Hij situeert het Vlaamse sociaal werk in het geheel van de Europese sociale geschiedenis. De klemtoon ligt op de recentere geschiedenis vanaf 1750. Vrijheid en gelijkheid vormen de twee uitgangspunten van het achttiende eeuwse Verlichtingsstreven. Hier vindt de auteur de oorsprong van het emancipatie- en democratiseringsstreven van het actuele sociaal werk.
Maar de geschiedenis van het sociaal werk begon al vroeger. Vanaf de vierde eeuw ontstaat er een proces van secularisatie. Dat proces werd gedragen door intellectuelen en filosofen. Filosofie en wetenschap leidden reeds bij de oude Grieken tot een kritische manier van denken en een ethiek van persoonlijke verantwoordelijkheid en zelfbeschikking. Dit zijn competenties die vandaag onontbeerlijk zijn in het sociaal werk. Het socratisch gesprek als hulpverleningsmethode vindt er zijn oorsprong.
Middeleeuwen
Belangrijk om het sociaal werk van de middeleeuwen te begrijpen, zijn de zeven werken van barmhartigheid. Die bestonden uit materiële vormen van hulp- en dienstverlening: de hongerigen eten geven, de dorstigen drinken geven, de naakten kleden, de vreemdelingen opvangen, de zieken verzorgen, de gevangenen bezoeken en de doden begraven.
Maar ook immateriële vormen komen aan bod: de onwetenden onderrichten, de twijfelaars goede raad geven, de bedroefden troosten, de zondaars vermanen, lastige personen geduldig verdragen, beledigingen vergeven en voor de levenden en overlevenden bidden.
In de latere middeleeuwen ontstaat er een competitie tussen de geestelijke en de wereldlijke hiërarchie. De verhouding tussen kerk en staat en het proces van secularisatie in het bijzonder zijn een belangrijke factor binnen de westerse samenleving. Zij zijn verbonden met evoluties die we meestal in de moderne tijd situeren zoals de bureaucratisering en secularisering van het sociaal werk.
De zorg voor armen en zieken, oorspronkelijk het monopolie van kloosters en parochies, geraakte steeds meer in de handen van leken en overheid.
Opkomst van de zorgsector
Al in de twaalfde en dertiende eeuw werden aparte ambachtsgilden opgericht. Ook de ambachtslieden hielden zich bezig met elementaire vormen van sociaal werk. Onderlinge hulp, gericht op het bestrijden van bestaansonzekerheid, één van de kenmerkende functies van onze hedendaagse sociale zekerheid, was toen al een essentieel beleidspunt.
‘In de middeleeuwen was er nog geen professioneel sociaal werk.’
Hoewel de gilden eigenlijk de historische voorlopers zijn van de vakbonden en mutualiteiten kan men in de middeleeuwen nog niet spreken van professioneel sociaal werk. Dat ontstaat pas op het einde van de negentiende eeuw.
Wel wordt in de late middeleeuwen de zorg stilaan geïnstitutionaliseerd in de schoot van de kerk. Voor een meer gecentraliseerde staatszorg is het wachten op de figuur van Juan Luis Vives en de Nieuwe(re) Tijden.
Juan Luis Vives legde met zijn ‘De Subventione Pauperum’ in 1526 de grondslag van de vroegmoderne armenzorg. Liefdadigheid was voor Vives vooral een zaak van de staat. Hij bedacht een plan om de steunbedeling te rationaliseren door de ‘valse’ armen van de ‘echte’ armen te onderscheiden. Hij wilde de bedeling ook differentiëren naar gezinssituatie, invaliditeit en inkomen. De auteur verwijst in dit verband naar het huidig beleid van de OCMW’s.
Total institutions
Repressie en disciplinering zijn belangrijke kenmerken van deze vroegmoderne armenzorg. Die armenzorg krijgt in deze tijd dan ook typisch gestalte in ‘totale instituties’ zoals tucht-, werk- en correctiehuizen. Daarin worden vooral ‘slechte armen’ ondergebracht.
Daarnaast blijven de middeleeuwse gasthuizen, weeshuizen en godshuizen hun deuren openen voor de ‘goede armen’, zij die niets aan hun situatie konden doen.
‘Helpen door tucht en discipline.’
De zeventiende en achttiende eeuw worden in de geschiedenis van het sociaal werk wel eens aangeduid als ‘de periode van de grote opsluiting’ (Michel Foucault). Armen, zieken, gekken, ouderen, werklozen, bedelaars, vagebonden, criminelen, ongehuwde moeders, prostituees… werden in tuchthuizen en aanverwante instellingen opgesloten en aan het werk gezet.
Helpen door tuchtigen
Straffen en tuchtigen was de methode om in die tijd aan sociaal werk te doen en het sociaal afwijkende en lastige gedrag van deze groepen te corrigeren.
Tucht- en werkhuizen kenden uiteenlopende, soms zelfs tegenstrijdige doelstellingen: redden, heropvoeden, genezen en opleiden, maar ook straffen, isoleren en disciplineren. Verplichte arbeid zou bijdragen aan re-integratie en rehabilitatie. Deze sociaal activerende doelstellingen van het tuchthuis stonden in schril contrast met de strikte en vaak mensonterende leef- en werkomstandigheden in de intramurale zorg van die tijd.
De Verlichting
Pas in de late achttiende eeuw worden de omstandigheden in het instellingenwezen beter. Er komen psychiatrische ziekenhuizen, jeugdinstellingen en gevangenissen.
‘Vrouwen geven het sociaal werk een belangrijke impuls.’
De wortels van de beginnende welvaartsstaat vindt de auteur in het verlicht-humane gedachtegoed van de staat en in externe krachten zoals de arbeidersbeweging waaruit de vakbonden, mutualiteiten, coöperaties en andere verenigingen aan het einde van de negentiende eeuw ontstaan.
Emanciperende groepen zoals de vrouwenbeweging geven het sociaal werk belangrijke professionele impulsen. Door toedoen van de vrouw wordt het sociaal werk in Engeland en Amerika een wetenschappelijk en methodisch geïnspireerd beroep.
Van nachtwakersstaat naar verzorgingsstaat
Het belang van het sociaal werk en de impact van het sociaal beleid nam na de Eerste Wereldoorlog toe. De maatschappij evolueerde van een ‘nachtwakersstaat’ naar een ‘verzorgingsstaat’. Dit was een geleidelijk proces.
De verzorgingsstaat met zijn groeiende vrijheid, zekerheid en welvaart stagneerde ten gevolge van de beurscrash van Wall Street, de Tweede Wereldoorlog en de oliecrisis van 1973. Dit remde ook de verdere ontwikkeling af van het sociaal werk dat daarmee verstrengeld was.
Malcolm Payne, geboren op 13 juni 1947, schreef een dertigtal boeken over verschillende aspecten van het sociaal werk. Zijn oeuvre geeft ons inzicht in de evolutie van het sociaal werk als professie en wetenschap.
‘In België kwam er één dienst armenzorg per gemeente.’
Hij schreef in 2005 in ‘The Origins of Social Work’: “Een nieuwe focus op solidariteit en sociaal beleid creëerde een context waarin de methode en de waarden van het sociaal werk een vaste positie konden verwerven. (…) Welvaartsstaten ontwikkelden zich als antwoord op de ervaring van oorlog (…) Veel landen waren bezet geweest, verwoest door de gevechten en gedestabiliseerd.(…) Welvaartsvoorzieningen waren dus een noodzakelijk onderdeel van herstructurering, herontwikkeling en stabilisering.”
De Belgische Staat richtte al in 1895 een Koninklijke Commissie op voor hervorming van de armenzorg. Dertig jaar later, op 10 maart 1925, werd de wet op de Commissies van Openbare Onderstand gestemd. De lokale armenzorg werd gemoderniseerd met de verplichte installatie van één dienst voor armenzorg per gemeente. De opdracht van deze ‘Comités voor Openbare Onderstand’ bestond uit bijstand aan hulpbehoevenden, bejaardenzorg, hospitaalverzorging voor noodlijdenden en voogdij over arme wezen en vondelingen.
Crisis van de welvaartsstaat
In de jaren zestig en zeventig neemt de welvaartsstaat en het sociaal werk paradoxaal een hoge vlucht door een organisatorische en inhoudelijke uitbouw.
‘Na de oliecrisis breidde de welvaartsstaat spectaculair uit.’
“Op organisatorisch vlak vertaalt de groei van de welzijnszorg zich in het toenemend aantal hulpverleners en in de uitbouw van een uitgebreid netwerk van welzijnsorganisaties. (…) Op inhoudelijk vlak wordt de groei van de welzijnszorg gekenmerkt door een uitbreiding van de gehanteerde hulpverleningsvormen en de daarbij gehanteerde theorieën en paradigma’s”, zo schreef Jan Steyaert anno 1996 in zijn proefschrift ‘In de ban van het getal’.
Na de oliecrisis breidde de welvaartsstaat spectaculair uit naar sectoren, domeinen, doelgroepen, organisaties en functies.
Complex gegeven
Sinds de staatshervorming van 1980 is welzijn in Vlaanderen een belangrijk beleidsdomein. Een groot deel van het overheidsbudget gaat naar welzijnsdiensten en -voorzieningen. Het is een domein waarmee heel veel mensen rechtstreeks of onrechtstreeks in contact komen.
‘Welzijn in Vlaanderen is complex.’
Het welzijnsbeleid is ook een complex gegeven. Er werd een brede waaier aan dienstverlening uitgebouwd voor de meest diverse doelgroepen, gaande van gezinnen, over personen met een handicap, kansarmen en minderheden, tot senioren.
Bomen en bos
De organisatie van die dienstverlening is nog complexer. Er zijn diverse bestuursniveaus betrokken en de dienstverlening wordt gerealiseerd door de meest diverse actoren zoals overheidsinstanties, private non-profitorganisaties en commerciële dienstverleners.
In dat kluwen was het soms moeilijk om het bos door de bomen te zien. Er volgden fusies zoals de centra voor algemeen welzijnswerk, de centra voor geestelijke gezondheidszorg, de centra voor leerlingenbegeleiding en de pleegzorg. De meest ingrijpende reorganisatie was integrale jeugdhulp.
Gedecentreerd en eclectisch
Sociaal werkers met weinig leestijd mikken best meteen op Claessens’ historische analyse van de jaren zeventig tot negentig van vorige eeuw. Daarin beschrijft hij de evolutie van het sociaal werk als wetenschap die bevrucht werd door sociologische, psychologische en psychiatrische inzichten, met de ontnuchtering en de verzakelijking die erop volgde.
De auteur schrijft in dat verband: “De ambitie om het sociaal werk wetenschappelijk te onderbouwen, blijft enigszins overeind. Getuige daarvan de roep om evidence-based practice, het formuleren van kerncompetenties en eindkwalificaties en de blijvende zoektocht naar een body of knowledge, bijvoorbeeld in de hogescholen. Toch blijft tot op vandaag het beeld bestaan van sociaal werk als een eclectisch samengesteld of ‘gedecentreerd vakgebied’ waarin meerdere sociale wetenschappen een belangrijke rol spelen. Sociaal werk werd dus niet alleen zakelijker, sociaal werkers moesten vooral ook meer directief tewerk gaan en zich meer naar buiten richten. (…) De verheffings- en verbindingsfunctie van het sociaal werk kwam meer op de voorgrond. Zelfontplooiing van de mens in zijn maatschappelijke situatie haalde het als primordiale doelstelling van het sociaal werk op die van eenzijdige aanpassing en integratie.”
Afdwingbare sociale rechten
De Europese lidstaten namen steeds meer sociale verplichtingen op zich in het kader van de Verenigde Naties, de Raad van Europa en de Europese Unie. Het sociaal beleid van België en Vlaanderen haalt zijn legitimiteit uit dat internationaal sociaal recht.
De fundamentele mensenrechten en sociale grondrechten zijn een erkenning van het streven van burgers naar meer sociale rechtvaardigheid, grotere gelijkheid en meer burgerlijke vrijheid.
‘Sociaal beleid haalt zijn legitimiteit uit internationaal sociaal recht.’
De invloed van de Raad van Europa voor de ontwikkeling van sociale rechten voor alle burgers wordt vaak onderschat. Het ‘European Social Charter’ beschermt de fundamentele sociale rechten van de Europese burgers. Door het Europees Gemeenschapsrecht werden verder verdragen, verordeningen en richtlijnen goedgekeurd die bepalend zijn voor de juridische werking binnen het federaal, regionaal en lokaal sociaal recht.
Een topper
Hoewel Dries Claessens stelt dat sociaal werk in toenemende mate een internationaal beroep wordt, besteedt hij minder aandacht aan het belang van de internationale regelgeving qua fundamentele en sociale rechten van de mens.
‘De auteur overtuigt de aandachtige lezer.’
Zijn boek “Een geschiedenis van sociaal werk” is nochtans een topper. De auteur geeft niet enkel blijk van zijn vakkennis, hij overtuigt de aandachtige lezer dat zowel geschiedenis als sociaal werk een wetenschap en een professie zijn. Hij slaagt erin sociale historische feiten systematisch te verzamelen, te analyseren en te ordenen als proces van methodologische kennisverwerving. Hij zocht naar verklaringen en eindigt zijn studie van het sociaal werk in de post-welvaartsstaat.
Hij schetst aan de hand van een aantal professionele kenmerken de evolutie van het sociaal werk in de twintigste eeuw. Hij focust daarbij op de verwetenschappelijking, de scholing, beroeps- en de methodiekontwikkeling van het sociaal werk.
Drie grote emancipatiebewegingen
De arbeiders-, vrouwen- en Vlaamse beweging zijn de drie grote emancipatiebewegingen die het sociaal werk in Vlaanderen vorm en richting hebben gegeven.
De verzameling van relevante sociale feiten leidt ook tot de vaststelling dat de kracht van het maatschappelijk werk als wetenschap en professie erin bestond dat het steeds opnieuw de theoretische inzichten van vele vormen van psychologische en sociale wetenschappen wist te integreren in haar eigen beroepsmethodes, werkvormen en technieken.
‘De auteur legt verbanden, zoekt oorzaken en leidt daaruit gevolgen af.’
De integratie van al deze theoretische systemen maakt niet alleen de originaliteit uit van het sociaal werk, maar vooral haar doelmatigheid en succes.
Claessens legt verbanden, zoekt oorzaken en leidt daaruit gevolgen af. Hij plaatst signalen in perspectief: migratie en integratie, participatiesamenleving, vermaatschappelijking, integratie en decentralisatie, ervaringsdeskundigheid en mensenrechten als motivatie, integrale jeugdhulp, laagdrempelige en brede toegankelijkheid, zorg op maat, indicatiestelling en zorgregie, strategische doelen en operationele doelen.
Samen met Richard Wilkinson en Kate Pickett in hun baanbrekend werk ‘The Spirit Level. Why Equality is Better for Everyone’ komt ook deze auteur tot het inzicht dat inkomensongelijkheid een fundamenteel probleem is omdat sociale problemen veel meer voorkomen in ongelijke samenlevingen.
Gewaarschuwd voor ontzieling
Lezen en leren over onze geschiedenis is leerzaam en inspirerend. In deze ‘Geschiedenis van sociaal werk’ maakt de lezer kennis met de meest interessante en inspirerende pioniers van het sociaal werk.
Dit basisboek is niet enkel een achteruitkijkspiegel. De lezer ziet waar het sociaal werk vandaan komt, hoe het zich heeft ontwikkeld en hoe het zich verder kan ontwikkelen. Hij ontdekt de verschillen en overeenkomsten met vroeger, maar hij kan zich ook realiseren hoe belangrijk het is om menselijke structuren voortdurend te verbeteren en aan te passen aan de noden van mensen.
‘Dit basisboek is niet enkel een achteruitkijkspiegel.’
Vanuit een historisch perspectief geeft Dries Claessens antwoorden op de problemen van mensen die in armoede leven en die door sociale structuren of leiders onderdrukt worden. Hij stelt dat verzakelijking niet per se strijdig is met de betrokkenheid van de sociaal werkers, maar waarschuwt ze voor de ontzieling van het sociaal werk. Een sociaal werker moet tegelijkertijd zakelijk en geëngageerd werken.
Deprofessionalisering
Claessens zet zich fel af tegen het ‘scientific management’ omdat de hele sociale sector erdoor ‘getayloriseerd’ werd.
“De sociaal werker degradeerde van ambachtsmeester tot praktisch-materiële uitvoerder wiens job erin bestaat een checklist af te vinken. Ook de cliënt werd ontmenselijkt en benaderd als een beheersbare bundel van vragen, noden en gevoelens wat fundamenteel strijdig is met het ambachtelijke en persoonlijke karakter van sociaal werk.”
‘De sociaal werker degradeerde tot uitvoerder.’
Het feit dat hij van oordeel is dat een bedrijfsmatige reprofessionalisering in feite een deprofessionalisering van het sociaal werk betekende, zal heel wat sociaal werkers vandaag doen nadenken over hun beroep. De auteur geeft hen de raad om meer aandacht te hebben voor trage vragen van cliënten, voor hun verhaal, context, betrokkenheid en betekenisgeving.
Herbezinning
Om hun intrede te doen in de post-welvaartsstaat en tegengewicht te bieden aan de bedrijfsmatige instrumentalisering van hun werk, zal het “sociaal werk, net als de vakbonden, zich op tijd en stond moeten herbezinnen over haar missie, taak en rol.”
De auteur is van oordeel dat “de kritische sociaal werkers een bewonderenswaardige, maar soms ook wat naïeve strijd leveren tegen sterke systeemkrachten.”
‘Kritische sociaal werkers leveren soms een wat naïeve strijd.’
Hij eindigt zijn boek met volgende les: “Als de geschiedenis één les leert, dan is het wel dat het sociaal werk zich als veelkleurige professie altijd al heeft weten aanpassen aan de veranderende maatschappelijke omstandigheden. Daaraan ontleent ze haar bestaansrecht en legitimiteit. Dat moet ze dus ook vandaag en morgen doen. En dat zal ze ook doen. Want dat is nu eenmaal de loop van de geschiedenis.”
De lectuur van “Een geschiedenis van sociaal werk” van Dries Claessens is een aanrader voor iedereen die inspiratie nodig heeft om mee te werken aan een rechtvaardiger en menselijker samenleving.
Reacties
Zeker lezen
Sociaal werk op het platteland: ‘Voor sommige cliënten is schaamte het grootste probleem’
Wat kan de lokale politiek aan armoede doen? ‘Regels strenger maken is niet altijd de oplossing’
Voedselonzekerheid: in het spoor van kwetsbare bewoners in Antwerpen-Noord
Functionele cookies Altijd actief
Voorkeuren
Statistische cookies
Socialemediacookies